Vogels
IJsduiker
De ijsduiker (Gavia immer) is een vogel uit het geslacht der zeeduikers (Gavia). Dit is het enige geslacht in de familie Gaviidae en de orde Gaviiformes.
Kenmerken
De ijsduiker is een vrij grote trekvogel van ongeveer 70-80 centimeter in lengte en een gewicht van 3 tot 4,5 kg. Hij houdt zijn nek gestrekt tijdens de vlucht. In de broedtijd is de ijsduiker de enige vogel met een volledig zwarte kop en een lichte, zwart-wit gestreepte hals. De zwarte snavel onderscheidt hem van de geelsnavelduiker (Gavia adamsii). De rug heeft een zwart-wit dambord patroon, de onderkant is wit.
Buiten de broedtijd is de vogel minder opvallend getekend, van boven is hij dan donkerbruin tot zwart. De onderdelen, de keel en zijkanten van de kop zijn wit.
In de broedtijd maakt de vogel een merkwaardig klagend geluid met een vibrato erin. Het geluid is typerend voor de Canadese wildernis en wordt wel met het gelach van een geestesgestoorde vergeleken, vandaar de Noord-Amerikaanse naam: loon (van loony: gek).
Leefwijze
Als alle leden van de duikerfamilie leeft de ijsduiker van de visvangst, maar ook kreeftachtigen en soms zelf waterplanten staan op het menu. De vogel duikt meestal zo’n 2-4 meter diep maar is ook wel op 60 m diepte aangetroffen. Een voorwaarde is dat het water helder is, want de vogel jaagt op zicht.
Voortplanting
Beide partners zorgen voor de jongen, die bij hun ouders blijven tot ze 10 tot 11 weken oud zijn en kunnen vliegen. De jongen liften soms mee op de rug van de ouders.
Verspreiding en leefgebied
De ijsduiker broedt aan binnenwateren van Alaska, Canada, Groenland en IJsland. ’s Winters trekt hij ver naar het zuiden en is hij te vinden aan de kusten van Europa -van Noorwegen tot Portugal- en Noord-Amerika -Californië en de Golfkust.
Voorkomen in Nederland
De ijsduiker is in Nederland een zeldzame gast met slechts enkele 10-tallen welke elk jaar gezien worden. Voornamelijk tijdens zeetrektellingen (systematische tellingen op een vast punt langs de kust) en bij bekende plekken als de Brouwersdam en de havenpieren van IJmuiden. Enkele malen worden ook vogels in het binnenland gezien, onder andere op de grote rivieren, de Maasplassen in Limburg en de randmeren zijn diverse waarnemingen in de periode 1990 -2010 gedaan.
Trivia
De ijsduiker is de nationale vogel van Canada en staat afgebeeld op de Canadese eendollarmunt die dan ook een loonie genoemd wordt.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
dinsdag, januari 2nd, 2018 at 17:41
De kramsvogel (Turdus pilaris) is een zangvogel uit de familie lijsters (Turdidae). Het is een trekvogel die leeft in grote groepen. ’s Zomers broedt de kramsvogel in kolonies in het noorden van Europa en in Azië, waar hij zich vooral voedt met allerlei ongewervelden. Het winterkwartier bevindt zich in de zuidelijkere delen van Europa en Azië en in Noord-Afrika. Hier voedt hij zich voornamelijk met vruchten en zaden.
De kramsvogel werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Linnaeus, in zijn Systema naturae in 1758. Hij publiceerde de vogel onder de wetenschappelijke naam Turdus pilaris, de naam die nog steeds wordt gehanteerd. Er zijn geen ondersoorten beschreven.
Kenmerken
De kramsvogel heeft de typische lichaamsbouw van de meeste echte lijsters; hij is gedrongen, heeft relatief forse poten en een stevige, dolkvormige snavel. De lichaamslengte van een volwassen vogel bedraagt zo’n 25 centimeter en de vleugelspanwijdte 39 tot 42 centimeter.[2]
De kramsvogel onderscheidt zich van andere lijsters door zijn karakteristieke verenkleed. Deze is bij het mannetje en het vrouwtje vrijwel identiek. Het voorhoofd, de kruin, de nek en de oordekveren zijn duifgrijs gekleurd. Elke veer op de kruin en het voorhoofd heeft een centrale bruinzwarte streep, die bij het mannetje iets breder is. Het gebied onder de ogen en op de teugel (tussen de ogen en de snavel) is zwart gekleurd. Boven de ogen heeft de kramsvogel vage lichte streepjes. De lichtgekleurde borst is opvallend bruinzwart gespikkeld en gestreept. De kleur van de borst verloopt van gelig op de bovenborst tot wit naar de buik. Bij het vrouwtje is de borst lichter gekleurd en heeft deze minder en kleinere vlekken en strepen.
