Vogels

Klapekster

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

Kenmerken

Deze zangvogel heeft een haaksnavel en poten met scherpe nagels.

Leefwijze

Hij vangt levende prooien zoals hagedissen, veldmuizen, kleine vogels en grote insecten. Hij gedraagt zich dus als een predator. Daarnaast heeft hij de gewoonte gevangen prooien (soms nauwelijks dood) als voedselvoorraad op te prikken aan doornen of prikkeldraad (zie afbeeldingen).

Verspreiding en leefgebied

De vogel komt voor in een groot gebied op het noordelijk halfrond (zie kaartje) en er worden 7 tot 12 ondersoorten onderscheiden in het noorden van Eurazië en Noord-Amerika. Hierover is geen consensus.
In Nederland en België is de klapekster een uiterst zeldzame broedvogel. De klapekster is wel doortrekker en wintergast in bescheiden aantallen.

De soort telt 7 ondersoorten:

  • L. e. excubitor: noordelijk, centraal en oostelijk Europa en noordwestelijk Siberië.
  • L. e. homeyeri: zuidoostelijk Europa en zuidwestelijk Siberië.
  • L. e. bianchii: Sachalin en de Koerilen.
  • L. e. mollis: het zuidelijke deel van Centraal-Rusland en noordwestelijk Mongolië.
  • L. e. funereus: oostelijk Kazachstan, Kirgizië en noordwestelijk China.
  • L. e. sibiricus: centraal en oostelijk Siberië, noordelijk Mongolië en zuidoostelijk Rusland.
  • L. e. borealis: Alaska en Canada.

Status in Nederland en Vlaanderen

Klapekster op Texel

Vóór 1950 was de klapekster een schaarse broedvogel (mogelijk enkele honderden broedparen) van uitgestrekte heidevelden en hoogvenen met wat struikgewas en her en der een boompje. Dergelijke landschappen waren te vinden in Drenthe en het zuidoosten van Friesland en in Gelderland en Noord-Brabant, maar in de jaren 1960 werden veel broedgebieden ontgonnen, waarmee de achteruitgang begon. De overgebleven gebieden werden ongeschikt door recreatie en spontane opslag van bos. In de periode 1989-1991 waren er hoogstens nog 40 exemplaren die broedden, waarschijnlijk minder, sindsdien is de trend dalend.[3][4] Omdat het hier een uiterst zeldzame broedvogel betreft die feitelijk in Nederland op verdwijnen staat, heeft de klapekster de status ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst en ook zo op de Vlaamse rode lijst.
’s Winters is de klapekster echter regelmatig te zien. Het is een doortrekker en wintervogel in kleine, wisselende aantallen. Het aantal overwinteraars wordt geschat op 250 tot 400 vogels.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

 

 

 

Grijze wouw

 
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Grijze wouw

De grijze wouw (Elanus caeruleus) is een soort roofvogel. De naam suggereert verwantschap met de andere wouwen zoals de zwarte wouw, maar deze wouw vormt samen met de Australische grijze wouwAmerikaanse grijze wouw en de letterwouw een aparte groep binnen de familie van de havikachtige roofvogels. De soort komt in Afrika en tropisch Azië voor, maar breidt zich uit over Zuid-Europa.

Verspreiding en leefgebied

De soort komt onder andere voor in Noord-Afrika en Afrika ten zuiden van de Sahara en verder in Zuid-Azië en Zuidoost-Azië tot op de Filipijnen. Vanuit Afrika rukt de vogel geleidelijk op naar Europa en wordt in Spanje en Portugal met regelmaat gezien. De grijze wouw komt vooral voor in savannes, grasland en landbouwgebieden en jaagt vooral op kleine zoogdieren en reptielen, vanaf bomen, telefoonpalen en telefoondraden.

De soort telt 3 ondersoorten:

Voorkomen in Nederland[bewerken 

De grijze wouw is een dwaalgast in West- en Noord-Europa. In Nederland zijn tussen 1971 en 2015 zes keer goed gedocumenteerd grijze wouwen waargenomen, in 1971 op de Knardijk (Flevoland), van 29-31 maart 1998 op Texel (Noord-Holland), van 4 juni tot 23 augustus 2000 in het Bargerveen (Drenthe) op 22 mei 2009 bij Bleskensgraaf (Zuid-Holland) en op 7 april bij Nijmegen en op 19 en 20 mei bij Wageningen, mogelijk hetzelfde individu (Gelderland). In dat voorjaar werden ook in Denemarken en Zweden een grijze wouw gezien. In 2015 werd de grijze wouw in augustus meerdere malen waargenomen in Maashorst (Noord-Brabant), en in november in het Gelderse Kootwijk.

