Vogels

Houtsnip

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Houtsnip

De houtsnip (Scolopax rusticola) is een vogel uit de familie van snipachtigen (Scolopacidae).

Kenmerken

Het verenkleed is aan de bovenzijde roestbruin en zwartgevlekt, terwijl de onderzijde lichtbruin is met dwarsbandjes. De houtsnip heeft een ronde kop met ver naar achteren staande ogen, het gezichtsveld is daardoor 360°. Dit is van nut om gevaar zo snel mogelijk op te kunnen merken. Voor een steltloper zijn de poten kort. De snavel is lang en recht.

Leefwijze

De 33 tot 38 cm lange vogel is in Nederland en België de grootste snipachtige. Hij leeft een schuw en stil leven. Tot op het laatste moment blijft hij zitten, om dan opeens vlak voor de voeten op te schieten en met veel vleugellawaai weg te vliegen. De houtsnip laat zich niet vaak zien of horen, alleen tijdens het broedseizoen komt hij wat vaker tevoorschijn, ook tijdens de schemering en ’s nachts. Het voedsel bestaat uit wormen, rupsen, sprinkhanen en andere insecten.

Houtsnippen vliegen laag, en schijnen afstanden niet goed te kunnen inschatten, waardoor ze vaak tegen een raam aanvliegen. Soms overleven ze deze botsing na een tijdje versuft te zijn geweest.

Verspreiding en leefgebied

In Nederland en België zijn houtsnippen het gehele jaar aan te treffen. De broedvogels worden in de winter aangevuld met heel wat soortgenoten die uit Noordoost-Europa komen. In Zuid-Europa zijn ze alleen ’s winters aanwezig, terwijl de vogel in Noordoost-Europa alleen in het broedseizoen voorkomt. De houtsnip leeft vooral in naald- en loofbossen. Vanwege de nachtelijke leefwijze is inventariseren van aanwezige aantallen niet eenvoudig, het aantal baltsende mannetjes kan bovendien een veelvoud zijn van de hoeveelheid broedende vrouwtjes. Aangenomen wordt dat in 2015 in Nederland zo’n 2500 broedparen aanwezig waren. Het aantal doortrekkers bedroeg dat jaar maximaal 10.000 exemplaren.

Voortplanting

Om te nestelen zoekt de vogel een bos ter grootte van tenminste enkele tientallen hectare. Belangrijk is dat er een dikke humuslaag is en dat er open plekken zijn met een vochtige bodem. Vooral grotere landgoedbossen voldoen. Een onderbegroeïng met smele-grassen is niet gunstig omdat dit het foerageren van de steltloper belemmert. Het nest bestaat uit een simpel kuiltje op de bodem met liefst veel ondergroei, bekleed met wat mos. Het ligt meestal tegen een struik of boomstam. Het legsel bestaat uit vier roomkleurige eieren met bruine vlekjes, die door het wijfje in 23 dagen worden uitgebroed. De belangrijkste broedtijd is maart-april, maar tot eind juli kunnen er nog nesten worden gevonden. De kuikens van de houtsnip zijn nestvlieders. Ze zijn na ongeveer dertig dagen vliegvlug, maar worden nog enkele weken verzorgd.

Bescherming

De vogel mag in België alleen in Wallonië bejaagd worden; in Vlaanderen zijn ze in principe beschermd. In Nederland mag er sinds 2002 niet meer op worden gejaagd. Daarvoor was het een geliefde jachtbuit.

Boterham

Een houtsnip als boterham was typisch jagersvoedsel. Witbrood belegd met kaas en roggebrood: wit, geel en bruin, net als de kleuren van de vogel, werd meegenomen om in het veld te nuttigen.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Klein Waterhoen

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Klein waterhoen

Juveniel

Het klein waterhoen (Porzana parva) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae). Het is een vrij kleine, verborgen levende moerasvogel.

Herkenning

De vogel is 17 tot 19 cm lang. Het mannetje is van onder blauwgrijs en van boven dofbruin met wat strepen. Het vrouwtje is ook van boven bruin, maar beige op de borst en buik, lichter op de bovenborst en een brede grijsblauwe wenkbrauwstreep. Beide geslachten hebben groene poten en een groene snavel met een rode snavelbasis. De vogel is lastig te onderscheiden van het kleinst waterhoen, dat nauwelijks kleiner is. Het geluid verschilt sterk en er is bij het kleinst waterhoen nauwelijks onderscheid tussen het mannetje en het vrouwtje.

