Vogels

Zwarte specht

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

De zwarte specht (Dryocopus martius) is de grootste specht in Europa.

Kenmerken

Een volwassen zwarte specht is tussen de 40 en 46 centimeter groot. Beide geslachten hebben een zwart verenkleed. Het mannetje heeft een rode kopkap en het vrouwtje een rode vlek achter op de kruin. De vogel heeft gele ogen en een hoornkleurige, stevige snavel. De grijze poten hebben elk vier tenen: twee tenen naar voren en twee naar achteren gericht.

Het is een goede vlieger, de vlucht van de zwarte specht is minder golvend dan die van andere spechten en lijkt meer op die van een gaai. Tijdens de vlucht laat het dier een luid kruu kruu kruu horen. De roffel van de zwarte specht is langzamer dan die van andere spechten en regelmatig en luid. Het waarschuwingssignaal van de vogel klinkt als een klagend whie jèèèè. De ingang van het broedhol is groot en ovaalvormig.

Leefwijze

De vogel mijdt de mens. Voor voedsel is hij gespecialiseerd in houtmieren maar eet ook wel kevers, bessen en zaden. Hij hakt soms grote stukken uit naaldhout om aan zijn voedsel te komen. Hij nestelt vooral in beuken en hakt daarin een nestholte van 40 bij 15 centimeter uit. De vliegopening is ovaal. Elk jaar hakt het dier een nieuw nest uit, het oude nest wordt vervolgens gebruikt door andere vogels, marters of eekhoorns.

Voortplanting

Het vrouwtje legt in de maand april drie tot vijf porseleinwitte eieren.

Verspreiding en leefgebied

De zwarte specht is een standvogel. Hij komt voor in Midden- en Noord-Europa en in geheel Azië zuidelijk tot het Himalaya gebergte. Het is een vogel van het grote woud, vooral van oude bossen met veel dood hout. Productiebossen bevatten te weinig voedsel voor hem en daarom is hij in West-Europa zeldzaam geworden. Sinds de vestiging van de zwarte specht in Nederland rond 1913 is de populatie, met het ouder worden van de aanwezige bossen, uitgegroeid tot een stabiel aantal van 1100 – 1500 broedparen rond het jaar 2000.

(Tekst bron: wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

Staartmees

30-04-2017_WMN8146-bewerkt 30-04-2017_WMN8264

Staartmees

De staartmees (Aegithalos caudatus) is een zangvogel uit de familie staartmezen (Aegithalidae). Hij behoort niet tot de familie van echte mezen (Paridae); staartmezen vormen een eigen familie.

Uiterlijke kenmerken

Een volwassen staartmees heeft een totale lengte van 13 tot 16 centimeter, inclusief de lange, smalle staart van 6 tot 10 centimeter. De vleugelspanwijdte is 16 tot 19 centimeter, wat relatief klein is voor een zangvogel. Hij heeft een rond lichaam, een korte, stompe snavel en lange, slanke poten. De donkere ogen zijn bij sommige vogels omrand met een felgekleurde oogring.

De staartmees dankt zijn pluizig uiterlijk aan zijn veren die hij meestal opgezet heeft. De vogels hebben een witte streep over de gehele lengte van de staart. Het verenkleed aan de bovenzijde is zwart en wit en aan de onderzijde wit. Veel ondersoorten hebben bovendien roze en/of grijze tinten over het hele verenkleed. Over de gehele lengte van de staart loopt een witte streep. Er bestaan veel geografische variaties in het kleurpatroon en sommige ondersoorten als A. c. caudatus en A. c. japonicus hebben een geheel witte kop, terwijl andere soorten een grijze tekening op de kop hebben. In gebieden als Noord-Europa krijgen koppels van verschillende ondersoorten regelmatig gemengd gekleurde nakomelingen.

Het kleed van geslachten is gelijk. Jonge vogels ondergaan voor hun eerste winter een complete rui die leidt tot het volwassen verenpak.

Gedrag en levenswijze

Staartmezen leven doorgaans in groepen met een hechte sociale structuur. De grenzen van hun voedselterritorium wordt door de groep verdedigt tegen andere soortgenoten. Buiten het broedseizoen vormen staartmezen groepen van drie tot zestig vogels.