De bovenzijde van de romp en de stuit is net als de kop duifgrijs gekleurd. De veertien bruinzwarte staartpennen hebben elk een puntig, grijzig uiteinde. De buitenste twee veren zijn wat korter, waardoor de staart een ronde vorm heeft. De slagpennen zijn bruinzwart. De dekveren op de schouders en de mantel zijn donker kastanjebruin, met donkere centrale strepen en lichte uiteinden. Bij het vrouwtje zijn deze dekveren bruiner gekleurd dan bij het mannetje. Aan de onderzijde van de vleugels en onder de schouders zijn de dekveren wit.
De irissen van een volwassen kramsvogel zijn donkerbruin gekleurd. De forse snavel is ’s winters bij beide geslachten oranjegeel gekleurd, met bruinzwarte uiteinden en een wat donkerder bovensnavel. In de zomer blijft de snavel bij het vrouwtje gelijk, maar die van het mannetje wordt geel.
Leefwijze
De kramsvogel leeft doorgaand in grote groepen
In tegenstelling tot de meeste lijsters leeft de kramsvogel vrijwel altijd in groepsverband. Wanneer kramsvogels in een boom rusten, maken ze kakelende geluiden. Vaak kijken alle vogels daarbij in dezelfde richting. De kramsvogels roesten meestal gezamenlijk op de grond, maar ook in dichtbegroeide struiken. Met name in het winterkwartier zijn kramsvogels schuw en snel verstoord. Tijdens het broedseizoen is de kramsvogel aanzienlijk lawaaieriger en vrijpostiger. De vlucht van de kramsvogel is langzaam en in een rechte lijn. Hij gebruikt krachtige vleugelslagen en vouwt regelmatig zijn vleugels in om ze zeer kort daarna weer uit te slaan.
Voedsel
De kramsvogel voedt zich ’s winters vooral met vruchten
Tijdens het foerageren worden kramsvogels vaak vergezeld door koperwieken (Turdus iliacus). De kramsvogel zoekt zijn voedsel voornamelijk in struiken op open terreinen of hoog in de bomen. Een foeragerende groep beweegt zich tegen de wind in en elke vogel pauzeert regelmatig om in opgerichte houding de omgeving af te speuren. Bij verstoring vliegt de hele groep met de wind mee om elders voedsel te vinden.
De kramsvogel is omnivoor. ’s Zomers voedt hij zich vooral met dierlijk voedsel, waaronder slakken, naaktslakken, wormen, spinnen en insecten, zoals kevers, keverlarven, vliegen en sprinkhanen. Wanneer in de herfst de bessen rijpen, vormen deze het hoofdvoedsel van de kramsvogel. Dit zijn bijvoorbeeld lijsterbessen, jeneverbessen en de vruchten van de vuurdoorn, meidoorn, hondsroos, venijnboom, hulst en dwergmispel. Later in de winter worden ook gevallen appels, koolrapen, graan en zaden gegeten. Bij voedselschaarste zoeken groepen kramsvogels soms moerassen of de kustlijn op, om zich hier te voeden met weekdieren.
Communicatie
De kramsvogel laat in de vlucht een luid tsjak tsjak tsjak horen. Wanneer hij zich in groepen in een boom ophoudt, laat hij hetzelfde geluid horen, maar dan zachter. Bij agressie of verstoring gebruikt de kramsvogel een verscheidenheid aan alarmgeluiden horen, welke sterk lijken op die van de grote lijster (Turdus viscivorous).
In het broedseizoen zingt het mannetje zachtjes een mengeling van geluiden, zowel in de vlucht als vanaf zijn zitplaats. Hiertoe behoren merelachtige zanggeluiden, maar ook fluittonen, keelklanken en de kenmerkende tsjak-roep. Een ingetogener versie van deze zang wordt ook wel gezongen wanneer een groep kramsvogels tezamen roesten.
Voortplanting en ontwikkeling
Het broedseizoen verschilt per breedtegraad. Hoe hoger in het noorden in het noorden, hoe later de broedtijd aanvangt. In Polen begint de broedperiode in mei, terwijl deze in Scandinavië pas begin juli aanvangt. Alleen het vrouwtje bouwt het nest. Deze is vaak duidelijk zichtbaar in de omgeving. Het nest wordt vaak in een bos gebouwd, maar ook in struikhagen, tuinen, gebouwen, tussen stenen of gestapeld hout of zelfs op de grond. Meestal bevinden de nesten van kramsvogels zich dicht op elkaar, zodat predatoren sneller kunnen worden opgemerkt. De kramsvogel verdedigt zijn nest op agressieve wijze. Roofvogels en kraaiachtigen worden bestookt met modder en uitwerpselen, waardoor deze moeilijker kunnen vliegen.[2] Er is waargenomen dat haviken een dermate dikke laag op hun verenkleed hadden dat ze niet meer konden jagen.[3]
Het komvormige nest wordt gebouwd van droog gras en onkruid, een aantal takken en wat mos. De buitenkant wordt verstevigd met modder en de binnenzijde met grassprieten. Het legsel bestaat meestal uit vijf of zes eieren, maar aantallen tussen de drie en acht komen ook voor. De eieren zijn variabel van kleur en afmeting. Blauwachtig grijze eieren met kleine bruine vlekken komen veel voor en lijken sterk op die van de merel. De eieren kunnen echter ook groen of helderblauw zijn, met of zonder vlekken. Ook deze vlekken variëren in kleur en grootte. De afmeting van het ei varieert van 28,8 bij 20,9 millimeter tot 33,5 bij 23,4 millimeter.