Vanaf 1 augustus tot en met 5 september 2017 verbleef er een grijze wouw in Tetjehorn nabij Overschild, onderdeel van natuurgebied ’t Roegwold in Groningen. Na een afwezigheid van tien dagen keerde de vogel, een juveniel in zijn tweede kalenderjaar, op 16 september terug in ’t Roegwold en verbleef vervolgens overdag meestal in deelgebied ’t Dannemeer nabij Slochteren. Op 3 oktober 2017 werd hij daar voor het laatst gezien.

 

Casarca

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De casarca (Tadorna ferruginea), ook wel roestgans genoemd, is een oranjebruine halfgans. De vogel broedt in het noordoosten van Afrika, Zuidoost-Europa, Centraal-Azië en het zuidwesten van China, en overwintert in India en Zuidoost-Azië.

Herkenning

De vogel heeft een lengte van 58 tot 70 cm en een vleugelspanwijdte van 110 tot 135 cm. Daarmee is de casarca iets groter dan een eend, maar kleiner dan de meeste ganzensoorten. De casarca lijkt qua postuur veel op de in Nederland algemeen voorkomende bergeend, die in werkelijkheid geen eend maar ook een halfgans is. Het verenkleed van zowel het mannetje als het vrouwtje is helder oranjebruin. De kop van het vrouwtje is iets lichter, meer kaneelkleurig. Het mannetje heeft in de zomer bovendien een zwarte halsring. De snavel is zwart en de poten zijn zwartachtig. De ogen zijn donkerbruin

Voortplanting

De casarca legt 6 tot 16 eieren. Jonge vogels lijken op het volwassen vrouwtje, maar hebben vaak een grijze in plaats van witte voorvleugel.

Verspreiding en leefgebied

De soort komt voor van zuidelijk Europa tot Midden-Azië, noordwestelijk Afrika en Ethiopië. Deze halfgans broedt in steppegebieden, aan de oevers van meren, zoutmoerassen en rivieren, soms ook op kale berghellingen ver van water waar ze broeden in rotsholen. Het nest kan ook in holle bomen of oevervegetatie in de buurt van water worden gemaakt

Voorkomen in Nederland

In Nederland broeden slechts enkele vogels en ook in de winter zijn er niet meer dan een honderdtal vogels in Nederland aanwezig. Sinds de jaren negentig is er echter in de zomermaanden sprake van een opmerkelijke toename van ruiende casarca’s in Nederland. Aanvankelijk vooral in het Eemmeer en later ook bij De Kreupel, de Ventjagersplaten en in het Lauwersmeer. De aantallen liepen daarbij op van enkele tientallen halverwege de jaren negentig tot bijna 2000 exemplaren in 2018. De vogels arriveren halverwege juni en eind augustus zijn de meeste weer weg. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste vogels dan vertrekken naar Zuid-Duitsland en Zwitserland om daar te overwinteren.

Status

De grootte van de wereldpopulatie werd in 2015 geschat op 170.000 tot 220.000 individuen. Over toe- of afname in populatie-aantallen is niets bekend. In het zuidoosten van Europa is de jacht een bedreiging voor de soort, daarnaast bestaat het gevaar dat leefgebied wordt aangetast door landbouwkundige ontwikkelingen of door verstedelijking. Echter, het tempo van achteruitgang wordt niet hoog ingeschat en de vogel heeft een groot verspreidingsgebied daarom staat de casarca als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Slangenarend

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Slangenarend

Strabrechtse heide

Kenmerken

De slangenarend is 62 tot 69 cm lang en heeft een spanwijdte van 1,62 tot 1,78 m. Het is dus een vrij grote arend met zwart relatief grote, uilachtige kop (met grote gele ogen). In alle kleden heeft de soort een zeer lichte onderzijde, met in de meeste gevallen een donkere kop (bivakmuts), maar ook exemplaren met een lichte kop komen voor. De vleugels zijn lang en breed, zonder polsvlekken op de ondervleugels. In glijvlucht wordt de pols op een kenmerkende wijze gehoekt naar voren gehouden. De staart is vrij lang, scherp gehoekt en recht afgesneden, gebandeerd met een aantal smalle donkere dwarsbanden en een donkere eindband.

Leefwijze

De slangenarend zoekt zijn prooi (reptielen) door vrij langzaam boven open gebieden te vliegen, waarbij hij veelvuldig bidt, met hangende poten en een naar beneden gerichte kop. Omdat slangen en hagedissen ’s winters niet voorhanden zijn, trekt de slangenarend in de herfst naar het zuiden. Bij een zomers verblijf (van 51 dagen) in 2014 in de Kalkense Meersen, een gebied zonder slangen en hagedissen, werd echter geconstateerd dat deze vogel zich tegoed deed aan padden, kikkers, een konijn en een wezel.