In het voorjaar bakenen de staartmezen hun territorium af en trachten ze indringers buiten te houden. Als ramen (of autospiegels) een spiegelbeeld weerkaatsen, is het mogelijk dat staartmezen wekenlang gedurende lange tijd tegen het raam komen fladderen of pikken om de vermeende indringer af te houden.

Voeding

De staartmees voedt zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelde dieren. Hij is erg actief tijdens het foerageren en hangt vaak ondersteboven aan twijgen om bij zijn prooi te kunnen komen. Soms hangt de staartmees aan één poot om met het andere verder te kunnen reiken. Het is niet bekend of ze voedsel opslaan.

Communicatie

Staartmezen in een kolonie houden contact met elkaar door zachte klikgeluiden en korte trillers, zoals een hoog herhaald tzie-tzie en een scherp tsierr.[2] Het lied bestaat uit een verzameling van diverse contactgeluiden.

Voortplanting

Jonge staartmezen

Het nest is een ingewikkelde bal met een opening aan de bovenzijde en wordt gemaakt van zachte materialen als veren en spinrag. Koppels zijn monogaam en worden bij het broeden vaak bijgestaan door andere volwassen vogels uit de kolonie die geen eigen broedsel hebben of waarvan deze is mislukt. Een broedende staartmees moet zijn staart over zijn rug leggen als hij op de eitjes zit. Het legsel bestaat uit acht tot twaalf witte of roze eieren met rode vlekjes en stippen.

Taxonomie

Aanvankelijk werden de staartmees en verwanten geplaatst in het geslacht Parus van de familie mezen (Paridae), maar ze verschillen in diverse aspecten, zoals hun nestbouw en de vroege rui van de juvenielen. Ook phylogenetische studies wezen uit dat het DNA voldoende verschilt om te spreken van een afzonderlijke familie: de staartmezen (Aegithalidae).

Staartmees is tevens een verzamelnaam van allerlei moeilijk te herkennen ondersoorten, die een behoorlijk complexe groep vormen. In Nederland komt de ondersoort europaeus voor, die een samenraapsel is van vogels met een grote variatie in verenkleed. Van witkoppig (de zogenaamde witkoppige staartmezen) tot donkerkoppig (de vogels die standaard in de boekjes zijn afgebeeld). Deze verzamelgroep komt voor in het grootste deel van Europa. Andere ondersoorten die gevonden kunnen worden in Europa zijn de rosaseus in Engeland, Ierland en Schotland, de caudatus van Scandinavië tot noordelijk Japan, irbii uit Spanje en taiti uit Frankrijk/Spanje (waarschijnlijk een overgangsvorm tussen europaeus en irbii), verder komen in Turkije en omgeving nog tephronotus en alpinus voor waarbij met name de eerste waarschijnlijk weer een overgangsvorm is net zoals de major.

De vage ondersoorten (waarschijnlijk onderdeel van de europaeus groep); aremoricus van Frankrijk, italiae uit Italië, macedonicus van de Balkan en de tauricus van De Krim vallen allemaal qua variatie prima binnen europaeus groep.

Verspreiding en leefgebied

De staartmees komt voor in Europa en Azië in bosrijke omgevingen, in struikgewas, op bouwland en soms in parken en tuinen.

De soort telt 17 ondersoorten:

  • A. c. caudatus: van noordelijk en oostelijk Europa tot oostelijk Siberië, Japan en Korea.
  • A. c. rosaceus: de Britse Eilanden.
  • A. c. europaeus: van noordoostelijk Frankrijk en Duitsland tot noordelijk Italië en Turkije.
  • A. c. aremoricus: westelijk Frankrijk.
  • A. c. taiti: van zuidwestelijk en zuidelijk Frankrijk tot centraal Spanje en Portugal.
  • A. c. irbii: zuidelijk Spanje en Portugal en Corsica.
  • A. c. italiae: centraal en zuidelijk Italië en zuidwestelijk Slovenië.
  • A. c. siculus: Sicilië.
  • A. c. macedonicus: van Albanië en Griekenland tot Bulgarije en noordwestelijk Turkije.
  • A. c. tephronotus: van oostelijk Griekenland tot centraal Turkije, noordelijk Irak en Syrië.
  • A. c. tauricus: het Krimschiereiland.
  • A. c. major: noordoostelijk Turkije en de Kaukasus.
  • A. c. alpinus: zuidoostelijk Azerbeidzjan, noordelijk Iran en zuidwestelijk Turkmenistan.
  • A. c. passekii: zuidoostelijk Turkije en zuidwestelijk Iran.
  • A. c. trivirgatus: centraal Japan.
  • A. c. kiusiuensis: zuidelijk Japan.
  • A. c. magnus: centraal en zuidelijk Korea, Tsushima.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Paapje