Meestal broedt alleen het vrouwtje de eieren uit. Zij begint hiermee wanneer het laatste ei is gelegd. De broedtijd duurt dertien à veertien dagen. De jongen zijn nestblijvers en worden door beide ouders verzorgd. Gewoonlijk verlaat een juveniel het nest na veertien tot zestien dagen. Aanvankelijk is hij doffer gekleurd dan een volwassen vogel. Na de eerste rui in de herfst krijgt de jonge vogel zijn volwassen verenkleed. Soms volgt in de broedperiode een tweede broedsel, vooral in de zuidelijke gedeeltes van het broedgebied.
Habitat
Buiten de broedperiode houdt de kramsvogel er een nomadische levenswijze op na en houdt zich overal op waar er genoeg bessen en insecten te vinden zijn. In het broedgebied bezoekt de kramsvogel vooral bosrijke gebieden met berken, elzen, dennen, sparren en zilversparren. Meestal verblijft hij in de buurt van moerassen, heides en andere open terreinen. De kramsvogel houdt zich ook regelmatig op in de nabijheid van mensen en bezoekt gecultiveerde gebieden, boomgaarden, parken en tuinen. Ook leeft de kramsvogel in toendras en berghellingen boven de boomgrens. In het winterkwartier bezoekt de kramsvogel gelijksoortige open gebieden.
Beschermingsstatus.
Het verspreidingsgebied van de kramsvogel wordt geschat op tien miljoen vierkante kilometer. De grootte van de populatie in Europa wordt geschat op 42 tot 72 miljoen individuele vogels. Men schat het aantal vogels in Rusland op 20.000 en de totale populatie op 44 tot 96 miljoen afzonderlijke vogels. Deze grootte lijkt stabiel te zijn. Derhalve is de status van de kramsvogel als ‘Niet Bedreigd’ (LC of Least Concern) geklasseerd op de Rode Lijst van de IUCN.
België en Nederland.
In België en Nederland is de kramsvogel een talrijke wintervogel. Ze worden voornamelijk in open terreinen aangetroffen, vaak samen met andere vogels zoals koperwieken, spreeuwen en kieviten. Als broedvogel komt de kramsvogel vooral in België voor. In 1967 broedde het eerste paar in België, en rond 1983 bevonden zich al ruim 10.000 broedparen in Wallonië. In Nederland werd in 1976 voor het eerst broedende kramsvogels waargenomen. In 1983 bevonden zich zo’n vijfhonderd broedparen in Limburg. In 1986 steeg het aantal Nederlandse broedparen tot 800, ook in andere delen van het land. Na dit hoogtepunt nam de broedpopulatie weer af. Volgens SOVON waren er in 2002 nog 150 tot 200 broedparen, maar is er sindsdien geen duidelijke trend vast te stellen.De kramsvogel is in 2004 als ‘Gevoelig’ op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als ‘Bedreigd’ op de Vlaamse rode lijst.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, december 29th, 2017 at 13:56
Zwarte mees
De zwarte mees (Periparus ater; synoniem: Parus ater) is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae).
Kenmerken
Ze worden ongeveer elf centimeter groot, ongeveer even groot als de pimpelmees. De kop is relatief groot, er is geen zwarte buikstreep aanwezig zoals bij de koolmees. De zwarte mees heeft twee witte vleugelstrepen, een zwarte kruin en een witte wangvlek. Mannetje en vrouwtje zijn gelijk.
Levenswijze
Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit spinnetjes en insecten, in de winter zaden van sparren, de mees foerageert ook wel in loofbomen. Nestelt in boomholen, rotsspleten, of nestkasten, maar ook in gaten in de grond.
Verspreiding en leefgebied
De zwarte mees komt in het overgrote deel van Europa het hele jaar voor, waaronder in Nederland en België. Zwarte mezen komen veel voor in naaldbossen en minder vaak in tuinen dan de kool- en pimpelmees.
De soort telt 24 ondersoorten:
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, december 10th, 2017 at 11:30
Putter
De putter of distelvink (Carduelis carduelis) is een zangvogel uit de familie der Vinkachtigen. Hij wordt ongeveer 12 centimeter groot. De betekenis van de wetenschappelijke naam is op distels voorkomende vogel.
De naam ‘putter’ heeft de soort gekregen doordat hij vroeger vaak in kooien werd gehouden, waarin de vogel zelf een vingerhoed met water omhoog moest trekken (putten) om te kunnen drinken.