Verspreiding en leefgebied

De soort overwintert ten zuiden van de Sahara. De slangenarend broedt in het oosten, zuidoosten en zuidwesten van Europa tot centraal Azië, noordwestelijk ChinaIndia en de Kleine Soenda-eilanden in afgelegen open landschappen met bomen en in moerassige gebieden met reptielen.

Nederland/België als leefgebied

Tot medio jaren 90 was deze soort in Nederland een zeldzame dwaalgast, met slechts zeven gevallen tot 1993, maar vanaf 1996 gebeurt het regelmatig dat in reptielenrijke gebieden slangenarenden overzomeren; soms één, maar soms ook twee exemplaren. Vaak gaat het daarbij om onvolwassen vogels. Nationaal Park de Hoge Veluwe, en het Fochteloërveen zijn gebieden waarin ’s zomers regelmatig de slangenarend kan worden waargenomen. Vooral het Fochteloërveen blijkt aantrekkingskracht op de soort uit te oefenen.[4] Van 2001 tot en met 2007 waren hier onvolwassen vogels aanwezig (behalve in 2004; in dat jaar waren er geen bevestigde gevallen). Het gaat elk jaar om verschillende exemplaren; in 2001 waren er geruime tijd 2 vogels aanwezig, en ook in andere jaren was er soms sprake van meer dan één vogel. Wellicht behoort in de toekomst een broedgeval in Nederland tot de mogelijkheden. In België wordt sinds enkele jaren af en toe een slangenarend gesignaleerd in de Antwerpse en Limburgse heidegebieden, zoals het Groot Schietveld een terrein met veel adders waar de Slangenarend veel gesignaleerd werd in de zomer 2017. In juli 2017 werden jonge slangenarenden gespot bij zowel het Naardermeer grenzend aan de Nieuwe Keverdijkse Polder etend van ringslangen, als bij het Fochteloërveen (kolonieveld), Strabrechtse HeideDwingelderveld (Kraloër heide), Hoge Veluwe (Deelense veld) en Den Treek (Hazenwater), bij Leusden.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Koekoek

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De koekoek die groot gebracht word door een karekiet.

 

 

Koekoek

De koekoek (Cuculus canorus) is een vogelsoort en het bekendste lid van de familie koekoeken (Cuculidae). Hij plant zich in de zomer voort in een groot deel van het Palearctisch gebied en overwintert in het Afrotropisch gebied en het Oriëntaals gebied. De koekoek is een broedparasiet: het vrouwtje legt haar eieren in nesten van andere vogelsoorten en laat de jongen door die andere soort verzorgen.

Kenmerken

De koekoek is een slanke vogel met spitse vleugels en een lange afgeronde staart. Met een lengte tussen 32 en 36 centimeter[2] is hij ongeveer zo groot als een houtduif. De koekoek is een zogenaamde zygodactylische[3] vogel. Door de spitse vleugels lijkt de vogel in de vlucht op een sperwer. Hij vliegt met gelijkmatige vleugelslagen waarbij de vleugels nauwelijks boven het lichaam worden geheven. De naar beneden gebogen snavel wordt hierbij naar voren gestrekt. De koekoek zit vaak op leidingen en masten waarbij de vleugels iets neerhangen en de staart iets wordt geheven. Daardoor lijkt de vogel gedrongen en kortpotig.

Volwassen mannetjes zijn op de rug, de buik en de kop gelijkmatig blauwgrijs zonder tekening. Aan de onderkant is de blauwgrijze borst scherp van de dungestreepte buik afgescheiden. De lange staart heeft een getrapte tekening, de staartveren hebben een dunne witte eindzoom. De iris en de snavelbasis zijn heldergeel, de rest van de snavel is donkergrijs.

Jonge dieren hebben gele poten. De iris is donkerbruin en de snavelbasis heldergeel, de rest van de snavel is hoorngrijs. Een jonge vogel kan worden herkend aan een witte vlek in de nek. De buik heeft dunne dwarsstrepen, ongeveer als een sperwer. Verder is de onvolwassen vogel leigrijs met hier en daar een roestbruine vlek. Het gehele verenkleed heeft dunne donkere dwarsstrepen. De kleine en grote dekveren hebben een dunne witte eindzoom.

Volwassen vrouwtjes komen in twee vormen voor. De grijze vorm lijkt sterk op het mannetje, maar heeft een meer roestbruine tot gelige kleur en dunne donkere dwarsstrepen op de borst. De bruine vorm is zeldzamer en is op rug en borst roestbruin. De veren hebben verder donkere dwarsstrepen. De staart lijkt op die van de jonge torenvalk en heeft een dunne witte eindzoom. De iris en snavelbasis zijn lichtbruin.