Verspreiding en leefgebied

Deze soort komt voor van zuidelijk en Midden- en Oost-Europa tot noordwestelijk China. Het is een trekvogel, vogels in het westen van het verspreidingsgebied overwinteren in Afrika, vogels meer oostelijk trekken naar Pakistan en India. Het leefgebied bestaat uit moerassen met natuurlijke vegetaties van riet en biezen afgewisseld met vrij diep water.

Voorkomen in Nederland

Het klein waterhoen is een dwaalgast in Nederland. Vanaf de 19de eeuw tot 2000 zijn er 40 bevestigde waarnemingen waaronder één broedgeval (in 1951). Sinds 2000 zijn er 11 goedgekeurde waarnemingen en een veelvoud aan mogelijk observaties.

Voorkomen in België

Ook in België is het klein waterhoen een dwaalgast.

Status

De vogel heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) niet zo groot. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd. Het klein waterhoen gaat in aantal achteruit door aantasting van het leefgebied, omdat moerassen worden drooggelegd voor agrarisch gebruik en waterlopen worden gereguleerd en hun natuurlijke oeverbegroeiing verliezen. Echter, het tempo van achteruitgang ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat het klein waterhoen als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Draaihals

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Draaihals

De draaihals (Jynx torquilla) vormt, samen met de roodkeeldraaihals (een Afrikaanse soort), een onderfamilie van de spechten.

Kenmerken

De draaihals is een vogel met een teruggetrokken manier van leven. De vogel heeft een uitstekende schutkleur van bruine, zwarte en grijzige strepen in het patroon van boomschors. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met dunne dwarsstrepen. Over de ogen loopt een donkere streep. De rechte snavel heeft een scherpe punt. De vogel heeft korte poten met relatief lange tenen voor een betere houvast op boomschors.

Zijn tong is lang en kleverig. Slangachtig kan hij zijn hals strekken en zijn kop zelfs 180 graden draaien in elke richting. De lichaamslengte bedraagt 16 cm[2] en het gewicht 30 tot 45 gram.

Leefwijze

Het voedsel van de draaihals bestaat uit larven en poppen van mieren, die hij met zijn kleverige tong uit opengebroken mierenhopen haalt. Hij zit vaak op de grond of op een horizontale tak en wordt daarom vaak over het hoofd gezien.

Voortplanting

Een legsel bevat 4 tot 6 eieren, soms 2 tot 7, maar maximaal 10. Het nest wordt gemaakt in vermolmde loofbomen.

Verspreiding en leefgebied

Hij broedt in een groot deel van Europa, Noordwest-Afrika en in Azië tot China en Japan. Hij is de enige trekvogel onder de spechten en overwintert in tropisch Afrika.

De soort telt 6 ondersoorten:

  • J. t. torquilla: van westelijk Europa tot Bulgarije en de Kaukasus.
  • J. t. sarudnyi: westelijk Siberië.
  • J. t. chinensis: oostelijk Siberië en noordoostelijk en centraal China.
  • J. t. himalayana: noordelijk Pakistan en de noordwestelijke Himalaya.
  • J. t. tschusii: zuidelijk Europa.
  • J. t. mauretanica: noordwestelijk Afrika.

Voorkomen en status in Nederland en België

De draaihals is een zeer schaarse broedvogel, vooral op de Veluwe en nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden. Het aantal broedparen rond het jaar 2000 is hoogstens 65. Er zijn (meestal indirecte) aanwijzingen dat de draaihals in de 20ste eeuw drastisch in aantal is achteruitgegaan. Daarom staat de vogel als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst en de Vlaamse rode lijst. Omdat de vogel voorkomt over een zeer groot gebied, is het internationaal gezien geen bedreigde diersoort en daarom staat hij als niet bedreigd op de IUCN-lijst.

Als trekvogel wordt de draaihals in kleine aantallen waargenomen. Vooral tijdens de voorjaarstrek in april en mei, maar er zijn ook vaak waarnemingen in de nazomer.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Zwarte roodstaart

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Zwarte roodstaart

Kenmerken

De zwarte roodstaart is 14 cm lang en heeft een roestrode staart. De mannetjes zijn roetzwart met witte vlekken op de vleugels. Het vrouwtje is minder zwart en heeft geen witte vlekken. Zijn zang bestaat uit korte roepgeluidjes die karakteristiek met een krakend geluid beginnen.