Kenmerken[bewerken]
Het mannetje en vrouwtje zijn uiterlijk vrijwel identiek. Bij het vrouwtje stopt het rode masker voor of halverwege het oog, terwijl het bij de man doorloopt tot voorbij het oog. Daarnaast zijn de snor en de schouders van de man diepzwart, terwijl die bij het vrouwtje meer naar het bruin-grijs (gemarmerd) neigen. Vooral in het broedseizoen zijn het rode masker en de gele strepen in de vleugels van de man feller van kleur dan bij het vrouwtje.
Bij putters zingt ook het vrouwtje. De zang is echter minder uitgesproken en gevarieerd dan bij het mannetje.
Voedsel[bewerken]
De putter is voornamelijk een zaadeter. In de vrije natuur voedt hij zich met bessen zoals aalbessen of frambozen, knoppen, zoals paardenbloemknoppen, en zaden van distels zoals de mariadistel of van grassen, maar ook insecten worden niet versmaad, bijvoorbeeld miereneieren, buffalokevers, meelwormen en rupsen.
Voortplanting[bewerken]
De putter broedt van eind april tot in juni. Het nest zit in heggen en dicht struikgewas. Een legsel bestaat uit 5 tot 6 witachtige, donkerbruin gevlekte eitjes. Het vrouwtje broedt de eitjes in 13 tot 14 dagen uit.
Biotoop[bewerken]
De putter komt voor in bosjes, bosranden, stadstuinen en op parkeerterreinen.
Verspreiding[bewerken]
De putter komt in Europa, Noord-Afrika en Azië voor. Hij is geïntroduceerd in Oceanië. De putter is overwegend een standvogel, alleen de noordelijkste populatie trekt naar het zuiden.
Ondersoorten[bewerken]
Carduelis c. carduelis: 12-13 cm, West- en Centraal-Europa, Rusland, Scandinavië.
Carduelis c. britannica: 12,5 cm, Britse eilanden, Bretagne Belgische- en Nederlandse kuststreken.
Carduelis c. parva: 12 cm, De parva putter is een Zuidelijke niet winterharde ondersoort met donkerder wangen en bruinere borst. Canarische eilanden, Algerije, Marokko, Spanje, Portugal, Azoren, Griekenland en Madeira.
Carduelis c. weigoldi: 12 cm, Portugal.
Carduelis c. propeparva: 12 cm, Balearen.
Carduelis c. tschusi: 12 cm, Sardinië, Corsica, Sicilië.
Carduelis c. africana: 12 cm, Spanje, Portugal, Zuid-Frankrijk, Madera,Tunis, Libië.
Carduelis c. niediecki: 12-14 cm, Klein-Azië, Cyprus, Rhodos.
Carduelis c. iranensis: 12 cm, Iran.
Carduelis c. loudoni: 12-14 cm, Noord-Iran, Azerbeidzjan.
Carduelis c. balcanica: 12-13 cm, Bulgareije, Griekenland, Kreta, Macedonië.
Carduelis c. rumaenia: 13-14 cm, Roemenië.
Carduelis c. major: 15 cm, Zuidwest-Siberië, Oeral, Altai.
Carduelis c. brevirostris: 12-13 cm, Kaukasus, Krim.
Carduelis c. nicolskii: 14 cm, Turkse Zwarte zeekust.
Carduelis c. volgensis: 13 cm, Oekraïne, Zuidoost-Rusland, Noordoost-Roemenië
Carduelis c. subulata: 14-15 cm, Zuid-Siberië, Iran, Mongolië en Altai. Een grijskop putter.
Carduelis c. ultima: 14 cm, Zuid-Iran. Een grijskop putter.
Carduelis c. poliakovi: 14-15 cm, Mongolië. Een grijskop putter.
Carduelis c. paropanisi: 14 cm, Centraal-Azië, Noord-Iran, Afghanistan. Een grijskop putter.
Carduelis c. subcaniceps: 14 cm, Pakistan, Iran. Een grijskop putter.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, december 9th, 2017 at 11:55
De baardman, meestal het baardmannetje genaamd (Panurus biarmicus) is een zangvogel uit de familie van de Panuridae; een familie met maar één soort. Deze familie heeft samen met de leeuweriken een gezamenlijke voorouder. Hij leeft in de rietlanden.
Kenmerken
Het verenkleed heeft een oranjebruine kleur. Het mannetje heeft opvallende baardstrepen. Het vrouwtje verschilt van het mannetje door het ontbreken van de grijze kop en de kenmerkende baardstrepen. Ze hebben een lange staart, een dunne, spitse snavel en korte poten. De lichaamslengte bedraagt 12 tot 15 centimeter.[
Het baardmannetje leeft van insecten en spinnen, maar gaat in de winter over op rietzaad. Een late vorstperiode kan dit vogeltje fataal worden.