Er zijn vier ondersoorten bekend, die onderling weinig verschillen:

  • C. c. canorus (Linnaeus, 1758) komt voor in de noordelijke poolstreken;
  • C. c bangsii (Oberholser, 1919) komt voor op het Iberisch Schiereiland en Noord-Afrika;
  • C. c subtelephonus (Zarudny, 1914) komt voor in de zuidelijke poolstreken;
  • C. c. bakeri (Hartert, 1912) komt voor in de zuidelijke Himalaja en Zuidoost-Azië.

Er zijn 11 soorten die in het geslacht Cuculus worden geplaatst en 146 verschillende soorten die samen de familie van de koekoeken vormen.

Zang

De koekoek roept zijn eigen naam, wat ongeveer klinkt als een hol aanhoudend “goe-koeh“, waarbij het begin met iets meer nadruk en op iets hogere toon is. De roep wordt enkel door het mannetje geuit en is een echte territoriumroep, die van april tot in juli wordt geroepen vanaf een hoge zitplaats.

In de vlucht zingt de koekoek lager en ook het interval is dan kleiner omdat het door de vlieginspanning te vermoeiend is de hoge noot te treffen. Zodra de vogel gaat zitten, zingt hij eerst een tijdje vals en corrigeert dan geleidelijk de toonhoogte van de hogere noot. De toonhoogte tussen de twee noten varieert tussen minder dan een kleine terts tot bijna een kwart.

Wanneer een mannetje een vrouwtje achtervolgt, laat hij een “hach hachhach” horen. Het vrouwtje laat heel zelden een trillerig geluid horen, dat klinkt als “srii srii”. Jonge vogels bedelen zelfs nog tijdens de trek met een doordringend “psrieh”.

Verspreidingsgebied

De koekoek komt voor in de gematigde boreale zone van Eurazië, van West-Europa en Noord-Afrika tot Kamsjatka en Japan. De soort Cuculus canorus komt overal in Europa voor met uitzondering van IJsland (zie kaartje boven). Het heeft een voorkeur voor overzichtelijke, gevarieerde en open landschappen met zitplaatsen. Door het verdwijnen van dergelijke landschappen neemt het aantal koekoeken steeds meer af. Het bewoont biotopen boven de boomgrens maar ook het duinengebied langs de zee en alle biotopen daartussen: halfwoestijn, open en gesloten loof- en naaldbossen, struikgewas en ook hoogveen.

Ook in steden met veel parken is de koekoek te vinden, echter niet in dichtbebouwde centra. Hierbij is van groot belang dat de waardvogel, in wiens nest de koekoek haar ei legt, er voorkomt.Komt de waardvogel in een gebied niet voor dan zal de koekoek er alleen maar verschijnen op doortrek of om er voedsel te zoeken.

Trek

In Nederland (en heel West-Europa) is de koekoek een uitgesproken zomervogel. Het winterkwartier bevindt zich in Afrika ten zuiden van de evenaar. Daar geeft het de voorkeur aan de nabijheid van water en savannegebieden met acaciabegroeiing.

Begin augustus verlaten zowel de oude als de jonge dieren West-Europa en keren meestal in de tweede helft van april terug. In Scandinavië keren de dieren pas begin mei terug.

De koekoek is daardoor een trekvogel die grote afstanden aflegt. Zoals zoveel langeafstands-trekvogels vliegt de koekoek voornamelijk ’s nachts waarbij op de terugweg per etmaal zo’n 50 kilometer wordt afgelegd. De route voert midden over de Middellandse Zee.

Bestand en bestandsontwikkeling

Het aantal broedparen in Europa wordt geschat op 4,2 tot 8,6 miljoen. Er zijn weinig gegevens bekend over langere perioden. De bestandsschommelingen zijn echter sterk afhankelijk van die van de waardvogels. Lokale aantallen kunnen van jaar tot jaar met 100 procent verschillen.

In nagenoeg alle landen van West- en Centraal-Europa wordt melding gemaakt van teruglopende aantallen. In Engeland is het aantal gedurende de laatste 30 jaar met 60 procent teruggelopen. In Oost-Europa schijnt het aantal nog stabiel te zijn.

De klimaatverandering zou wel eens een negatief effect kunnen hebben op het aantal koekoeken. Vogels als het roodborstje broeden merkbaar vroeger omdat ze hun trekgedrag aanpassen aan de omgevingstemperatuur. De koekoek oriënteert zich echter op de lengte van dag en nacht. Bij aankomst in het broedgebied vindt zij steeds minder geschikte nesten, dat wil zeggen die aan het begin van de broedperiode staan. Dit is van belang omdat de jonge koekoek bij voorkeur als eerste uit het ei moet kruipen om dan de andere vogels uit het nest te kunnen werken.

