Vogels
De baardman, meestal het baardmannetje genaamd (Panurus biarmicus) is een zangvogel uit de familie van de Panuridae; een familie met maar één soort. Deze familie heeft samen met de leeuweriken een gezamenlijke voorouder. Hij leeft in de rietlanden.
Kenmerken
Het verenkleed heeft een oranjebruine kleur. Het mannetje heeft opvallende baardstrepen. Het vrouwtje verschilt van het mannetje door het ontbreken van de grijze kop en de kenmerkende baardstrepen. Ze hebben een lange staart, een dunne, spitse snavel en korte poten. De lichaamslengte bedraagt 12 tot 15 centimeter.[
Het baardmannetje leeft van insecten en spinnen, maar gaat in de winter over op rietzaad. Een late vorstperiode kan dit vogeltje fataal worden.
Voortplanting
Deze vogels zijn monogaam. Ze brengen 3 tot 4 broedsels per jaar groot, die door beide geslachten bebroed en gevoerd worden. Ze kunnen jaarlijks wel 20 jongen grootbrengen. De 4 tot 7 eieren zijn witachtig en donkergetekend en worden in 12 tot 13 dagen uitgebroed.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voor in Europa en Azië, van Mandsjoerije via Centraal-Azië tot aan Rusland en Zuid-Europa in rietvelden, aan de oevers van meren en aan de rand van dicht met riet begroeide moerassen.
De soort telt 3 ondersoorten:
- P. b. biarmicus: van westelijk, centraal en zuidelijk Europa tot zuidwestelijk Rusland, de Balkan en westelijk Turkije.
- P. b. kosswigi: zuidelijk-centraal Turkije.
- P. b. russicus: van oostelijk-centraal en oostelijk Europa via zuidelijk Rusland tot noordoostelijk China, [Mongolië]], Kazachstan en centraal Turkije.
Status en voorkomen in Nederland en Vlaanderen
Deze vogel was voor 1950, toen hij nog gewoon baardmees heette, een zeldzame broedvogel van rietmoerassen. Toen in de loop van de jaren 1960 en 1970 in Flevoland enorme rietmoerassen ontstonden, explodeerde de populatie. Op het hoogtepunt in de periode 1973-1975 werd het aantal broedparen geschat op 7000. Daarna volgde een daling, dat kwam doordat in Flevoland rietland werd omgezet in akkerland en door een paar strenge winters. Tussen 1987 en 1995 schommelde het aantal broedparen tussen de 300 en 1700. Volgens SOVON daalde in de periode 1990-2007 het aantal broedparen significant. Rond 2000 broedden er nog ongeveer 1200 tot 2000 paar in Nederland. Het baardmannetje is in 2004 niet op de Nederlandse rode lijst gezet. Deze fraaie zangvogel staat wel op de Vlaamse rode lijst als zeldzaam, hij broedde daar tussen 2003 en 2005 in het havengebied van Zeebrugge.Het baardmannetje staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
Broeden
Broedt van eind maart – april en heeft 2 en soms 3 legsels met meestal 5-7 eieren, soms tot 12. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
Leefgebied
Broedt in uitgestrekte rietvelden met veel jong riet, langs rivieren en meren. Zwerft in de winter in groepjes en kunnen dan ook worden gevonden in kleinere rietvelden.
Voedsel
In de zomer insecten zoals libellen, muggen, spinnen etc. In de winter zaad van riet en rietgras.
Vogeltrek
De baardmannen blijven normaal gesproken in Nederland. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden, zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart. In de jaren zestig en zeventig kende Nederland zo veel baardmannen dat er populatiedruk ontstond en vogels uitzwermden over heel West- en Midden-Europa.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, december 2nd, 2017 at 12:00
05-08-2017
Op het eiland Kos is een natuurreservaat bij Tigáki waar vroeger zout gewonnen werd.
De informatie die ik had gekregen vertelde me dat er alleen in het voorjaar flamingo’s aanwezig waren maar met veel geluk telde ik er nog 17 in de maand augustus.
Zoutpan
Bij Tigáki ligt ook een grote zoutpan, waar vroeger zout gewonnen werd. Nu is het een natuurreservaat waar volgens de boekjes in het winterseizoen allerlei vogels zoals flamingo’s te zien zijn. De flamingo’s zijn er niet het gehele jaar te bewonderen. Vroeg in het seizoen heb je nog een grote kans dat je flamingo’s ziet, aan het einde van het vakantieseizoen is het veel lastiger om ze te spotten. Mocht je speciaal voor de flamingo’s naar Tigáki rijden vraag dan aan de lokale mensen waar je de grootste kans hebt om de vogens te zien, als ze al aanwezig zijn.