Voortplanting
Deze vogels zijn monogaam. Ze brengen 3 tot 4 broedsels per jaar groot, die door beide geslachten bebroed en gevoerd worden. Ze kunnen jaarlijks wel 20 jongen grootbrengen. De 4 tot 7 eieren zijn witachtig en donkergetekend en worden in 12 tot 13 dagen uitgebroed.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voor in Europa en Azië, van Mandsjoerije via Centraal-Azië tot aan Rusland en Zuid-Europa in rietvelden, aan de oevers van meren en aan de rand van dicht met riet begroeide moerassen.
De soort telt 3 ondersoorten:
- P. b. biarmicus: van westelijk, centraal en zuidelijk Europa tot zuidwestelijk Rusland, de Balkan en westelijk Turkije.
- P. b. kosswigi: zuidelijk-centraal Turkije.
- P. b. russicus: van oostelijk-centraal en oostelijk Europa via zuidelijk Rusland tot noordoostelijk China, [Mongolië]], Kazachstan en centraal Turkije.
Status en voorkomen in Nederland en Vlaanderen
Deze vogel was voor 1950, toen hij nog gewoon baardmees heette, een zeldzame broedvogel van rietmoerassen. Toen in de loop van de jaren 1960 en 1970 in Flevoland enorme rietmoerassen ontstonden, explodeerde de populatie. Op het hoogtepunt in de periode 1973-1975 werd het aantal broedparen geschat op 7000. Daarna volgde een daling, dat kwam doordat in Flevoland rietland werd omgezet in akkerland en door een paar strenge winters. Tussen 1987 en 1995 schommelde het aantal broedparen tussen de 300 en 1700. Volgens SOVON daalde in de periode 1990-2007 het aantal broedparen significant. Rond 2000 broedden er nog ongeveer 1200 tot 2000 paar in Nederland. Het baardmannetje is in 2004 niet op de Nederlandse rode lijst gezet. Deze fraaie zangvogel staat wel op de Vlaamse rode lijst als zeldzaam, hij broedde daar tussen 2003 en 2005 in het havengebied van Zeebrugge.Het baardmannetje staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
Broeden
Broedt van eind maart – april en heeft 2 en soms 3 legsels met meestal 5-7 eieren, soms tot 12. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
Leefgebied
Broedt in uitgestrekte rietvelden met veel jong riet, langs rivieren en meren. Zwerft in de winter in groepjes en kunnen dan ook worden gevonden in kleinere rietvelden.
Voedsel
In de zomer insecten zoals libellen, muggen, spinnen etc. In de winter zaad van riet en rietgras.
Vogeltrek
De baardmannen blijven normaal gesproken in Nederland. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden, zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart. In de jaren zestig en zeventig kende Nederland zo veel baardmannen dat er populatiedruk ontstond en vogels uitzwermden over heel West- en Midden-Europa.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, december 2nd, 2017 at 12:00
05-08-2017
Op het eiland Kos is een natuurreservaat bij Tigáki waar vroeger zout gewonnen werd.
De informatie die ik had gekregen vertelde me dat er alleen in het voorjaar flamingo’s aanwezig waren maar met veel geluk telde ik er nog 17 in de maand augustus.
Zoutpan
Bij Tigáki ligt ook een grote zoutpan, waar vroeger zout gewonnen werd. Nu is het een natuurreservaat waar volgens de boekjes in het winterseizoen allerlei vogels zoals flamingo’s te zien zijn. De flamingo’s zijn er niet het gehele jaar te bewonderen. Vroeg in het seizoen heb je nog een grote kans dat je flamingo’s ziet, aan het einde van het vakantieseizoen is het veel lastiger om ze te spotten. Mocht je speciaal voor de flamingo’s naar Tigáki rijden vraag dan aan de lokale mensen waar je de grootste kans hebt om de vogens te zien, als ze al aanwezig zijn.
Flamingo’s
De flamingo’s (Phoenicopteridae) vormen een familie van vogels. Hun indeling heeft vaak problemen gegeven. Zij zijn meestal ingedeeld bij de Ciconiiformes, tegenwoordig ook als eigen orde, de Phoenicopteriformes. Het uitgebreide DNA-onderzoek van Hackett (2008) gaf een verrassing te zien. Er bleek een vrij nauwe verwantschap met de futen (Podicipediformes) en wat verder met de duiven (Columbiformes). Een relatie met de ooievaars bleek er niet uit. De familie telt zes soorten.
Beschrijving
Jonge flamingo’s worden geboren met een rozegrijs pluimen donskleed. De pluimen van een volwassen flamingo variëren van zeer lichtroze tot rood. De kleur verkrijgen ze door bacteriën en bèta-caroteen dat ze uit hun voedsel halen. Een felgekleurde flamingo is wellicht gezonder dan een grijsachtige soortgenoot. Flamingo’s in gevangenschap vormen hierop een uitzondering: vaak worden ze in gevangenschap rozegrijs door een tekort aan caroteen in hun voedsel. Tegenwoordig geven steeds meer dierentuinen een aangepast dieet waardoor de flamingo’s hun natuurlijke kleur behouden.