29-04-2017

_WMN7849

29-08-2015

Paapje 1

29-08-2015

Paapje 3

29-08-2015Paapje

Het paapje (Saxicola rubetra) is een kleine zangvogel, die vroeger werd ingedeeld bij de familie van de lijsterachtigen, Turdidae. Volgens de huidige inzichten behoort de vogel tot onderfamilie van de saxicolinae en de familie van de vliegenvangers (van de Oude Wereld), Muscicapidae. Het paapje is nauw verwant met de roodborsttapuit (Saxicola torquata).
De wetenschappelijke, Latijnse, naam van het paapje betekent roodachtige bewoner van rotsen.

Kenmerken

Het is een bruingestreept vogeltje met een lichte borst. Het mannetje is wat sprekender getekend en heeft een roodachtige borst. Zowel mannetje als vrouwtje hebben een duidelijke oogstreep. Paapjes komen tijdens het broedseizoen in vrijwel heel Europa voor. Het is een typische Europese soort want 94% van alle paapjes over de wereld komen daar voor.

Leefwijze

Het voedsel bestaat uit insecten, larven, wormen, rupsen, vlinders, slakjes en spinnen.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit vijf of zes blauwe tot donker blauwgroene eieren met roestbruine stipjes. De vogel broedt tweemaal per jaar.

Status in Nederland en Vlaanderen

Het paapje was voor 1940 nog een vrij algemene vogel van het agrarische landschap en in de duinstreek en de Waddeneilanden. Sinds 1945 is de vogel geleidelijk in aantal achteruitgegaan, vooral in het cultuurlandschap, waaruit hij nu geheel verdwenen is. Rondom 1960 waren er mogelijk nog drie tot vierduizend broedparen.[2] Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 en broedden er in 2007 nog ongeveer 600 paar in Nederland.[3] In Vlaanderen wordt de soort sinds 2014 als uitgestorven beschouwd door het INBO.[4]

Status

De soort is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als ernstig bedreigd op de Vlaamse rode lijst. Internationaal lijkt de situatie minder ernstig want het paapje prijkt nog als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

 

Kraanvogel

29-04-2017 06.15 uur

Wat ik mooi vind aan vroeg opstaan is dat men vaak mooi licht hebt of een prachtige mist over de velden zoals hier.

_WMN7501

29-04-2017

_WMN7607

29-04-2017_WMN7626

29-04-2017_WMN7514 29-04-2017

_WMN7518 29-04-2017

_WMN7597

30-04-2017    06.30uur

_WMN7910

 

 

Kraanvogel

De kraanvogel (Grus grus) is een vogel uit de familie van de kraanvogels (Gruidae) en de orde van de kraanvogelachtigen. Deze soort wordt ook wel aangeduid met de naam Europese – of Euraziatische kraanvogel. Het is een vogel die broedt in hoogveenmoerassen en in het oosten van de Lage Landen als doortrekker wordt waargenomen.

Veldkenmerken

De Europese kraanvogel, dat is de ondersoort G. g. grus is groter dan de ooievaar. Een ooievaar is gemiddeld 107 cm, de kraanvogel is 95 tot 120 cm lang. De kraanvogel heeft een spanwijdte van 2 tot 2,3 meter waardoor de vlucht majestueus van aanblik is. Het verenkleed is overwegend licht blauwgrijs met op de rug roestkleurige vlekken. De achterkant van de kop is wit terwijl de keel zwart is. Ook boven op de kop bevindt zich een zwart gedeelte met een donkerrode kruin.

Voedsel

Kraanvogels zijn alleseters. Wanneer ze in hun broedgebied of in hun winterverblijf zijn, eten ze voornamelijk dierlijk voedsel zoals grote insecten, wormen en amfibieën. Wanneer ze op doortrek landen in akkerbouwgebieden eten ze achtergebleven maïskorrels, granen en aardappelen die op de velden zijn blijven liggen of eikels (vooral in Spanje waar combinaties van akkerbouw met schaduwgevend eikenbomen gangbaar is).