Leefwijze

De zwarte roodstaart leeft van insecten en vruchten.

Voortplanting

De vogel bouwt zijn nest in holten en spleten in bomen, rotsen, of gebouwen, en broedt vanaf eind april. In Nederland en België wordt er veel in steden genesteld. Per legsel worden vijf tot zeven witte eitjes gelegd, die na veertien dagen uitkomen. De kuikens blijven twaalf tot zestien dagen in het nest. Jonge vogels hebben gevlekte veren.

Verspreiding en leefgebied

De soort telt vijf ondersoorten:

  • P. o. gibraltariensis (Gmelin, 1789): Europa en noordwestelijk Afrika.
  • P. o. ochruros (Gmelin, 1774): van Turkije tot de Kaukasus en noordwestelijk Iran.
  • P. o. semirufus (Hemprich & Ehrenberg, 1833): westelijk SyriëLibanon en noordoostelijk Israël.
  • P. o. phoenicuroides (Moore, 1854): noordoostelijk Iran en Turkmenistan tot noordwestelijk Pakistan, noordelijke naar zuidoostelijk Kazachstan, noordwestelijk China, het zuidelijke deel van Centraal-Siberië en westelijk Mongolië. Wel oostelijke zwarte roodstaart genoemd.
  • P. o. rufiventris (Vieillot, 1818): van de centrale Himalaya tot centraal China.

Sommige onderzoekers onderscheiden ook een Phoenicurus ochruros xerophilus binnen Phoenicurus ochruros rufiventris en een Phoenicurus ochruros aterrimus binnen Phoenicurus ochruros gibraltariensis. Die laatste ondersoort zou zich pas tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, hebben afgesplitst.

Naamgeving

De soort werd in 1774 benoemd door Samuel George Gottlieb Gmelin als Motacilla Ochruros. Beide delen van de huidige naam verwijzen naar de kleur van de staart. De geslachtsnaam is afgeleid van het Oudgrieks phoinix, “rood”, en ouros, “gestaart”. De soortaanduiding is afgeleid van ochros, “rode oker”.

Het holotype is specimen 94764 in de collectie van het Zoologisches Forschungsinstitut und Museum Alexander Koenig te Bonn.

Status

Deze roodstaart heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 4 tot 8,8 miljoen individuen. Men veronderstelt dat de soort in aantal stabiel is. Om deze redenen staat de zwarte roodstaart als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Roodsterblauwborst

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Roodsterblauwborst

Luscinia svecica svecica  ·  Red-spotted Bluethroat

Ondersoort van Blauwborst  ·  Luscinia svecica  ·  Bluethroat

Broedt van Scandinavië en Noord-Siberië oost tot in West-Alaska en tevens hier en daar in berggebieden van Midden-Europa; overwintert in Middellandse-Zeegebied, Afrika en Zuid-Azië.

Het eerste broedgeval was in 1999 in Veendam, Groningen; het eerste in België vond plaats in juni 2016 te Stabroek, Antwerpen (Natuur.oriolus 82: 132-136, 2016).

Tot 1 januari 1976 werden waarnemingen van dit taxon weliswaar geregistreerd maar niet beoordeeld door de CDNA (LM 52: 218, 1979). Daarom worden hier alleen gevallen van vóór 1976 genoemd van gevangen of verzamelde individuen; de meeste gevallen van vóór 1943 staan vermeld in Eykman et al (1936, 1949). Bovendien zijn alle vangsten en waarnemingen in het najaar vervallen omdat de CDNA in 1999 stelde dat blauwborsten over het algemeen slechts in het voorjaar met zekerheid te determineren zijn tenzij de vleugelmaat buiten het gebied van overlap valt (cf Svensson 1992, cf DB 22: 262, 2000). Zo was er van 22 najaarsvangsten in 1958-74 geen enkele voldoende gedocumenteerd om zekerheid over de determinatie te geven. Eén specimen uit augustus in ZMA en vijf uit september in NNM waren mannetjes met een vleugellengte van 78 mm of minder en konden bij herziening evenmin met zekerheid als Roodsterblauwborst worden gehandhaafd (daterend van 16 augustus 1909 te Amersfoort, Utrecht (ZMA), 7 september 1930 te Kampen Overijssel 5 september 1933 te Wassenaar, Zuid-Holland, 18 september 1936 te Westkapelle, Zeeland; 17 september 1939 te Wassenaar, Zuid-Holland; en september 1957 te Haamstede, Westerschouwen, Zeeland; cf van den Berg & Bosman 1999). Een gefotografeerd mannetje op 17-18 oktober te Westkapelle, Zeeland, werd afgewezen door de CDNA

(Tekst bron:DUTCHBIRDING.NL)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Roodkeelduiker

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Roodkeelduiker

De roodkeelduiker (Gavia stellata) is een vogel uit de familie van de duikers (Gaviidae).