Natuurbeschermingsstatus in Nederland en Vlaanderen

Volgens SOVON daalde het aantal Nederlandse broedparen in de periode 1990-2007: dit bedraagt in 2007 ongeveer 6 tot 8 duizend.[4] De koekoek staat nog als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN,[1] maar is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. Ook in Vlaanderen gaat het niet goed met hem: op de Vlaamse rode lijst staat hij als achteruitgaand (gevoelig).

Voornaamste oorzaak voor de teruggang van de koekoek is de uitdunning van het bestand van zijn waardvogels. Dit is het gevolg van verstoring en vernietiging van het leefgebied door landbouw. Verder heeft het ook sterke afnemen van aantallen vlinders en kevers ten gevolge van gebruik van gifstoffen een nadelig effect op het aantal koekoeken.

Voeding

De koekoek is nagenoeg uitsluitend een insecteneter. Het eet voornamelijk rupsen, waaronder behaarde die door andere vogels niet worden opgegeten. Verder veel kevers, ook de larven hiervan, krekels, sprinkhanen, oorwormen en libellen. Vrouwtjes eten regelmatig zangvogeleitjes. Kleinere reptielen, zoals slangen en hagedissen worden niet versmaad.

De jonge dieren worden door hun waardvogel gevoerd met een uitgebreide variatie voer.

Voortplanting

Jonge koekoek in nest van kleine karekiet. Het nest is al veel te klein voor deze parasiet.

De koekoek wordt in het tweede levensjaar geslachtsrijp. Het broedparasitisme als voorplantingsstrategie kan worden gezien als een aanpassing aan het korte verblijf in het broedgebied. Voordeel is hierbij dat de noodzaak tot nestbouw vervalt.

De volwassen koekoeken arriveren vaak na hun favoriete waardvogel in het broedgebied, zodat die hun territorium al hebben bezet. Het vrouwtje legt begin juni zo’n 10 tot 25 eieren in verschillende nesten, echter steeds maar één ei per nest en meestal van een zangvogelsoort.

Favoriete waardvogels zijn de kleine karekiet en heggenmus. Daarna volgen de graspieper, witte kwikstaart, rietzanger, bosrietzanger, gekraagde roodstaart, tuinfluiter en vele andere. Opmerkelijk is dat de roodborst en winterkoning in Nederland geen waardvogel zijn, terwijl dat in Duitsland wel het geval is.

In totaal zijn er in Europa meer dan 100 verschillende waardvogelsoorten bekend waarvan echter maar zo’n 45 soorten succesvol zijn in het grootbrengen van een jonge koekoek. In 10 tot 30 procent van de gevallen wordt een geparasiteerd nest door de waardvogel opgegeven.

De kleur en afmeting van het koekoeksei is aangepast aan die van de betreffende waardvogel. In de vrouwelijke afstammingslijn heeft het koekoeksvrouwtje een voorkeur voor een bepaalde waardvogelsoort. Er is echter geen sprake van rassen met deze voorkeur omdat het mannetje geen voorkeur kent. Het begin van de legperiode varieert sterk omdat dit wordt gesynchroniseerd met die van de waardvogel. De parasiteringsgraad kan variëren van minder dan 1 procent tot soms wel meer dan 80 procent.

Als het vrouwtje een geschikt nest heeft gevonden, wordt het ei binnen enkele seconden gelegd. Hierbij wordt ze geholpen door het feit dat ze de eileider uit de cloaca kan verlengen waardoor het ei bijvoorbeeld zelfs in de kleine opening van het nest van een winterkoning kan worden gelegd. Soms wordt de waardvogel hierbij afgeleid door het mannetje. Vaak neemt het vrouwtje na het leggen van het ei een ei van de waardvogel mee in de snavel. Soms worden meerdere eieren verwijderd voordat het eigen ei wordt gelegd.

Een koekoeksjong roept om eten

Na een zeer korte broedtijd van ongeveer twaalf dagen komt de jonge koekoek uit het ei. De aanraking door de andere nestlingen zetten hem er instinctief toe aan deze uit het nest te werpen. Nog maar enkele uren oud duikt hij onder de andere in het nest liggende eieren en jonge vogels totdat deze zich boven een zeer aanraakgevoelige groef op de rug bevinden. Vervolgens schuift hij deze met een rukkende beweging over de nestrand, net zo lang tot hij de enige bewoner van het nest is. Hierbij houdt hij zich met zijn klauwen vast aan de nestrand om niet met zijn slachtoffer over de rand te vallen.