Voedsel
Flamingo’s hebben bijzonder lange poten en een bijzonder lange hals. Het zijn echte voedselspecialisten die met een bijzonder filtermechanisme in hun snavel klein voedsel uit het water weten te filteren. Zij leven veelal rond zoutmeren, waar zij vaak het rijk alleen hebben. Het voedsel van flamingo’s verschilt van soort tot soort. Grotere flamingo’s eten meestal kreeftachtigen, weekdieren en wormen terwijl de kleinere flamingo’s vooral microscopisch kleine algen eten.
Lichaamsbouw
Flamingo’s hebben een lengte van 140 tot 175 centimeter, inclusief kop en de nek. Zoals bij veel andere dieren zijn de mannetjes groter dan de vrouwtjes. De ogen zijn klein en hebben een lichtgele kleur.
Op één poot staan
Flamingo’s staan vaak op één poot en bij voorkeur in het water. De reden waarom flamingo’s vaak op één poot staan zou thermoregulatie zijn. Met één poot in het water koelen ze hun lichaam af, maar met twee poten in het water zouden ze te veel lichaamswarmte verliezen.
Een andere reden zou zijn, dat de flamingo met twee poten de modder in zakt. Door op één poot te gaan staan kan de flamingo, als die te ver in de modder is gezakt, zichzelf als het ware ophijsen met zijn andere poot.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
maandag, augustus 7th, 2017 at 10:47
Bonte kraai
04-08-2017Bonte kraai
De bonte kraai (Corvus cornix) is een kraaiensoort die in de Benelux als wintergast kan worden waargenomen. Het aantal overwinterende bonte kraaien in Nederland en België is de afgelopen decennia sterk verminderd.
De bonte kraai is zeer nauw verwant aan de zwarte kraai. In het grensgebied van de verspreiding van beide soorten (waaronder de Waddeneilanden) worden regelmatig hybriden tussen zwarte en bonte kraai aangetroffen.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt 4 ondersoorten:
C. c. cornix: noordelijk en oostelijk Europa.
C. c. sharpii: van de Balkan tot westelijk Siberië, centraal Azië en noordelijk Iran.
C. c. pallescens: van Turkije en Irak tot Egypte.
C. c. capellanus: van oostelijk Irak tot zuidwestelijk Iran.
Roep
Naast het typerende kraaiengeluid, maakt de bonte nog een ander geluid. Dit gebeurt meestal bij het landen en heeft waarschijnlijk als functie om soortgenoten kennis te geven van zijn/haar aanwezigheid.
Broeden
Territoriaal. Broedt vanaf begin april tot juni, met één legsel per jaar, waarbij 4-6, soms 7 eieren worden gelegd. Kan soms in enkele dagen een nest bouwen. Mannetje levert het materiaal aan bij het vrouwtje die veelal het nest construeert. Het nest bestaat uit takken en twijgjes verstevigd en bekleed met bijvoorbeeld schapenwol, modder, hei en ander materiaal. Nest bevindt zich meestal boven in de boom. Er wordt elk jaar een nieuw gebouwd, maar knapt soms ook een ouder nest op. Broedduur 17-20 dagen. Het vrouwtje broedt, beide ouders voeren de jongen. Na 3-5 weken zijn jongen vliegvlug. Aan het einde van de zomer wordt het familieverband veelal doorbroken en vormen de jonge grote groepen.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: Http://wmnatuurfotografie.nl) (meer…)
vrijdag, augustus 4th, 2017 at 11:37
30-06-2017
De ooievaar
De ooievaar (Ciconia ciconia) is een grote vogel uit de familie ooievaars (Ciconiidae) uit de orde van de ooievaarachtigen (Ciconiiformes).
Leefwijze
Als carnivoor eet de ooievaar een breed scala aan dierlijke prooien, inclusief insecten, vissen, amfibieën, reptielen, kleine zoogdieren en kleine vogels. Hij pakt het meeste voedsel van de grond, tussen lage vegetatie en uit ondiep water. Het is een monogame broeder, maar vormt geen paar voor het leven. Het paar bouwt een nest bestaande uit grote takken, dat soms meerdere jaren wordt gebruikt. Het vrouwtje legt elk jaar één legsel van gewoonlijk vier eieren, die 33 tot 34 dagen na het leggen asynchroon uitkomen. Beide ouders broeden om beurten de eieren en voeden ook beide de jongen. De jongen verlaten 58 tot 64 dagen na het uitkomen het nest en worden hierna nog 7 tot 20 dagen gevoed door de ouders.
Verspreiding
De twee ondersoorten die lichtelijk variëren qua formaat, broeden in Europa (noordelijk tot Estland), Noordwest-Afrika, Zuidwest-Azië (oostelijk tot het zuiden van Kazachstan) en zuidelijk Afrika. De vogeltrek van de ooievaar vindt plaats over lange afstanden. Hij overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara of in India. Omdat hij gebruikmaakt van thermiek om te vliegen en deze zich niet vormt boven open water vermijdt hij tijdens de trek tussen Europa en Afrika de oversteek over de Middellandse Zee door om te vliegen via de Levant in het oosten of de Straat van Gibraltar in het westen.