Verspreiding en leefgebied

De soort telt 3 ondersoorten:

  • G. g. grus: centraal, noordelijk en oostelijk Europa tot het Oeralgebergte.
  • G. g. lilfordi: van Turkije via zuidwestelijk Azië tot oostelijk-Centraal-Azië.
  • G. g. archibaldi: sw Armenia.

De kraanvogel als trekvogel

De Europese kraanvogel kwam altijd al en komt nog steeds in de Benelux vooral als trekvogel voor wanneer hij van en naar zijn zomergebied trekt. In maart en april en van eind oktober tot in december trekken deze vogels over het oosten van Nederland en België. Er zijn een aantal plaatsen in Nederland die dienen als belangrijke tussenstops die de kraanvogels gebruiken om aan te sterken:

Enkele buiten Nederland befaamde rustplaatsen voor de Europese kraanvogels tijdens de doortrek zijn:

  • Het gebied rond het Lac du Der-Chantecoq in het noorden van Frankrijk
  • De Diepholzer Moorniederung ten westen van de Duitse plaats Diepholz
  • Het eiland Rügen in de Oostzee.
  • Het Hornborgameer in Zuid-Zweden, ongeveer 150 km ten noordoosten van Göteborg.

Op al deze plaatsen rusten concentraties van duizenden tot tientallen duizenden individuen. Op sommig plaatsen worden ze bewust bijgevoerd, op andere plaatsen zijn afspraken met landbouwers gemaakt over het laten liggen van oogstresten en handhaven van de rust en wordt ecotoerisme gestimuleerd met de aanleg van observatietorens en -tribunes.

De terugkeer van de kraanvogel als broedvogel in West-Europa

De kraanvogel mag inmiddels weer als broedvogel in Nederland genoteerd worden. In 2001 zijn er 3 paren in het Fochteloërveen gebleven in de broedtijd. Eén van deze paren heeft daar begin mei een jong gekregen. In 2003 een tweede stelletje tot broeden gekomen. Tot en met 2010 zijn er inmiddels jaarlijks broedgevallen geweest. Er is een heel geleidelijke stijging (2010: 3 broedparen) waarneembaar. De soort is uitermate gevoelig voor verstoring en de broedresultaten zijn rond de 0,5 volgroeid jong per nest. In 2011 kwam voor het eerst in tien jaar geen enkel paar tot broedsucces. Dit was onder andere te wijten aan de droogte, brand en verstoring. In 2012 werd door de kraanvogel voor het eerst succesvol gebroed in het Dwingelderveld.

In het Natuurpark Lelystad bij Lelystad is een groep kraanvogels die als kern moet gaan dienen voor de introductie van de kraanvogel nabij de Oostvaardersplassen. Een van de strategieën is om wilde kraanvogels te trekken door de aanwezigheid van gekortwiekte vogels.

Deze statige vogel is ook bezig met een voorzichtige terugkeer in het Verenigd Koninkrijk. In 2007 broedde voor het eerst na 400 jaar een kraanvogel in een vogelreservaat van de Royal Society for the Protection of Birds in het graafschap Suffolk.

Status op de rode lijst

De kraanvogel heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 360 tot 370.000 individuen. Er zijn geen harde cijfers over trends. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de soort snel in aantal achteruit gaat. Daarom staat de kraanvogel als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

Er zijn echter factoren die nadelig werken op de stand van de kraanvogel. Broed- en foerageergebieden zoals van rietvelden, hoogveenmoerassen en akkerbouwgebieden worden te veel versnipperd door infrastructuur, toerisme en veranderingen in de keuze van gewassen door hervormingen en intensivering van de landbouw en verdroging. Veel kraanvogels vliegen tegen de draden van hoogspanningsmasten. In Zuid-Europa en Noord-Afrika worden ze nog vaak geschoten.

Gedrag en voortplanting

Baltsende en parende kraanvogels

Kraanvogels zijn actieve vogels die zeer opvallen door hun balts en dans waarmee ze zelfs luidruchtig naar elkaar roepen. Vooral in het voorjaar wanneer wat oudere vogels hun broeddrift tonen, is hun dans bijzonder mooi: tijdens de dans springen de beide vogels met uitgestrekte vleugels om elkaar heen en springen soms enkele meters hoog.