Dit gedrag levert voor de jonge koekoek echter wel een probleem op, omdat de meeste vogelouders de hoeveelheid voedsel afstemmen op de hoeveelheid opengesperde bekjes in het nest. De jonge koekoek kan echter het ontbreken van de andere jonge vogels compenseren door snelle geluidssignalen te produceren. Ook de grote oranjerode keel stimuleert de waardvogel.

Een Zuidoost-Aziatische soort (Cuculus fugax) toont de onderkant van zijn vleugels waarop zich gele vlekken bevinden. Hiermee simuleert hij meerdere te voederen bekjes. Dit gedrag kan worden verklaard doordat deze soort vaak bodembroeders als waardvogel gebruikt. Luid roepen zou in dat geval snel vijanden aantrekken.

Na ongeveer 20 dagen vliegt de jonge vogel uit. De jonge koekoek wordt vaak aanzienlijk groter dan zijn pleegouders. Het is niet ongebruikelijk dat men een jonge, pas uitgevlogen, koekoek bedelend op een paaltje ziet zitten. De veel kleinere waardouder landt vervolgens op de rug van het jonge dier om het te voeren.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

Europese kanarie

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Europese kanarie

De Europese kanarie (Serinus serinus) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae).

Kenmerken

De Europese kanarie is een kleine vogel, met een lengte van slechts 11 tot 12 centimeter. Hij heeft een zwaar gestreepte rug, buik en flanken. Het mannetje is citroengeel op de kop, hals en borst. Het vrouwtje is hier vaal geelwit. Bij beide geslachten is de stuit geel en de staart geheel donker. De snavel is zeer kort, dik en grijs.

Verspreiding en leefgebied

De Europese kanarie komt voor in Midden- en Zuid-Europa (zie kaartje). De Europese kanarie leeft in boomgroepen, bosranden, tuinen, parken, boomgaarden en begraafplaatsen, bij voorkeur met enkele coniferen. Vanuit deze coniferen zingt het mannetje graag zijn liedje, een razendsnelle stroom van piepende, scherpe en rinkelende klanken.

Voorkomen in Nederland en Vlaanderen

Europese kanaries kunnen in de zomermaanden in Nederland en België aangetroffen worden. Volgens SOVON zijn er onvoldoende gegevens om iets te zeggen over trends in het aantal broedparen. Dit wordt rond het jaar 2000 geschat op 400 tot 450 paar, vooral in Zuid-Limburg en verder langs de oostgrens van Nederland. Het aantal waarnemingen buiten de broedtijd was relatief hoog in 1997, daalde de volgende drie jaar, en steeg daarna licht. Maar tussen 2003 en 2007 was er weer een sterke daling. De Europese kanarie is in 2004 als niet op de Nederlandse Rode Lijst gezet. De soort staat wel op de Vlaamse Rode Lijst als onvoldoende gekend. De Europese kanarie staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Houtsnip

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Houtsnip

De houtsnip (Scolopax rusticola) is een vogel uit de familie van snipachtigen (Scolopacidae).

Kenmerken

Het verenkleed is aan de bovenzijde roestbruin en zwartgevlekt, terwijl de onderzijde lichtbruin is met dwarsbandjes. De houtsnip heeft een ronde kop met ver naar achteren staande ogen, het gezichtsveld is daardoor 360°. Dit is van nut om gevaar zo snel mogelijk op te kunnen merken. Voor een steltloper zijn de poten kort. De snavel is lang en recht.

Leefwijze

De 33 tot 38 cm lange vogel is in Nederland en België de grootste snipachtige. Hij leeft een schuw en stil leven. Tot op het laatste moment blijft hij zitten, om dan opeens vlak voor de voeten op te schieten en met veel vleugellawaai weg te vliegen. De houtsnip laat zich niet vaak zien of horen, alleen tijdens het broedseizoen komt hij wat vaker tevoorschijn, ook tijdens de schemering en ’s nachts. Het voedsel bestaat uit wormen, rupsen, sprinkhanen en andere insecten.

Houtsnippen vliegen laag, en schijnen afstanden niet goed te kunnen inschatten, waardoor ze vaak tegen een raam aanvliegen. Soms overleven ze deze botsing na een tijdje versuft te zijn geweest.

Verspreiding en leefgebied

In Nederland en België zijn houtsnippen het gehele jaar aan te treffen. De broedvogels worden in de winter aangevuld met heel wat soortgenoten die uit Noordoost-Europa komen. In Zuid-Europa zijn ze alleen ’s winters aanwezig, terwijl de vogel in Noordoost-Europa alleen in het broedseizoen voorkomt. De houtsnip leeft vooral in naald- en loofbossen. Vanwege de nachtelijke leefwijze is inventariseren van aanwezige aantallen niet eenvoudig, het aantal baltsende mannetjes kan bovendien een veelvoud zijn van de hoeveelheid broedende vrouwtjes. Aangenomen wordt dat in 2015 in Nederland zo’n 2500 broedparen aanwezig waren. Het aantal doortrekkers bedroeg dat jaar maximaal 10.000 exemplaren.