Flamingo’s
De flamingo’s (Phoenicopteridae) vormen een familie van vogels. Hun indeling heeft vaak problemen gegeven. Zij zijn meestal ingedeeld bij de Ciconiiformes, tegenwoordig ook als eigen orde, de Phoenicopteriformes. Het uitgebreide DNA-onderzoek van Hackett (2008) gaf een verrassing te zien. Er bleek een vrij nauwe verwantschap met de futen (Podicipediformes) en wat verder met de duiven (Columbiformes). Een relatie met de ooievaars bleek er niet uit. De familie telt zes soorten.
Beschrijving
Jonge flamingo’s worden geboren met een rozegrijs pluimen donskleed. De pluimen van een volwassen flamingo variëren van zeer lichtroze tot rood. De kleur verkrijgen ze door bacteriën en bèta-caroteen dat ze uit hun voedsel halen. Een felgekleurde flamingo is wellicht gezonder dan een grijsachtige soortgenoot. Flamingo’s in gevangenschap vormen hierop een uitzondering: vaak worden ze in gevangenschap rozegrijs door een tekort aan caroteen in hun voedsel. Tegenwoordig geven steeds meer dierentuinen een aangepast dieet waardoor de flamingo’s hun natuurlijke kleur behouden.
Voedsel
Flamingo’s hebben bijzonder lange poten en een bijzonder lange hals. Het zijn echte voedselspecialisten die met een bijzonder filtermechanisme in hun snavel klein voedsel uit het water weten te filteren. Zij leven veelal rond zoutmeren, waar zij vaak het rijk alleen hebben. Het voedsel van flamingo’s verschilt van soort tot soort. Grotere flamingo’s eten meestal kreeftachtigen, weekdieren en wormen terwijl de kleinere flamingo’s vooral microscopisch kleine algen eten.
Lichaamsbouw
Flamingo’s hebben een lengte van 140 tot 175 centimeter, inclusief kop en de nek. Zoals bij veel andere dieren zijn de mannetjes groter dan de vrouwtjes. De ogen zijn klein en hebben een lichtgele kleur.
Op één poot staan
Flamingo’s staan vaak op één poot en bij voorkeur in het water. De reden waarom flamingo’s vaak op één poot staan zou thermoregulatie zijn. Met één poot in het water koelen ze hun lichaam af, maar met twee poten in het water zouden ze te veel lichaamswarmte verliezen.
Een andere reden zou zijn, dat de flamingo met twee poten de modder in zakt. Door op één poot te gaan staan kan de flamingo, als die te ver in de modder is gezakt, zichzelf als het ware ophijsen met zijn andere poot.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
maandag, augustus 7th, 2017 at 10:47
Bonte kraai

04-08-2017Bonte kraai
De bonte kraai (Corvus cornix) is een kraaiensoort die in de Benelux als wintergast kan worden waargenomen. Het aantal overwinterende bonte kraaien in Nederland en België is de afgelopen decennia sterk verminderd.
De bonte kraai is zeer nauw verwant aan de zwarte kraai. In het grensgebied van de verspreiding van beide soorten (waaronder de Waddeneilanden) worden regelmatig hybriden tussen zwarte en bonte kraai aangetroffen.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt 4 ondersoorten:
C. c. cornix: noordelijk en oostelijk Europa.
C. c. sharpii: van de Balkan tot westelijk Siberië, centraal Azië en noordelijk Iran.
C. c. pallescens: van Turkije en Irak tot Egypte.
C. c. capellanus: van oostelijk Irak tot zuidwestelijk Iran.
Roep
Naast het typerende kraaiengeluid, maakt de bonte nog een ander geluid. Dit gebeurt meestal bij het landen en heeft waarschijnlijk als functie om soortgenoten kennis te geven van zijn/haar aanwezigheid.
Broeden
Territoriaal. Broedt vanaf begin april tot juni, met één legsel per jaar, waarbij 4-6, soms 7 eieren worden gelegd. Kan soms in enkele dagen een nest bouwen. Mannetje levert het materiaal aan bij het vrouwtje die veelal het nest construeert. Het nest bestaat uit takken en twijgjes verstevigd en bekleed met bijvoorbeeld schapenwol, modder, hei en ander materiaal. Nest bevindt zich meestal boven in de boom. Er wordt elk jaar een nieuw gebouwd, maar knapt soms ook een ouder nest op. Broedduur 17-20 dagen. Het vrouwtje broedt, beide ouders voeren de jongen. Na 3-5 weken zijn jongen vliegvlug. Aan het einde van de zomer wordt het familieverband veelal doorbroken en vormen de jonge grote groepen.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: Http://wmnatuurfotografie.nl) (meer…)
vrijdag, augustus 4th, 2017 at 11:37
30-06-2017
De ooievaar
De ooievaar (Ciconia ciconia) is een grote vogel uit de familie ooievaars (Ciconiidae) uit de orde van de ooievaarachtigen (Ciconiiformes).