Een kraanvogelpaar maakt een nest in een graspol te midden van een moeilijk bereikbaar moeras. Meestal is er slechts één jong. Het jong verlaat reeds snel het nest, lang voor het kan vliegen, dit om roofdieren zo weinig mogelijk kans te geven. De ouders lopen met het jong rond in de beschutting van een bos en voederen het bij tot het in staat is te vliegen en zelf eten te vinden. De kraanvogel is een nestvlieder

 

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Kneu

28-04-2017_WMN734728-04-2017

_WMN7365-2

28-04-2017_WMN7370

De kneu

(Linaria cannabina; synoniem: Carduelis cannabina) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae).

Kenmerken

Het 13,5 cm lange mannetje is te herkennen aan het rood van kruin en borst, meestal is de kleur afgedekt door de grijze veerranden. Het dier heeft een grijsbruine kop. De rug en mantel zijn kastanjebruin. De donkerbruine staart heeft witte randen. Het vrouwtje is over het geheel wat meer streperig getekend dan de man. De zang is prettig aandoend gebrabbel met fluittonen.

Leefwijze

De kneu is een zaadeter die zich voedt met zaden van bomen en ruigtekruiden zoals hennep en vlas (resp. Cannabis en Linum – de wetenschappelijke namen van de kneu zijn hiervan afgeleid), en insecten en larven.

Voortplanting

De stevige nesten zijn gevoerd met haartjes, veertjes of pluisjes. Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met rode vlekjes, die in 12 tot 14 dagen door beide ouders worden uitgebroed.

Verspreiding en leefgebied

Hij komt voor in Europa, Noord-Afrika en West-Azië. Het is een typische vogel van ouderwets agrarisch cultuurland met dorpen, houtsingels en heggen met veel groen.

De soort telt zeven ondersoorten:

  1. L. c. autochthona: Schotland.
  2. L. c. cannabina: westelijk, centraal en noordelijk Europa, westelijk en het zuidelijke deel van Centraal-Siberië.
  3. L. c. bella: van het Midden-Oosten tot Mongolië en noordwestelijk China.
  4. L. c. mediterranea: het Iberisch Schiereiland, Italië, Griekenland, noordwestelijk Afrika en de mediterrane eilanden.
  5. L. c. nana: Madeira.
  6. L. c. meadewaldoi: de westelijke en centrale Canarische Eilanden.
  7. L. c. harterti: de oostelijke Canarische Eilanden.

Vogels die in Nederland broeden trekken in de winter naar Zuid-Spanje en Marokko. Vogels uit het noorden trekken hier door. In de winter zijn er weinig kneuen, zeker als het echt koud wordt. De kneu trekt in grote aantallen door in april en oktober.

Status in Nederland

Volgens SOVON gaat het aantal broedparen in de periode 1990-2007 geleidelijk achteruit en broeden er nog ongeveer 45.000 paar in Nederland. Dit komt door de verschraling van het agrarisch cultuurlandschap, dat steeds grootschaliger wordt. Daarom is de soort in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet.

Volksnamen

De kneu kent van oudsher veel benamingen in de volksmond, te weten; kneu, vlasvink, robijntje, hennepvink en kneuter. De Haagse straat de Kneuterdijk is naar de Kneu vernoemd.

Verwijzingen

Jules de Corte noemt in 1956 het dier in zijn lied ‘De Vogels’.

In 2014 deden zangeres Ilse de Lange en zanger Waylon mee aan het Eurovisiesongfestival onder de naam The Common Linnets, een verwijzing naar de Engelse naam voor het vogeltje.

 

Blauwborst

28-04-2017_WMN7397

07-06-2016

Blauwborst

08-04-2016

Blauwborst 1 08-04-2016Blauwborst 2 08-04-2016Blauwborst 3 23-04-2013Blauwborst

De blauwborst (Luscinia svecica) is een zangvogel uit de onderfamilie Saxicolinae en is verwant aan de nachtegaal.

Kenmerken

In het voorjaar heeft het mannetje een helderblauwe keel en borst, afgezet met een zwarte en roodbruine band. ’s Winters vervaagt de blauwe kleur enigszins. De blauwborst meet van kop tot puntje van de staart circa 14 centimeter.

Leefwijze

Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit insecten, in de nazomer eet hij ook wel bessen. Het is een snelle vlieger, die meestal verborgen leeft in de vegetatie.