Bescherming
De ooievaar heeft in de eenentwintigste eeuw volgens het International Union for Conservation of Nature (IUCN) de status “niet bedreigd”.
De vogel profiteerde gedurende de middeleeuwen van menselijke activiteiten omdat toen veel bossen werden gekapt. Wijzigingen in landbouwmethodes en industrialisatie leidde in de 19e en 20ste eeuw tot een sterke afname of zelfs het verdwijnen van de ooievaar uit delen van Europa. Het laatste in het wild levende exemplaar werd in België in 1895, in Zweden in 1955, in Zwitserland in 1950 en in Nederland in 1991 gezien. De soort werd sindsdien echter geherintroduceerd in vele regio’s. Sinds 1994 heeft de ooievaar de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources-status Veilig, na een eerdere classificatie in 1988 als Gevoelig.[1] Beschermingsprogramma’s in heel Europa hebben er in geresulteerd dat de ooievaar ook weer volop broedt in België, Nederland, Zwitserland en Zweden.
De ooievaar is een van de soorten waarop de Afrikaans-Euraziatische overeenkomst over watervogels (AEWA) van toepassing is. Een grote populatie ooievaars broedt in midden en Oost-Europa. Bij een telling in 2004 werden in Polen 52.500 paren, in de Oekraïne 12.000 tot 18.000 paren, in Wit-Rusland 10.500 tot 13.000 paren, in Litouwen 10.000 paren en in Letland 8500 paren geteld. In Estland is de populatie ook toegenomen tot rond 4000 paren in 2004. Er waren rond 5000 paren in Roemenië en een schatting van 4818 broedende paren in Bulgarije.[4] In Duitsland bevinden zich 3000 van de 3400 paren op het grondgebied van het voormalige Oost-Duitsland. Behalve in Spanje en Portugal, met respectievelijk 33.217 en 7684 paren in 2004/05, is de populatie in het westen van Europa min of meer stabiel, maar bijvoorbeeld de Deense populatie halveerde van zes naar slechts drie paren in 2005.
In de jaren 1980 was de populatie in het dal van de gehele Bovenrijn, een gebied dat eeuwenlang een sterke relatie had met de ooievaar, teruggevallen naar minder dan 9 paren. De herintroductie van ooievaars vanuit in dierentuinen gehouden exemplaren stopte de afname in Italië (30 paren), Nederland (9–12 paren) en Zwitserland (120–160 paren). In 2008 broedden er alweer 601 paren in Armenië en ongeveer 700 paren in Nederland en enkele paren broeden ook in Zuid-Afrika, typische recente kolonisten van een normaal overwinterende populatie. In Polen zijn elektriciteitspalen aangepast en voorzien van een platform om te voorkomen dat de grote ooievaarsnesten de elektriciteitsvoorziening verstoren en soms worden nesten verplaatst van elektriciteitspalen naar door de mens gemaakte platformen. Introductie van ooievaars vanuit dierentuinen in Nederland is opgevolgd door een programma van voeren en nestbouwen door vrijwilligers. Soortgelijke herintroductieprogramma’s vinden plaats in Zweden en Zwitserland, waar 175 broedparen in 2000 werden geregistreerd.[10] De levensvatbaarheid op lange termijn van de Zwitserse populatie is onzeker aangezien de successen bij het broeden laag zijn en additioneel voederen geen effect lijkt te hebben.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, juli 2nd, 2017 at 11:26
30-06-2017
Deze lepelaar bevond zicht tussen de moerashertshooi. Moerashertshooi (Hypericum elodes) is een overblijvende plant die behoort tot de hertshooifamilie (Hypericaceae). Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. De plant komt van nature voor in West-Europa en op enkele plaatsen in Midden-Europa. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen.
Moerashertshooi
06.20uur.
Om 04.00uur opgestaan met het plan om de lepelaar te fotograferen, deze kwam om 06.25uur aanvliegen en zo dicht naar me toelopen dat ik de converter er tussen uit moest halen.
De foto’s zijn gemaakt met een 300mm f2.8 Lens en er is niet aan bewerkt. liggend in het water kon ik deze Lepelaar fotograferen.
Lepelaar
De lepelaar (Platalea leucorodia) is een vogel uit de familie der ibissen en lepelaars.
Kenmerken
Leefwijze
De vogel komt voor in natte weiden, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook wel eens plantendelen.
Voortplanting
Het nest bevindt zich in overjarig riet en is gemaakt van biezen, waterplanten en gras. Het legsel bestaat uit drie tot vijf dofwitte eieren met bruine vlekken.