Leefwijze
Als carnivoor eet de ooievaar een breed scala aan dierlijke prooien, inclusief insecten, vissen, amfibieën, reptielen, kleine zoogdieren en kleine vogels. Hij pakt het meeste voedsel van de grond, tussen lage vegetatie en uit ondiep water. Het is een monogame broeder, maar vormt geen paar voor het leven. Het paar bouwt een nest bestaande uit grote takken, dat soms meerdere jaren wordt gebruikt. Het vrouwtje legt elk jaar één legsel van gewoonlijk vier eieren, die 33 tot 34 dagen na het leggen asynchroon uitkomen. Beide ouders broeden om beurten de eieren en voeden ook beide de jongen. De jongen verlaten 58 tot 64 dagen na het uitkomen het nest en worden hierna nog 7 tot 20 dagen gevoed door de ouders.
Verspreiding
De twee ondersoorten die lichtelijk variëren qua formaat, broeden in Europa (noordelijk tot Estland), Noordwest-Afrika, Zuidwest-Azië (oostelijk tot het zuiden van Kazachstan) en zuidelijk Afrika. De vogeltrek van de ooievaar vindt plaats over lange afstanden. Hij overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara of in India. Omdat hij gebruikmaakt van thermiek om te vliegen en deze zich niet vormt boven open water vermijdt hij tijdens de trek tussen Europa en Afrika de oversteek over de Middellandse Zee door om te vliegen via de Levant in het oosten of de Straat van Gibraltar in het westen.
Bescherming
De ooievaar heeft in de eenentwintigste eeuw volgens het International Union for Conservation of Nature (IUCN) de status “niet bedreigd”.
De vogel profiteerde gedurende de middeleeuwen van menselijke activiteiten omdat toen veel bossen werden gekapt. Wijzigingen in landbouwmethodes en industrialisatie leidde in de 19e en 20ste eeuw tot een sterke afname of zelfs het verdwijnen van de ooievaar uit delen van Europa. Het laatste in het wild levende exemplaar werd in België in 1895, in Zweden in 1955, in Zwitserland in 1950 en in Nederland in 1991 gezien. De soort werd sindsdien echter geherintroduceerd in vele regio’s. Sinds 1994 heeft de ooievaar de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources-status Veilig, na een eerdere classificatie in 1988 als Gevoelig.[1] Beschermingsprogramma’s in heel Europa hebben er in geresulteerd dat de ooievaar ook weer volop broedt in België, Nederland, Zwitserland en Zweden.
De ooievaar is een van de soorten waarop de Afrikaans-Euraziatische overeenkomst over watervogels (AEWA) van toepassing is. Een grote populatie ooievaars broedt in midden en Oost-Europa. Bij een telling in 2004 werden in Polen 52.500 paren, in de Oekraïne 12.000 tot 18.000 paren, in Wit-Rusland 10.500 tot 13.000 paren, in Litouwen 10.000 paren en in Letland 8500 paren geteld. In Estland is de populatie ook toegenomen tot rond 4000 paren in 2004. Er waren rond 5000 paren in Roemenië en een schatting van 4818 broedende paren in Bulgarije.[4] In Duitsland bevinden zich 3000 van de 3400 paren op het grondgebied van het voormalige Oost-Duitsland. Behalve in Spanje en Portugal, met respectievelijk 33.217 en 7684 paren in 2004/05, is de populatie in het westen van Europa min of meer stabiel, maar bijvoorbeeld de Deense populatie halveerde van zes naar slechts drie paren in 2005.
In de jaren 1980 was de populatie in het dal van de gehele Bovenrijn, een gebied dat eeuwenlang een sterke relatie had met de ooievaar, teruggevallen naar minder dan 9 paren. De herintroductie van ooievaars vanuit in dierentuinen gehouden exemplaren stopte de afname in Italië (30 paren), Nederland (9–12 paren) en Zwitserland (120–160 paren). In 2008 broedden er alweer 601 paren in Armenië en ongeveer 700 paren in Nederland en enkele paren broeden ook in Zuid-Afrika, typische recente kolonisten van een normaal overwinterende populatie. In Polen zijn elektriciteitspalen aangepast en voorzien van een platform om te voorkomen dat de grote ooievaarsnesten de elektriciteitsvoorziening verstoren en soms worden nesten verplaatst van elektriciteitspalen naar door de mens gemaakte platformen. Introductie van ooievaars vanuit dierentuinen in Nederland is opgevolgd door een programma van voeren en nestbouwen door vrijwilligers. Soortgelijke herintroductieprogramma’s vinden plaats in Zweden en Zwitserland, waar 175 broedparen in 2000 werden geregistreerd.[10] De levensvatbaarheid op lange termijn van de Zwitserse populatie is onzeker aangezien de successen bij het broeden laag zijn en additioneel voederen geen effect lijkt te hebben.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, juli 2nd, 2017 at 11:26
30-06-2017
Deze lepelaar bevond zicht tussen de moerashertshooi. Moerashertshooi (Hypericum elodes) is een overblijvende plant die behoort tot de hertshooifamilie (Hypericaceae). Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. De plant komt van nature voor in West-Europa en op enkele plaatsen in Midden-Europa. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen.