Voortplanting

Het nest is aan de binnenzijde gevoerd met paardenhaar of pluisjes en bevindt zich goed verborgen tussen de vegetatie op de bodem. Het legsel bestaat uit 5 tot 6 groenachtige eieren met fijne roodbruine stippen. De broedtijd neemt ongeveer 14 dagen in beslag. Beide ouders belasten zich met de zorg.

Verspreiding en leefgebied

Het broedgebied ligt in noordelijk Europa. ’s Winters trekt de vogel naar gebieden langs de Middellandse Zee of verder Afrika in.

Voorkomen in Nederland en Vlaanderen

De blauwborst is een stuk minder bekend dan de roodborst die ook tot dezelfde onderfamilie behoort. De soort broedt in lastig toegankelijk moerasgebied en trekt ’s winters weg. Het roodborstje daarentegen broedt in bossen, tuinen en parken en is het hele jaar te zien en te horen. De blauwborst was tussen ca. 1900 en 1975 in Nederland en Vlaanderen een geleidelijk in aantal afnemende vogelsoort die broedde in kleine veenmoerassen, broekbossen langs beken en in grienden. Deze biotoop werd steeds zeldzamer door drooglegging en herverkaveling. Rond 1975 kwam hierin kentering. Door de afsluiting van het Haringvliet ontstonden verruigde, natte wilgenbossen in de Biesbosch. Ook in Flevoland ontstonden grote, moerassige natuurgebieden, evenals in het rivierengebied (‘ruimte voor de rivieren’). Dit leidde ertoe dat de blauwborst tussen ca. 1975 en 2005 geleidelijk toenam.
In Vlaanderen komt de blauwborst voor in kreken, opgespoten vlaktes en riviervalleien. De soort breidt zich ook daar verder uit, zelfs naar beekoevers in verder intensief gebruikte landbouwgebieden.

Ondersoorten

Er zijn tien ondersoorten. In Noord-Eurazië tot aan Alaska komt de nominaat voor, een roodgesterde vorm: L.s. svecica. In Nederland en Vlaanderen broedt de witgesterde ondersoort, L. s. cyanecula.

(Tekst bron: wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Appelvink

27-04-2017_WMN7250

27-04-2017

_WMN7124

19-06-2016

Appelvink

19-06-2016

Appelvink 3

19-06-2016

Appelvink 2

04-06-2016

Appelvink 04-06-2016

Voermoment door mama.

04-06-2016

Appelvink voer  04-06-2016

04-06-2016 Pop.Appelvink pop 2  04-06-2016

04-06-23016 popAppelvink pop 1 04-06-2016

04-06-2016

De familieAppelvink familie 04-06-2016

21-05-2016.Appelvink 13

21-05-2016 een kop portret met op de achtergrond de prachtige kleur van een  rododendron.

Appelvink 14

21-05-2016 De eerste keer dat het jong water uit de drinkvijver neemt.

Appelvink 15

21-025-2016 Het manneke met op de achtergrond de prachtige kleuren van een rododendron.

Appelvink 16

21-05-2016 Een net uitgevlogen jonge appelvink die bij de drinkvijver aankwam om zijn dorst te lessen werd even later door moeders gevoerd

Appelvink jong1

14-05-2016 Pop met twee teken onder haar linker en een onder haar rechter oog.

appelvink pop

27-04-2016

ManAppelvink 1 27-04-2016Appelvink 2 27-04-2016

Appelvink 3

Appelvink vrouwtje

19-04-2015

 

 

Appelvink pop

appelvink

De appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae).

Kenmerken

De vogel kan 18 cm groot worden en heeft een zeer stevige, driehoekige snavel waarmee zelfs kersepitten kunnen worden gekraakt. Ook de kop en hals zijn dik. De kop is geelbruin, de rug en schouders zijn warmbruin. De nek is grijs en de stuit is grijsgeelbruin. De staart is donkerbruin, de snavel is loodblauw en de poten lichtbruin.

Leefwijze

Ondanks zijn grootte, is de vogel lastig waar te nemen voor mensen die het geluid niet goed kennen. De vogel houdt zich meestal nogal heimelijk op, hoog in de bomen. Het geluid is een luid ‘tsik’ dat een beetje lijkt op dat van een roodborst. Aan het eind van de winter en in het vroege voorjaar, als de bomen nog kaal zijn, wordt deze vink het meest gezien. Het voedsel bestaat uit pitten, beukennootjes, bessen, zaden en soms ook insecten.