Voorkomen in Nederland
In de jaren ’70 waren er slechts zo’n 100 broedparen in Nederland. De laatste jaren neemt hun aantal gestaag toe en er zijn nu ruim duizend broedparen. Dit komt door de genomen beschermingsmaatregelen. De lepelaars broeden vooral op de waddeneilanden (geen vossen), in Zeeland, het Zwanenwater, langs de randmeren van het IJsselmeer zoals in het Naardermeer, de Lepelaarsplassen, de Waverhoek, de Oostvaardersplassen, de Tienhovense plas en de Poolland‘ lepelaarspoelen ten noordoosten van Schagen.
Broedgedrag
Nederland was tot voor tien jaar geleden het noordelijkste land in Europa waar lepelaars tot broeden kwamen, vooral in moerassen, rietkragen en andere slecht bereikbare plaatsen. Inmiddels broedt de soort ook succesvol in Groot-Brittannië, Duitsland, Polen en Denemarken. Het gaat de laatste jaren goed met de soort in Europa. Het dieet van de lepelaar bestaat uit kleine visjes, waaronder stekelbaarzen. Ze overwinteren normaal gesproken in Afrika.
In België is dit een zeldzame vogel. Hij wordt voornamelijk in het Zwin waargenomen. In Vlaanderen broedde de soort in 2013 op twee plaatsen.
In Spanje broedt de lepelaar overwegend van de grond in bomen en struiken. In Nederland broedt de lepelaar vooral op de grond in het riet. Dit biedt de vos kansen met name in droge perioden. In het rivierengebied, o.a. in de Blauwe Kamer worden ze steeds vaker broedend in bomen waargenomen.
Trekgedrag
De lepelaars die in West-Europa broeden overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied Banc d’Arguin voor de Mauritaanse kust. In het najaar vliegen de vogels via Noord- en Zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren. Tijdens de trek naar Afrika gaat ongeveer de helft van de jongen dood door jacht, hoogspanningskabels of uitputting. Begin februari vertrekken de lepelaars weer uit hun overwinteringsgebieden. De terugreis wordt veel vaker onderbroken. Om voldoende energie te hebben voor de tocht moet ook langs de kust van Marokko en Frankrijk gestopt worden. Eenmaal aangekomen in Nederland zijn o.a. Friesland en Groningen de verzamelplaats. Van daaruit vliegen de vogels door naar hun broedkolonies. Tegenwoordig overwinteren er enkele tientallen lepelaars in Zeeland en Holland.
Verspreiding en leefgebied
De lepelaar komt als broedvogel voor in het Palearctisch gebied van het Verenigd Koninkrijk en Spanje in het westen tot Centraal-Azië en Japan in het Oosten en ook in Noord-Afrika. De soort telt 3 ondersoorten:
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, juni 30th, 2017 at 15:20
De kuifaalscholver (Phalacrocorax aristotelis) is een vogel uit de orde van Suliformes.
Kenmerken
Door zijn kleinere postuur is de kuifaalscholver te onderscheiden van de gewone aalscholver. Daarnaast heeft de kuifaalscholver een dunnere hals en snavel en een kleinere, rondere kop en steil voorhoofd. Meer bevedering op de kin en keel dan de aalscholver. De omhoog gekrulde kuif op de voorkruin is er alleen aan het begin van het broedseizoen. Verenkleed is overwegend oliegroen, maar oogt van veraf zwart.
De vogel wordt ongeveer 75 centimeter groot, iets kleiner dan de (gewone) aalscholver. Verder lijken de soorten veel op elkaar, maar de kuifaalscholver heeft een dunnere snavel, een groenachtige glans en een voornamelijk bij adulte vogels zichtbare kuif. De kleur is groenzwart, met een gele snavelbasis.
Verspreiding en leefgebied
Kuifaalscholver: een nieuwe broedvogelsoort voor Nederland
Sinds dit voorjaar kan de kuifaalscholver als Nederlandse broedvogels de boeken in. Een jaar geleden was er een eerste broedpoging van de kuifaalscholver in Nederland maar dat paar kwam niet verder dan nestbouw.
Bijna drie weken broedend
Gedurende het afgelopen voorjaar verbleven er in een aalscholverkolonie bij Neeltje Jans in Zeeland vier paren kuifaalscholvers. De vogels werden nauwgezet gevolgd door Sander Lilipaly en Pim Wolf. Twee paren werden alleen baltsend gezien, bij het derde paar werd naast paring ook nestbouw waargenomen terwijl het vierde paar ook daadwerkelijk is gaan broeden. In totaal broedde dit paar 19 of 20 dagen waarna de broedplaats werd verlaten.
P. a. desmarestii.
Deze soort komt voor op de rotskusten van Noorwegen tot Noord-Afrika. In Nederland is de kuifaalscholver zeldzaam. Kuifaalscholvers komen zelden in het binnenland voor.
De soort telt 3 ondersoorten:
P. a. aristotelis: IJsland en westelijk Europa.
P. a. riggenbachi: de westkust van Marokko.
P. a. desmarestii: de mediterrane kusten en eilanden.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, juni 18th, 2017 at 15:39