Moerashertshooi

06.20uur.
Om 04.00uur opgestaan met het plan om de lepelaar te fotograferen, deze kwam om 06.25uur aanvliegen en zo dicht naar me toelopen dat ik de converter er tussen uit moest halen.
De foto’s zijn gemaakt met een 300mm f2.8 Lens en er is niet aan bewerkt. liggend in het water kon ik deze Lepelaar fotograferen.
Lepelaar
De lepelaar (Platalea leucorodia) is een vogel uit de familie der ibissen en lepelaars.
Kenmerken
Leefwijze
De vogel komt voor in natte weiden, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook wel eens plantendelen.
Voortplanting
Het nest bevindt zich in overjarig riet en is gemaakt van biezen, waterplanten en gras. Het legsel bestaat uit drie tot vijf dofwitte eieren met bruine vlekken.
Voorkomen in Nederland
In de jaren ’70 waren er slechts zo’n 100 broedparen in Nederland. De laatste jaren neemt hun aantal gestaag toe en er zijn nu ruim duizend broedparen. Dit komt door de genomen beschermingsmaatregelen. De lepelaars broeden vooral op de waddeneilanden (geen vossen), in Zeeland, het Zwanenwater, langs de randmeren van het IJsselmeer zoals in het Naardermeer, de Lepelaarsplassen, de Waverhoek, de Oostvaardersplassen, de Tienhovense plas en de Poolland‘ lepelaarspoelen ten noordoosten van Schagen.
Broedgedrag
Nederland was tot voor tien jaar geleden het noordelijkste land in Europa waar lepelaars tot broeden kwamen, vooral in moerassen, rietkragen en andere slecht bereikbare plaatsen. Inmiddels broedt de soort ook succesvol in Groot-Brittannië, Duitsland, Polen en Denemarken. Het gaat de laatste jaren goed met de soort in Europa. Het dieet van de lepelaar bestaat uit kleine visjes, waaronder stekelbaarzen. Ze overwinteren normaal gesproken in Afrika.
In België is dit een zeldzame vogel. Hij wordt voornamelijk in het Zwin waargenomen. In Vlaanderen broedde de soort in 2013 op twee plaatsen.
In Spanje broedt de lepelaar overwegend van de grond in bomen en struiken. In Nederland broedt de lepelaar vooral op de grond in het riet. Dit biedt de vos kansen met name in droge perioden. In het rivierengebied, o.a. in de Blauwe Kamer worden ze steeds vaker broedend in bomen waargenomen.
Trekgedrag
De lepelaars die in West-Europa broeden overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied Banc d’Arguin voor de Mauritaanse kust. In het najaar vliegen de vogels via Noord- en Zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren. Tijdens de trek naar Afrika gaat ongeveer de helft van de jongen dood door jacht, hoogspanningskabels of uitputting. Begin februari vertrekken de lepelaars weer uit hun overwinteringsgebieden. De terugreis wordt veel vaker onderbroken. Om voldoende energie te hebben voor de tocht moet ook langs de kust van Marokko en Frankrijk gestopt worden. Eenmaal aangekomen in Nederland zijn o.a. Friesland en Groningen de verzamelplaats. Van daaruit vliegen de vogels door naar hun broedkolonies. Tegenwoordig overwinteren er enkele tientallen lepelaars in Zeeland en Holland.
Verspreiding en leefgebied
De lepelaar komt als broedvogel voor in het Palearctisch gebied van het Verenigd Koninkrijk en Spanje in het westen tot Centraal-Azië en Japan in het Oosten en ook in Noord-Afrika. De soort telt 3 ondersoorten:
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, juni 30th, 2017 at 15:20
De kuifaalscholver (Phalacrocorax aristotelis) is een vogel uit de orde van Suliformes.
Kenmerken
Door zijn kleinere postuur is de kuifaalscholver te onderscheiden van de gewone aalscholver. Daarnaast heeft de kuifaalscholver een dunnere hals en snavel en een kleinere, rondere kop en steil voorhoofd. Meer bevedering op de kin en keel dan de aalscholver. De omhoog gekrulde kuif op de voorkruin is er alleen aan het begin van het broedseizoen. Verenkleed is overwegend oliegroen, maar oogt van veraf zwart.