Voortplanting

De vogel nestelt meestal hoog in bomen dicht tegen de stam aan en soms in struiken. Het nest is vrij klein en plat. De binnenzijde is gevoerd met veertjes en pluisjes. De broedperiode loopt van april tot en met juni. Een legsel bestaat uit 4 tot 5 grijsgroene tot blauwe eieren met donkerbruine vlekjes.

Verspreiding en leefgebied

Het broedgebied omvat geheel Europa, Zuid-Rusland, West-Siberië, Kaukasus en Iran. De soort telt 6 ondersoorten:

Voorkomen in Nederland en Vlaanderen

De appelvink was in de jaren 1930 nog een vrij zeldzame vogel in Nederland. Door veranderd bosbeheer en ook door invasies (waarschijnlijk uit Midden-Europa) in 1940/41, 1969/70 en 1985/86 nam het aantal appelvinken in Nederland sterk toe. Op de Veluwe in de periode 1980-1987 met een factor 4 en in ZW-Drenthe tussen 1985 en 1995 met een factor vijf. Verder werd Flevoland gekoloniseerd toen daar de bossen een geschikt formaat kregen en dankzij de aanplant van wilde zoete kers.

Volgens SOVON bereikte het aantal broedparen in Nederland rond 1996 een hoogtepunt en daalde daarna dat aantal weer. Rond 2002 broedden er nog ongeveer 9000 paren in Nederland. De belangrijkste gebieden zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, de Achterhoek, Twente, Drenthe en Zuid-Limburg. Maar ook buiten deze streken broeden appelvinken.

De appelvink is in Vlaanderen aanmerkelijk minder algemeen. Het kerngebied ligt in de Voerstreek in Vlaams Limburg. De appelvink heeft nog een familielid: De Chinese appelvink.

De appelvink komt voor in boomgaarden, parklandschappen, loofbossen en gemengde bossen en in parken en tuinen.

(Tekst bron: wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Grasmus

16-04-2017Grasmus

16-04-2017_WMN6264

16-04-2017

_WMN6267

Grasmus

De grasmus (Sylvia communis) is een zangvogel uit de familie van zangers (Sylviidae).

Kenmerken

De lichaamslengte bedraagt 14 cm. Beide partners zijn vaak zeer verschillend.

Leefwijze

De “kuif” is goed zichtbaar tijdens het zingen

In de lente toont het mannetje zich erg opgewonden, terwijl hij van tak tot tak vliegt, zijn staart uitspreidt en het kuifje opricht. Zijn zang is afwisselend met noten die de vogel haastig uitstoot, wanneer hij trillend uit een heg opvliegt en er zich dan terug in laat vallen.

Deze vogels nestelen in struikgewas en heggen, vaak aan de rand van akkers of weiden, maar ook in tamelijk hoog onkruid en in braamstruiken langs sloten, wegen en spoordijken is de vogel te vinden. Het voedsel bestaat uit insecten, bessen en vruchten.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit 4 tot 5 licht geelbruine eieren met donkere vlekken. Het mannetje bouwt meerdere nesten, waaruit er een wordt gekozen door het vrouwtje, dat ze dan gezamenlijk afbouwen.

Verspreiding

Het is een zomergast in Europa en West-Azië, die de winter in Afrika, bezuiden van de Sahara, doorbrengt.

De soort telt 4 ondersoorten:

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

Geoorde Fuut

11-03-20107

_WMN3736

11-03-2017

_WMN3739

08-04-2016 Geoorde fuut 4 08-04-2016 Geoorde fuut 3 03-04-2016 Geoorde fuut 1 03-04-2016 Geoorde fuut 2 03-04-2016 Geoorde fuut 22-03-2015 Foto met logo 2 (Horizontaal)   22-03-2015 Geoorde fuut   22-03-2015 Geoorde fuut 2   22-03-2015 Geoorde Fuut   22-03-2015Geoorde fuut De geoorde fuut (Podiceps nigricollis) is een watervogel, het is een klein soort fuut (Podicipedidae).