Beschrijving

De Roodkeelduiker heeft een plomp lichaam en een slanke nek en wordt meestal 50 tot 60 cm groot met een gewicht van 1 tot 2,5 kg. ’s Zomers heeft een volwassen roodkeelduiker witte onderdelen en grijsbruine bovendelen met enkele lichte vlekken. De kop is grijsbruin, de hals wit met donkerbruine strepen. De centrale, donkerrode keelvlek lijkt soms wel zwart. Hij heeft een dolkvormige, opgewipte grijze snavel. ’s Winters is het adult grijs van boven, met fijne witte vlekken. Van onderen is hij wit. Het juveniel lijkt op het adult in de winter.

Leefwijze

In zijn vlucht lijkt deze soort slanker en lichter dan overige duikers, met langere, snellere vleugelslag. De roep is het broeiseizoen gutturaal kwakend en hoog gehuil. In de winter is deze soort zwijgzaam. Het voedsel bestaat uit waterdieren zoals kreeftachtigen, vissen, slakken, amfibieën, enz.

Voortplanting

In het broedseizoen is hun luide, klagende roep dikwijls te horen. De balts gaat gepaard met veel gespetter en onderdompeling en gezwaai van de snavel. Ook racen beide partners zij aan zij over het water. Het eenvoudige nest is samengesteld met riet, grassen en ander groen en wordt dicht bij het water gebouwd. Het legsel bestaat uit twee bruinachtige, gevlekte eieren, die in ongeveer 32 dagen worden uitgebroed.

Verspreiding en leefgebied

Roodkeelduikers zijn trekvogels en leven in baaien en lagunes aan de zeekust, maar ze broedden naast kleine meren in moerasgebieden van Noord-Europa in de taigabossen en op de arctische toendra. Ze vliegen vaak naar zee om te foerageren. ’s Winters en op trek langs kustwateren van West-Europa is hij soms ook te vinden op binnenwateren. Roodkeelduikers overwinteren langs de Europese kusten van de Noordzee en de Atlantische Oceaan en langs de kusten van Zuid-Frankrijk en Noord-Italië. ’s Zomers trekken ze naar ScandinaviëIJsland en het noorden van Rusland. In Noord-Engeland en langs de Scandinavische kusten kunnen ze het hele jaar door gezien worden.

Voorkomen in Nederland

De roodkeelduiker komt evenals de parelduiker tussen oktober en mei voor in het zuidoostelijk gedeelte van de Noordzee en in Nederlandse kustwateren. De soort is aanzienlijk talrijker dan de parelduiker. Bij tellingen vanaf schepen in de maanden december en januari wordt dit aantal geschat op 10.000 exemplaren in het Nederlandse kustwater. Het is een doortrekker en wintergast in vrij klein tot vrij groot aantal. Er zijn ook waarnemingen in het zoete water van het IJsselmeer en de grote rivieren. In de winter zijn parelduiker en roodkeelduiker lastig van elkaar te onderscheiden door waarnemers zonder specifieke ervaring.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Grote zaagbek

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Grote zaagbek

De grote zaagbek (Mergus merganser) is een vogel uit de familie Anatidae (Zwanen, ganzen en eenden). Het dier komt voor in zowel het Palearctisch als het Nearctisch gebied.

Kenmerken

Deze dieren hebben een slank, gestroomlijnd lichaam. Ze kunnen uitstekend vliegen, ondanks hun kleine vleugels en zwaar lichaam. De lange smalle snavel heeft gezaagde randen, vandaar de naam. Vrouwtjes zijn grijs met bruin, met een roodbruine kop, mannetjes bleekroze met een zwarte rug en een groene kop. De lichaamslengte bedraagt 58 tot 66 cm en het gewicht 1,5 tot 2 kg. De vogel kan een snelheid halen van 100 km/uur.

LEEFWIJZE

BROEDEN

Start eind maart – april met broeden, tot uiterlijk augustus. Is vrij plaatstrouw en keert terug naar een goede broedplaats aan meren en traag stromende rivieren in bosrijke gebieden. Heeft één legsel van 8 tot 12 eieren, maar grotere aantallen komen voor, vermoedelijk door het dumpen van eieren door anderen. Broedt in paartjes of losse groepen.