De vogel wordt ongeveer 75 centimeter groot, iets kleiner dan de (gewone) aalscholver. Verder lijken de soorten veel op elkaar, maar de kuifaalscholver heeft een dunnere snavel, een groenachtige glans en een voornamelijk bij adulte vogels zichtbare kuif. De kleur is groenzwart, met een gele snavelbasis.
Verspreiding en leefgebied
Kuifaalscholver: een nieuwe broedvogelsoort voor Nederland
Sinds dit voorjaar kan de kuifaalscholver als Nederlandse broedvogels de boeken in. Een jaar geleden was er een eerste broedpoging van de kuifaalscholver in Nederland maar dat paar kwam niet verder dan nestbouw.
Bijna drie weken broedend
Gedurende het afgelopen voorjaar verbleven er in een aalscholverkolonie bij Neeltje Jans in Zeeland vier paren kuifaalscholvers. De vogels werden nauwgezet gevolgd door Sander Lilipaly en Pim Wolf. Twee paren werden alleen baltsend gezien, bij het derde paar werd naast paring ook nestbouw waargenomen terwijl het vierde paar ook daadwerkelijk is gaan broeden. In totaal broedde dit paar 19 of 20 dagen waarna de broedplaats werd verlaten.
P. a. desmarestii.
Deze soort komt voor op de rotskusten van Noorwegen tot Noord-Afrika. In Nederland is de kuifaalscholver zeldzaam. Kuifaalscholvers komen zelden in het binnenland voor.
De soort telt 3 ondersoorten:
P. a. aristotelis: IJsland en westelijk Europa.
P. a. riggenbachi: de westkust van Marokko.
P. a. desmarestii: de mediterrane kusten en eilanden.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, juni 18th, 2017 at 15:39
De zwarte specht (Dryocopus martius) is de grootste specht in Europa.
Kenmerken
Een volwassen zwarte specht is tussen de 40 en 46 centimeter groot. Beide geslachten hebben een zwart verenkleed. Het mannetje heeft een rode kopkap en het vrouwtje een rode vlek achter op de kruin. De vogel heeft gele ogen en een hoornkleurige, stevige snavel. De grijze poten hebben elk vier tenen: twee tenen naar voren en twee naar achteren gericht.
Het is een goede vlieger, de vlucht van de zwarte specht is minder golvend dan die van andere spechten en lijkt meer op die van een gaai. Tijdens de vlucht laat het dier een luid kruu kruu kruu horen. De roffel van de zwarte specht is langzamer dan die van andere spechten en regelmatig en luid. Het waarschuwingssignaal van de vogel klinkt als een klagend whie jèèèè. De ingang van het broedhol is groot en ovaalvormig.
Leefwijze
De vogel mijdt de mens. Voor voedsel is hij gespecialiseerd in houtmieren maar eet ook wel kevers, bessen en zaden. Hij hakt soms grote stukken uit naaldhout om aan zijn voedsel te komen. Hij nestelt vooral in beuken en hakt daarin een nestholte van 40 bij 15 centimeter uit. De vliegopening is ovaal. Elk jaar hakt het dier een nieuw nest uit, het oude nest wordt vervolgens gebruikt door andere vogels, marters of eekhoorns.
Voortplanting
Het vrouwtje legt in de maand april drie tot vijf porseleinwitte eieren.
Verspreiding en leefgebied
De zwarte specht is een standvogel. Hij komt voor in Midden- en Noord-Europa en in geheel Azië zuidelijk tot het Himalaya gebergte. Het is een vogel van het grote woud, vooral van oude bossen met veel dood hout. Productiebossen bevatten te weinig voedsel voor hem en daarom is hij in West-Europa zeldzaam geworden. Sinds de vestiging van de zwarte specht in Nederland rond 1913 is de populatie, met het ouder worden van de aanwezige bossen, uitgegroeid tot een stabiel aantal van 1100 – 1500 broedparen rond het jaar 2000.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, mei 14th, 2017 at 07:00
30-04-2017
30-04-2017
Staartmees
De staartmees (Aegithalos caudatus) is een zangvogel uit de familie staartmezen (Aegithalidae). Hij behoort niet tot de familie van echte mezen (Paridae); staartmezen vormen een eigen familie.
Uiterlijke kenmerken
Een volwassen staartmees heeft een totale lengte van 13 tot 16 centimeter, inclusief de lange, smalle staart van 6 tot 10 centimeter. De vleugelspanwijdte is 16 tot 19 centimeter, wat relatief klein is voor een zangvogel. Hij heeft een rond lichaam, een korte, stompe snavel en lange, slanke poten. De donkere ogen zijn bij sommige vogels omrand met een felgekleurde oogring.