Voortplanting

Om te nestelen zoekt de vogel een bos ter grootte van tenminste enkele tientallen hectare. Belangrijk is dat er een dikke humuslaag is en dat er open plekken zijn met een vochtige bodem. Vooral grotere landgoedbossen voldoen. Een onderbegroeïng met smele-grassen is niet gunstig omdat dit het foerageren van de steltloper belemmert. Het nest bestaat uit een simpel kuiltje op de bodem met liefst veel ondergroei, bekleed met wat mos. Het ligt meestal tegen een struik of boomstam. Het legsel bestaat uit vier roomkleurige eieren met bruine vlekjes, die door het wijfje in 23 dagen worden uitgebroed. De belangrijkste broedtijd is maart-april, maar tot eind juli kunnen er nog nesten worden gevonden. De kuikens van de houtsnip zijn nestvlieders. Ze zijn na ongeveer dertig dagen vliegvlug, maar worden nog enkele weken verzorgd.

Bescherming

De vogel mag in België alleen in Wallonië bejaagd worden; in Vlaanderen zijn ze in principe beschermd. In Nederland mag er sinds 2002 niet meer op worden gejaagd. Daarvoor was het een geliefde jachtbuit.

Boterham

Een houtsnip als boterham was typisch jagersvoedsel. Witbrood belegd met kaas en roggebrood: wit, geel en bruin, net als de kleuren van de vogel, werd meegenomen om in het veld te nuttigen.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Klein Waterhoen

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Klein waterhoen

Juveniel

Het klein waterhoen (Porzana parva) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae). Het is een vrij kleine, verborgen levende moerasvogel.

Herkenning

De vogel is 17 tot 19 cm lang. Het mannetje is van onder blauwgrijs en van boven dofbruin met wat strepen. Het vrouwtje is ook van boven bruin, maar beige op de borst en buik, lichter op de bovenborst en een brede grijsblauwe wenkbrauwstreep. Beide geslachten hebben groene poten en een groene snavel met een rode snavelbasis. De vogel is lastig te onderscheiden van het kleinst waterhoen, dat nauwelijks kleiner is. Het geluid verschilt sterk en er is bij het kleinst waterhoen nauwelijks onderscheid tussen het mannetje en het vrouwtje.

Verspreiding en leefgebied

Deze soort komt voor van zuidelijk en Midden- en Oost-Europa tot noordwestelijk China. Het is een trekvogel, vogels in het westen van het verspreidingsgebied overwinteren in Afrika, vogels meer oostelijk trekken naar Pakistan en India. Het leefgebied bestaat uit moerassen met natuurlijke vegetaties van riet en biezen afgewisseld met vrij diep water.

Voorkomen in Nederland

Het klein waterhoen is een dwaalgast in Nederland. Vanaf de 19de eeuw tot 2000 zijn er 40 bevestigde waarnemingen waaronder één broedgeval (in 1951). Sinds 2000 zijn er 11 goedgekeurde waarnemingen en een veelvoud aan mogelijk observaties.

Voorkomen in België

Ook in België is het klein waterhoen een dwaalgast.

Status

De vogel heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) niet zo groot. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd. Het klein waterhoen gaat in aantal achteruit door aantasting van het leefgebied, omdat moerassen worden drooggelegd voor agrarisch gebruik en waterlopen worden gereguleerd en hun natuurlijke oeverbegroeiing verliezen. Echter, het tempo van achteruitgang ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat het klein waterhoen als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Draaihals

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Draaihals

De draaihals (Jynx torquilla) vormt, samen met de roodkeeldraaihals (een Afrikaanse soort), een onderfamilie van de spechten.

Kenmerken

De draaihals is een vogel met een teruggetrokken manier van leven. De vogel heeft een uitstekende schutkleur van bruine, zwarte en grijzige strepen in het patroon van boomschors. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met dunne dwarsstrepen. Over de ogen loopt een donkere streep. De rechte snavel heeft een scherpe punt. De vogel heeft korte poten met relatief lange tenen voor een betere houvast op boomschors.

Zijn tong is lang en kleverig. Slangachtig kan hij zijn hals strekken en zijn kop zelfs 180 graden draaien in elke richting. De lichaamslengte bedraagt 16 cm[2] en het gewicht 30 tot 45 gram.