LEEFGEBIED

Overwintert op grote niet bevroren meren, rivieren en lagunes, waar genoeg vis te vinden is. De grote zaagbek heeft een voorkeur voor zoet water en komt slechts zelden op zout water voor. In het broedseizoen zoekt de grote zaagbek brede, langzaam stromende rivieren en meren op, omgeven door uitgestrekte bossen met oude bomen.

VOEDSEL

De grote zaagbek eet puur dierlijk materiaal. Met zijn smalle spitse snavel richt hij zich geheel op de vangst van vis, ongewervelden en soms een amfibie of jong zoogdier of vogeltje.

VOGELTREK

Noordelijke populaties van deze soort trekken in februari – maart naar de broedgronden in Scandinavië en Rusland, waar ze omstreeks maart aankomen. In oktober vliegen ze vervolgens naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden. Bepaalde andere populaties zijn standvogels of trekken slechts over kleine afstanden, op zoek naar een aangenaam klimaat om te overwinteren.

Verspreiding

Deze soort komt voor in de meest uiteenlopende habitats in Noord-AmerikaEuropa en Azië. Dit dier is deels trekvogel.

De soort telt 3 ondersoorten:

HERKENNING

Grote langwerpige eend met een opvallend lange, dunne snavel. Volwassen mannetjes zijn grotendeels wit met een zwart- groene kop en bovenhals. De bovenkant van het lijf is zwart. In de vlucht heeft de man veel wit op de vleugels. In de winter en het vroege voorjaar en lichtroze gloed. Vrouwtjes hebben een overwegend grijs lichaam met een lichtere borst die scherp is afgesneden door de donker roodbruine hals en kop. Vrouwtjes hebben een volle kuif, terwijl mannetjes een apart ‘bol’ achterhoofd hebben.

Zie ook

 

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Roodkopklauwier

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De roodkopklauwier (Lanius senator) is een zangvogel uit de familie van klauwieren (Laniidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.

Kenmerken

Het volwassen mannetje heeft een roodbruine kap tot op het achterhoofd. Hij heeft een zwarte band door de ogen. Zijn buik is wit en de mantel is zwart. De opvallende witte vlek op de vleugel is goed te zien in de vlucht. In vlucht is er op de staart een zwarte vlek te zien met witte randen. Er is een oranje vleem onder de vleugel. Het vrouwtje ziet er hetzelfde uit als het mannetje alleen heeft zij een iets lichtere kap.

  • Lengte: 17-19 cm
  • Gewicht: 25-35 g

    Leefwijze

    Het voedsel bestaat uit (grote) insecten, jonge muizen, hagedissen en zelfs kleine vogels.

    Voortplanting

    Het legsel bestaat uit vijf tot zes lichtgroene tot geelbruine eieren met grijze ondervlekken en grijsbruine of bruingroene vlekjes, die in een nest hoog in de bomen worden gelegd.

    Verspreiding en leefgebied

    De vogel komt voor als broedvogel in Zuid-Europa, het Midden-Oosten en Noordwest Afrika en overwintert in tropisch Afrika. De roodkopklauwier is een trekvogel, de broedvogels uit Europa trekken in het najaar naar Afrika. De roodkopklauwier komt voor bij boomgaarden en in open terrein met hier en daar verspreide bosjes.

    Er worden 4 ondersoorten onderscheiden:

    • L. s. senator – centraal en zuidelijk Europa en noordelijk Afrika
    • L. s. rutilans Lefranc & Worfolk, 1997 – het Iberisch Schiereiland en noordwestelijk Afrika; wordt vaak bij de nominaatvorm inbegrepen
    • L. s. badius Hartlaub, 1854 – de westelijke mediterrane eilanden
    • L. s. niloticus (Bonaparte, 1853) – van Cyprus en zuidelijk Turkije tot Iran

    Status

    De roodkopklauwier heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 2 tot 7,2 miljoen individuen. Deze klauwier gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de roodkopklauwier als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

    Status in Nederland en België

    De roodkopklauwier was tot 1957 een zeer zeldzame broedvogel in Nederland. De laatste broedgevallen waren in Zuid-Limburg. In België was deze klauwier nog broedvogel tot in 1997 (18 broedgevallen tussen 1967 en 1997). Daarnaast zijn er 81 losse waarnemingen in Nederland tussen 1957 en 1996. Volgens SOVON is het nu een zeldzame vogel die vooral in april tot juni wordt gezien. De roodkopklauwier is in 2004 als verdwenen als broedvogel op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als zeldzaam op de Vlaamse rode lijst.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Kuifleeuwerik

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Kuifleeuwerik

De kuifleeuwerik (Galerida cristata) is een vogel uit de familie van leeuweriken (Alaudidae). De naam danken ze aan de grote kuif.