De staartmees dankt zijn pluizig uiterlijk aan zijn veren die hij meestal opgezet heeft. De vogels hebben een witte streep over de gehele lengte van de staart. Het verenkleed aan de bovenzijde is zwart en wit en aan de onderzijde wit. Veel ondersoorten hebben bovendien roze en/of grijze tinten over het hele verenkleed. Over de gehele lengte van de staart loopt een witte streep. Er bestaan veel geografische variaties in het kleurpatroon en sommige ondersoorten als A. c. caudatus en A. c. japonicus hebben een geheel witte kop, terwijl andere soorten een grijze tekening op de kop hebben. In gebieden als Noord-Europa krijgen koppels van verschillende ondersoorten regelmatig gemengd gekleurde nakomelingen.
Het kleed van geslachten is gelijk. Jonge vogels ondergaan voor hun eerste winter een complete rui die leidt tot het volwassen verenpak.
Gedrag en levenswijze
Staartmezen leven doorgaans in groepen met een hechte sociale structuur. De grenzen van hun voedselterritorium wordt door de groep verdedigt tegen andere soortgenoten. Buiten het broedseizoen vormen staartmezen groepen van drie tot zestig vogels.
In het voorjaar bakenen de staartmezen hun territorium af en trachten ze indringers buiten te houden. Als ramen (of autospiegels) een spiegelbeeld weerkaatsen, is het mogelijk dat staartmezen wekenlang gedurende lange tijd tegen het raam komen fladderen of pikken om de vermeende indringer af te houden.
Voeding
De staartmees voedt zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelde dieren. Hij is erg actief tijdens het foerageren en hangt vaak ondersteboven aan twijgen om bij zijn prooi te kunnen komen. Soms hangt de staartmees aan één poot om met het andere verder te kunnen reiken. Het is niet bekend of ze voedsel opslaan.
Communicatie
Staartmezen in een kolonie houden contact met elkaar door zachte klikgeluiden en korte trillers, zoals een hoog herhaald tzie-tzie en een scherp tsierr.[2] Het lied bestaat uit een verzameling van diverse contactgeluiden.
Voortplanting
Het nest is een ingewikkelde bal met een opening aan de bovenzijde en wordt gemaakt van zachte materialen als veren en spinrag. Koppels zijn monogaam en worden bij het broeden vaak bijgestaan door andere volwassen vogels uit de kolonie die geen eigen broedsel hebben of waarvan deze is mislukt. Een broedende staartmees moet zijn staart over zijn rug leggen als hij op de eitjes zit. Het legsel bestaat uit acht tot twaalf witte of roze eieren met rode vlekjes en stippen.
Taxonomie
Aanvankelijk werden de staartmees en verwanten geplaatst in het geslacht Parus van de familie mezen (Paridae), maar ze verschillen in diverse aspecten, zoals hun nestbouw en de vroege rui van de juvenielen. Ook phylogenetische studies wezen uit dat het DNA voldoende verschilt om te spreken van een afzonderlijke familie: de staartmezen (Aegithalidae).
Staartmees is tevens een verzamelnaam van allerlei moeilijk te herkennen ondersoorten, die een behoorlijk complexe groep vormen. In Nederland komt de ondersoort europaeus voor, die een samenraapsel is van vogels met een grote variatie in verenkleed. Van witkoppig (de zogenaamde witkoppige staartmezen) tot donkerkoppig (de vogels die standaard in de boekjes zijn afgebeeld). Deze verzamelgroep komt voor in het grootste deel van Europa. Andere ondersoorten die gevonden kunnen worden in Europa zijn de rosaseus in Engeland, Ierland en Schotland, de caudatus van Scandinavië tot noordelijk Japan, irbii uit Spanje en taiti uit Frankrijk/Spanje (waarschijnlijk een overgangsvorm tussen europaeus en irbii), verder komen in Turkije en omgeving nog tephronotus en alpinus voor waarbij met name de eerste waarschijnlijk weer een overgangsvorm is net zoals de major.
De vage ondersoorten (waarschijnlijk onderdeel van de europaeus groep); aremoricus van Frankrijk, italiae uit Italië, macedonicus van de Balkan en de tauricus van De Krim vallen allemaal qua variatie prima binnen europaeus groep.
Verspreiding en leefgebied
De staartmees komt voor in Europa en Azië in bosrijke omgevingen, in struikgewas, op bouwland en soms in parken en tuinen.
De soort telt 17 ondersoorten:
- A. c. caudatus: van noordelijk en oostelijk Europa tot oostelijk Siberië, Japan en Korea.
- A. c. rosaceus: de Britse Eilanden.
- A. c. europaeus: van noordoostelijk Frankrijk en Duitsland tot noordelijk Italië en Turkije.
- A. c. aremoricus: westelijk Frankrijk.
- A. c. taiti: van zuidwestelijk en zuidelijk Frankrijk tot centraal Spanje en Portugal.