Beschrijving

De geoorde fuut is een trekvogel en ongeveer even groot als de kuifduiker maar ’s zomers heeft hij een zwarte hals. Ook zijn kop heeft een andere vorm. Bij de geoorde fuut is deze hoger en niet plat. Hij heeft een zwarte kop met een goudgele oorpluim. De ondersnavel van de  fuut is naar boven gebogen en lijkt daardoor “opgewipt”, de snavel van de kuifduiker is recht, dolkvorming. In de winter is het onderscheid lastiger. ook dan is de kopvorm onderscheidend, maar dat is op grote afstand vaak lastig te zien. Het zwart boven op de kop loopt bij de geoorde fuut tot onder het oog terwijl dit bij de kuifduiker duidelijker afgegrensd is en onder het oog abrupt ophoudt. De lichaamslengte bedraagt 30 tot 35 cm en het gewicht 250 tot 600 gram.

Leefwijze

Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine vissen, schelpdieren en insecten, die in de vlucht worden gevangen.

Broedgedrag

Het legsel bestaat uit 4 geelachtig witte eieren, die in 3 weken worden uitgebroed in een drijvend nest tussen de vegetatie.

Verspreiding

Deze fuut komt voor in grote delen van Noord-Amerika, Eurazië en zuidelijke Afrika (zie kaartje). Ze broeden in zoute meren en moerassen in drijvende nesten. De soort telt 3 ondersoorten:

Status als broedvogel in Nederland en Vlaanderen

De fuut broedt op dezelfde wijze als de gewone fuut, maar vaker in losse kolonies van enkele broedparen bij elkaar in de buurt. Het is een (zeer) schaarse broedvogel in Nederland, voornamelijk op de hoge zandgronden in Drenthe, Noord-Brabant en Noord-Limburg. In Vlaanderen is het een zeldzame broedvogel in de Kempen Buiten de broedtijd komt de geoorde fuut in klein aantal voor vaak in zoute wateren zoals het Grevelingenmeer en de westelijke Waddenzee. l bestaat uit 4 geelachtig witte eieren, die in 3 weken worden uitgebroed in een drijvend nest tussen de vegetatie. (Tekst bron: wikipedia.org) (bron: wmnatuurfotografie.nl)

Middelste bonte specht

04-02-2017

_WMN1944 04-02-2017_WMN1956

De middelste bonte specht (Dendrocoptes medius synoniem: Dendrocopos medius) is een in Nederland en België voorkomende vogel, behorende tot de familie spechten (Picidae)

Kenmerken

Hij is ongeveer 19,5 tot 22 centimeter lang; dit is slechts iets kleiner dan de grote bonte specht, die 23 tot 26 centimeter lang is. De middelste bonte specht lijkt echter kleiner door de korte snavel en de ronde, lichte kop. Hij heeft een rode kruin en een roze anaalstreek. Dit onderscheidt de middelste bonte specht van volwassen grote bonte spechten. Juveniele grote bonte spechten vertonen echter ook een rode kruin en een roze anaalstreek. Belangrijk om de middelste bonte van de jonge grote bonte specht te onderscheiden, is het ‘open’ gezicht. De snorstreep reikt namelijk niet tot de snavel en de streep op de zijkop raakt het achterhoofd niet. Bij de grote bonte specht raakt de snorstreep de snavel wel en ook wordt bij deze soort de streep op de zijkop wel verbonden met het achterhoofd. De buik en flanken van de middelste bonte specht zijn gestreept en hebben een gele tint.

Leefwijze

Verspreiding en leefgebied

De middelste bonte specht broedt in weelderige loofbossen met oude eiken, haagbeuken en iepen, in Midden- en Zuid-Europa. Hij prefereert bossen in combinatie met open plekken, weiden en dichte bosschages. In Nederland was de soort een tijdlang uitgestorven als broedvogel, maar vanaf 1997 broedt hij weer binnen de landsgrenzen. In dat jaar was de soort slechts aan te treffen in Midden- en Zuid-Limburg, maar sindsdien heeft de middelste bonte specht zich sterk uitgebreid. In 2006 broedden er al minimaal 130 paartjes in Nederland, niet alleen meer in Limburg, maar ook in Twente, de Achterhoek en Noord-Brabant. In België komt de middelste bonte specht voor in het oosten. De hoogste dichtheden worden bereikt in het uiterste zuidoosten van het land.

De soort telt vier ondersoorten:

De grootte van de Europese populatie (95% van de wereldpopulatie) wordt geschat op 140.000 tot 310.000 broedparen. De middelste bonte specht gaat in aantal vooruit. Om deze redenen staat deze specht als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)