Kenmerken

Deze vogel heeft een bruine gevlekte borst. Op de kop prijkt een goed zichtbare kuif, waarvan de veren achter de kop uitsteken.

Leefwijze en voortplanting

Het voedsel bestaat uit rupsen, sprinkhanen en regenwormen. Soms eet de kuifleeuwerik ook zaden. Het nest wordt gebouwd in de luwte van struiken of een kluit aarde. Het legsel bestaat uit drie tot vijf eieren, die door het vrouwtje 11 tot 13 dagen worden bebroed. Beide ouders zorgen voor de jongen.

Verspreiding en leefgebied

De Kuifleeuwerik is van oorsprong een bewoner van steppen en woestijnachtige gebieden. Hij komt voor in AfrikaAzië en vrijwel geheel Europa met uitzondering van het Verenigd KoninkrijkIerlandScandinavië en Noord-Rusland. De soort neemt in West-Europa snel in aantal af. Hij was in de Lage Landen vooral te vinden in de zeereep, aan stads- en dorpsranden, op braak liggende terreinen, vuilnisbelten en dergelijke.

Voorkomen in Nederland en Vlaanderen

De kuifleeuwerik vestigde zich pas in de 19de eeuw in Nederland, nam toen toe tot in de jaren 1950 en 1960; toen broedden er naar schatting 5.000 tot 10.000 paar. In de jaren 1970 begon een snelle daling. In 1995-1997 waren er nog maar 100 – 300 paar. Volgens SOVON waren er in 1998-2000 nog ca 70 paar. De soort is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De vooralsnog laatste maal dat een territorium van de kuifleeuwerik in Nederland werd vastgesteld was in 2015 bij Den Bosch. De meest waarschijnlijke oorzaak voor het verdwijnen van de vogel vormt de veranderde stedenbouw: een compactere bouw, geen verwaarloosde veldjes meer met onkruid maar netjes onderhouden groen. De soort staat ook in Vlaanderen op de Rode Lijst als ernstig bedreigd. In 2013 werden er nog slechts enkele broedparen geteld.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Ralreiger

Arrow
Arrow
Slider

Ralreiger

De ralreiger (Ardeola ralloides) is een vogel uit de familie der reigers.

Kenmerken

De ralreiger is een vrij kleine reiger, 40 tot 49 cm lang met een spanwijdte van 71 tot 86 cm. De vogel is als hij zit of staat overwegend geelbruin. De hals is grijs gestreept. In het zomerkleed hebben volwassen ralreigers rode poten en sierveren. In winterkleed zijn de poten geelgroen. Als de vogel opvliegt lijkt hij overwegend wit, want de bovenkant van de uitgeslagen vleugels en de staart zijn wit.

Verspreidingsgebied

De vogel heeft een vrij groot, maar zeer verbrokkeld verspreidingsgebied in Zuid-EuropaTurkije en het Nabije Oosten tot in het dal van de Nijl. Het is een vogel van drasland zoals rivierdalen, meren, irrigatiekanalen, sloten en rijstvelden maar met een voorkeur voor rijk begroeide zoetwatermoerassen. De vogel broedt in kleine kolonies in bomen en struikgewas in moerasgebieden, vaak samen met andere reigers. De ralreiger is een trekvogel die overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara. In het Nijldal is de vogel standvogel.

Voorkomen in Nederland

De ralreiger was in de 19de eeuw broedvogel. Sindsdien is hij een dwaalgast. Er zijn 35 bevestigde waarnemingen gedaan tussen 2000 en 2012.

Voorkomen in België

De eerste bekende Belgische waarneming van een ralreiger gebeurde in Zoutleeuw in 1905. Tot in de jaren 90 werd hij slechts zelden waargenomen, maar sindsdien is hij bijna elk jaar gespot.

Status

De ralreiger heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) klein. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd, maar de aantallen broedvogels gaan achteruit door aantasting van de leefgebieden. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de ralreiger als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)