- A. c. irbii: zuidelijk Spanje en Portugal en Corsica.
- A. c. italiae: centraal en zuidelijk Italië en zuidwestelijk Slovenië.
- A. c. siculus: Sicilië.
- A. c. macedonicus: van Albanië en Griekenland tot Bulgarije en noordwestelijk Turkije.
- A. c. tephronotus: van oostelijk Griekenland tot centraal Turkije, noordelijk Irak en Syrië.
- A. c. tauricus: het Krimschiereiland.
- A. c. major: noordoostelijk Turkije en de Kaukasus.
- A. c. alpinus: zuidoostelijk Azerbeidzjan, noordelijk Iran en zuidwestelijk Turkmenistan.
- A. c. passekii: zuidoostelijk Turkije en zuidwestelijk Iran.
- A. c. trivirgatus: centraal Japan.
- A. c. kiusiuensis: zuidelijk Japan.
- A. c. magnus: centraal en zuidelijk Korea, Tsushima.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, april 30th, 2017 at 15:00
29-04-2017

29-08-2015

29-08-2015

29-08-2015
Het paapje (Saxicola rubetra) is een kleine zangvogel, die vroeger werd ingedeeld bij de familie van de lijsterachtigen, Turdidae. Volgens de huidige inzichten behoort de vogel tot onderfamilie van de saxicolinae en de familie van de vliegenvangers (van de Oude Wereld), Muscicapidae. Het paapje is nauw verwant met de roodborsttapuit (Saxicola torquata).
De wetenschappelijke, Latijnse, naam van het paapje betekent roodachtige bewoner van rotsen.
Kenmerken
Het is een bruingestreept vogeltje met een lichte borst. Het mannetje is wat sprekender getekend en heeft een roodachtige borst. Zowel mannetje als vrouwtje hebben een duidelijke oogstreep. Paapjes komen tijdens het broedseizoen in vrijwel heel Europa voor. Het is een typische Europese soort want 94% van alle paapjes over de wereld komen daar voor.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit insecten, larven, wormen, rupsen, vlinders, slakjes en spinnen.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit vijf of zes blauwe tot donker blauwgroene eieren met roestbruine stipjes. De vogel broedt tweemaal per jaar.
Status in Nederland en Vlaanderen
Het paapje was voor 1940 nog een vrij algemene vogel van het agrarische landschap en in de duinstreek en de Waddeneilanden. Sinds 1945 is de vogel geleidelijk in aantal achteruitgegaan, vooral in het cultuurlandschap, waaruit hij nu geheel verdwenen is. Rondom 1960 waren er mogelijk nog drie tot vierduizend broedparen.[2] Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 en broedden er in 2007 nog ongeveer 600 paar in Nederland.[3] In Vlaanderen wordt de soort sinds 2014 als uitgestorven beschouwd door het INBO.[4]
Status
De soort is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als ernstig bedreigd op de Vlaamse rode lijst. Internationaal lijkt de situatie minder ernstig want het paapje prijkt nog als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, april 29th, 2017 at 07:35
29-04-2017 06.15 uur
Wat ik mooi vind aan vroeg opstaan is dat men vaak mooi licht hebt of een prachtige mist over de velden zoals hier.

29-04-2017

29-04-2017
29-04-2017
29-04-2017
29-04-2017

30-04-2017 06.30uur

Kraanvogel
De kraanvogel (Grus grus) is een vogel uit de familie van de kraanvogels (Gruidae) en de orde van de kraanvogelachtigen. Deze soort wordt ook wel aangeduid met de naam Europese – of Euraziatische kraanvogel. Het is een vogel die broedt in hoogveenmoerassen en in het oosten van de Lage Landen als doortrekker wordt waargenomen.
Veldkenmerken
De Europese kraanvogel, dat is de ondersoort G. g. grus is groter dan de ooievaar. Een ooievaar is gemiddeld 107 cm, de kraanvogel is 95 tot 120 cm lang. De kraanvogel heeft een spanwijdte van 2 tot 2,3 meter waardoor de vlucht majestueus van aanblik is. Het verenkleed is overwegend licht blauwgrijs met op de rug roestkleurige vlekken. De achterkant van de kop is wit terwijl de keel zwart is. Ook boven op de kop bevindt zich een zwart gedeelte met een donkerrode kruin.
Voedsel
Kraanvogels zijn alleseters. Wanneer ze in hun broedgebied of in hun winterverblijf zijn, eten ze voornamelijk dierlijk voedsel zoals grote insecten, wormen en amfibieën. Wanneer ze op doortrek landen in akkerbouwgebieden eten ze achtergebleven maïskorrels, granen en aardappelen die op de velden zijn blijven liggen of eikels (vooral in Spanje waar combinaties van akkerbouw met schaduwgevend eikenbomen gangbaar is).