Leefwijze

Het voedsel van de draaihals bestaat uit larven en poppen van mieren, die hij met zijn kleverige tong uit opengebroken mierenhopen haalt. Hij zit vaak op de grond of op een horizontale tak en wordt daarom vaak over het hoofd gezien.

Voortplanting

Een legsel bevat 4 tot 6 eieren, soms 2 tot 7, maar maximaal 10. Het nest wordt gemaakt in vermolmde loofbomen.

Verspreiding en leefgebied

Hij broedt in een groot deel van Europa, Noordwest-Afrika en in Azië tot China en Japan. Hij is de enige trekvogel onder de spechten en overwintert in tropisch Afrika.

De soort telt 6 ondersoorten:

  • J. t. torquilla: van westelijk Europa tot Bulgarije en de Kaukasus.
  • J. t. sarudnyi: westelijk Siberië.
  • J. t. chinensis: oostelijk Siberië en noordoostelijk en centraal China.
  • J. t. himalayana: noordelijk Pakistan en de noordwestelijke Himalaya.
  • J. t. tschusii: zuidelijk Europa.
  • J. t. mauretanica: noordwestelijk Afrika.

Voorkomen en status in Nederland en België

De draaihals is een zeer schaarse broedvogel, vooral op de Veluwe en nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden. Het aantal broedparen rond het jaar 2000 is hoogstens 65. Er zijn (meestal indirecte) aanwijzingen dat de draaihals in de 20ste eeuw drastisch in aantal is achteruitgegaan. Daarom staat de vogel als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst en de Vlaamse rode lijst. Omdat de vogel voorkomt over een zeer groot gebied, is het internationaal gezien geen bedreigde diersoort en daarom staat hij als niet bedreigd op de IUCN-lijst.

Als trekvogel wordt de draaihals in kleine aantallen waargenomen. Vooral tijdens de voorjaarstrek in april en mei, maar er zijn ook vaak waarnemingen in de nazomer.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Zwarte roodstaart

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Zwarte roodstaart

Kenmerken

De zwarte roodstaart is 14 cm lang en heeft een roestrode staart. De mannetjes zijn roetzwart met witte vlekken op de vleugels. Het vrouwtje is minder zwart en heeft geen witte vlekken. Zijn zang bestaat uit korte roepgeluidjes die karakteristiek met een krakend geluid beginnen.

Leefwijze

De zwarte roodstaart leeft van insecten en vruchten.

Voortplanting

De vogel bouwt zijn nest in holten en spleten in bomen, rotsen, of gebouwen, en broedt vanaf eind april. In Nederland en België wordt er veel in steden genesteld. Per legsel worden vijf tot zeven witte eitjes gelegd, die na veertien dagen uitkomen. De kuikens blijven twaalf tot zestien dagen in het nest. Jonge vogels hebben gevlekte veren.

Verspreiding en leefgebied

De soort telt vijf ondersoorten:

  • P. o. gibraltariensis (Gmelin, 1789): Europa en noordwestelijk Afrika.
  • P. o. ochruros (Gmelin, 1774): van Turkije tot de Kaukasus en noordwestelijk Iran.
  • P. o. semirufus (Hemprich & Ehrenberg, 1833): westelijk SyriëLibanon en noordoostelijk Israël.
  • P. o. phoenicuroides (Moore, 1854): noordoostelijk Iran en Turkmenistan tot noordwestelijk Pakistan, noordelijke naar zuidoostelijk Kazachstan, noordwestelijk China, het zuidelijke deel van Centraal-Siberië en westelijk Mongolië. Wel oostelijke zwarte roodstaart genoemd.
  • P. o. rufiventris (Vieillot, 1818): van de centrale Himalaya tot centraal China.

Sommige onderzoekers onderscheiden ook een Phoenicurus ochruros xerophilus binnen Phoenicurus ochruros rufiventris en een Phoenicurus ochruros aterrimus binnen Phoenicurus ochruros gibraltariensis. Die laatste ondersoort zou zich pas tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, hebben afgesplitst.

Naamgeving

De soort werd in 1774 benoemd door Samuel George Gottlieb Gmelin als Motacilla Ochruros. Beide delen van de huidige naam verwijzen naar de kleur van de staart. De geslachtsnaam is afgeleid van het Oudgrieks phoinix, “rood”, en ouros, “gestaart”. De soortaanduiding is afgeleid van ochros, “rode oker”.

Het holotype is specimen 94764 in de collectie van het Zoologisches Forschungsinstitut und Museum Alexander Koenig te Bonn.

Status

Deze roodstaart heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 4 tot 8,8 miljoen individuen. Men veronderstelt dat de soort in aantal stabiel is. Om deze redenen staat de zwarte roodstaart als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)