Verspreiding en leefgebied
De soort telt 3 ondersoorten:
- G. g. grus: centraal, noordelijk en oostelijk Europa tot het Oeralgebergte.
- G. g. lilfordi: van Turkije via zuidwestelijk Azië tot oostelijk-Centraal-Azië.
- G. g. archibaldi: sw Armenia.
De kraanvogel als trekvogel
De Europese kraanvogel kwam altijd al en komt nog steeds in de Benelux vooral als trekvogel voor wanneer hij van en naar zijn zomergebied trekt. In maart en april en van eind oktober tot in december trekken deze vogels over het oosten van Nederland en België. Er zijn een aantal plaatsen in Nederland die dienen als belangrijke tussenstops die de kraanvogels gebruiken om aan te sterken:
Enkele buiten Nederland befaamde rustplaatsen voor de Europese kraanvogels tijdens de doortrek zijn:
- Het gebied rond het Lac du Der-Chantecoq in het noorden van Frankrijk
- De Diepholzer Moorniederung ten westen van de Duitse plaats Diepholz
- Het eiland Rügen in de Oostzee.
- Het Hornborgameer in Zuid-Zweden, ongeveer 150 km ten noordoosten van Göteborg.
Op al deze plaatsen rusten concentraties van duizenden tot tientallen duizenden individuen. Op sommig plaatsen worden ze bewust bijgevoerd, op andere plaatsen zijn afspraken met landbouwers gemaakt over het laten liggen van oogstresten en handhaven van de rust en wordt ecotoerisme gestimuleerd met de aanleg van observatietorens en -tribunes.
De terugkeer van de kraanvogel als broedvogel in West-Europa
De kraanvogel mag inmiddels weer als broedvogel in Nederland genoteerd worden. In 2001 zijn er 3 paren in het Fochteloërveen gebleven in de broedtijd. Eén van deze paren heeft daar begin mei een jong gekregen. In 2003 een tweede stelletje tot broeden gekomen. Tot en met 2010 zijn er inmiddels jaarlijks broedgevallen geweest. Er is een heel geleidelijke stijging (2010: 3 broedparen) waarneembaar. De soort is uitermate gevoelig voor verstoring en de broedresultaten zijn rond de 0,5 volgroeid jong per nest. In 2011 kwam voor het eerst in tien jaar geen enkel paar tot broedsucces. Dit was onder andere te wijten aan de droogte, brand en verstoring. In 2012 werd door de kraanvogel voor het eerst succesvol gebroed in het Dwingelderveld.
In het Natuurpark Lelystad bij Lelystad is een groep kraanvogels die als kern moet gaan dienen voor de introductie van de kraanvogel nabij de Oostvaardersplassen. Een van de strategieën is om wilde kraanvogels te trekken door de aanwezigheid van gekortwiekte vogels.
Deze statige vogel is ook bezig met een voorzichtige terugkeer in het Verenigd Koninkrijk. In 2007 broedde voor het eerst na 400 jaar een kraanvogel in een vogelreservaat van de Royal Society for the Protection of Birds in het graafschap Suffolk.
Status op de rode lijst
De kraanvogel heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 360 tot 370.000 individuen. Er zijn geen harde cijfers over trends. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de soort snel in aantal achteruit gaat. Daarom staat de kraanvogel als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Er zijn echter factoren die nadelig werken op de stand van de kraanvogel. Broed- en foerageergebieden zoals van rietvelden, hoogveenmoerassen en akkerbouwgebieden worden te veel versnipperd door infrastructuur, toerisme en veranderingen in de keuze van gewassen door hervormingen en intensivering van de landbouw en verdroging. Veel kraanvogels vliegen tegen de draden van hoogspanningsmasten. In Zuid-Europa en Noord-Afrika worden ze nog vaak geschoten.
Gedrag en voortplanting
Baltsende en parende kraanvogels
Kraanvogels zijn actieve vogels die zeer opvallen door hun balts en dans waarmee ze zelfs luidruchtig naar elkaar roepen. Vooral in het voorjaar wanneer wat oudere vogels hun broeddrift tonen, is hun dans bijzonder mooi: tijdens de dans springen de beide vogels met uitgestrekte vleugels om elkaar heen en springen soms enkele meters hoog.
Een kraanvogelpaar maakt een nest in een graspol te midden van een moeilijk bereikbaar moeras. Meestal is er slechts één jong. Het jong verlaat reeds snel het nest, lang voor het kan vliegen, dit om roofdieren zo weinig mogelijk kans te geven. De ouders lopen met het jong rond in de beschutting van een bos en voederen het bij tot het in staat is te vliegen en zelf eten te vinden. De kraanvogel is een nestvlieder
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, april 29th, 2017 at 06:15