Home
Sijs
15-11-2014

17-02-2013

17-03-2013

Kenmerken
In de winter wordt de sijs regelmatig aangetroffen op vetbollen en netjes met pinda’s in de tuin. Sijzen opereren dan veelal in kleine troepjes, en gedragen zich enigszins als mezen: ondersteboven aan de vetbollen hangend. Ze zijn zo groot als een pimpelmees, maar veel duidelijker geelgroen gekleurd, vooral de volwassen mannetjes, die een zwarte kruin hebben. De vlucht is opvallend: gele vleugelstreep en gevorkte zwarte staart, met geel aan de zijden.
Veldkenmerken
De lengte van kop tot staart is ongeveer 12 centimeter.
Volwassen mannetjes zijn geelgroen met een zwarte kruin en kin, de rug is geelgroen zwartgestreept. De buik heeft in tegenstelling tot de groenling een duidelijk onderbroken gestreept uiterlijk. De streep achter het oog en de stuit zijn geel. De gevorkte staart is zwart met geel aan zijden. De vleugel heeft een gele vleugelstreep.
Het volwassen vrouwtje is veel minder geelgroen en de onderzijde is lichter en meer gestreept, de kop heeft geen zwart.
De juveniel is qua kleur gelijk aan het volwassen vrouwtje.
Ze leven meestal in troepjes, dikwijls samen met barmsijs en putter.
Vlucht
De sijs heeft een korte golvende vlucht. Een troepje maakt een warrelende indruk.
Geluid
Hij roept voortdurend, in vlucht ‘pie-ip’, in zit helder ‘tsie-si’ of ‘trii-u’. Alarmroep, vóór opvliegen ‘tje-klie’. Zang lang, vlug en muzikaal gekwetter.
Voedsel
De sijs zoekt voedsel op de mezenmanier, en hangt dikwijls ondersteboven. Hij slaapt soms ook zo. Hij eet zaden van naaldbomen, elzen, berken en andere bomen, knoppen en insecten.
Leefgebied en broedgedrag
In broedtijd naaldbossen met veel sparren, maar ook in gemengde bossen en parklandschap. In de winter vooral in elzen.
In goede voedseljaren (veel sparrenkegels) broedt de sijs in maart en april; in slechte jaren later, tot in juni.Het nest is gemaakt van fijne takjes, mos en haar zit hoog in naaldhout en is moeilijk te vinden. De broedduur bedraagt 11 – 13 dagen. Het vrouwtje broedt alleen en wordt door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen, die na 13 – 15 dagen het nest verlaten. Twee broedsels per jaar. Het legsel bestaat gewoonlijk uit 4 – 5 eieren. Lichtblauw met zeer veel fijne roodbruine stipjes en streepjes en een enkel donker vlekje. Gemiddeld 16 x 12 mm.
Verspreidingsgebied en status
Het broedgebied bevindt zich door heel Europa en een groot stuk in West-Azië, maar ook in China en Japan. Vogels in het noorden van het broedgebied trekken ’s winters naar het zuiden, tot in het uiterste noorden van Afrika en tot in Zuidoost-Azië. De sijs heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 31,9 tot 72,0 miljoen individuen, maar de trend is negatief, de aantallen lopen plaatselijk terug. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de sijs als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Voorkomen in Nederland
de sijs is in Nederland het hele jaar te zien. Buiten het broedseizoen (midden september tot april) is het een doortrekker en wintergast in soms zeer groot aantal. Het aantal broedvogels vertoont een grillig verloop in de tijd, het voorkomen draagt soms invasie-achtig karakter. In de jaren 1970 broedden in Nederland enkele tientallen exemplaren, rond 1990 was dit aantal 1800 – 2400 paren, maar rond 2007 wordt het aantal broedparen geschat op 500 – 1.200.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 15th, 2014 at 11:35
22-11-2004

Witgatje 18-10-2014

De witgat (Tringa ochropus) is een kleine steltloper van de oude wereld. De witgat lijkt op de bosruiter, ook een vertegenwoordiger van het geslacht Tringa (ruiters).
Beschrijving
De soort is een vrij kleine steltloper met een donker groenbruin bovendeel en vleugels, grijzige kop en borst en witte buik en anaalstreek. Het donkere bovendeel is bedekt met witte stippen met verschillende grootte, met maximale grootte tijdens het broedseizoen en minimale grootte tijdens de winter en bij juveniele vogels. De poten en korte snavel zijn beide donker groen.
De witgat is opvallend en karakteristiek tijdens de vlucht. Zijn vleugels zijn donker van boven en onder en heeft een helder witte romp. De donkere ondervleugel is het meest opvallende verschil met de bosruiter.
In vlucht heeft de witgat een karakteristieke drie-tonige roep.
Verspreiding en omgeving
De witgat broedt in noordelijk Europa en Azië. Hij overwintert in Zuid-Europa en Azië en tropisch Afrika.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat uit kleine ongewervelden, zoals insecten, wormen, slakken en spinnen, die hij uit de modder vist aan de randen van poelen en meren. Ook plantaardig voedsel staat op het menu. Het is geen sociale soort, desondanks komen ze soms in kleine groepen voor. De witgat is een zoetwatervogel en komt vaak voor op plekken die te onoverzichtelijk zijn voor andere steltlopers.
Voortplanting
Zijn legsel bestaat uit 2 tot 4 grijsgroene, lichtblauwe tot geelbruine eieren met donkergrijze ondervlekken en kleine vlekjes, die hij gelegd heeft in een oud vogelnest in een boom, zoals van een merel. Het legsel komt na ongeveer 3 weken uit.
Status en voorkomen in Nederland
Mogelijke broedde de vogel ooit in Nederland. Er zijn wat (niet geheel eenduidige) waarnemingen uit het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw die daarop zouden kunnen wijzen. De witgat is nu een doortrekker in vrij klein aantal. De witgat wordt het meest gezien in augustus op de najaarstrek en (veel minder) in april .
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, oktober 19th, 2014 at 11:55
10-10-2014
Deze Hazelworm is gefotografeerd in Remouchamps (België)
Ik vond het een bijzondere ontmoeting omdat ik alleen de naam ooit eens gehoord had maar geen idee hoe het beestje eruit zag.
Indrukwekkend goud van kleur en ongeveer 30 cm lang en hij lijkt totaal niet op een worm.
Zelf vind ik hem meer op een hagedis zonder poten lijken, dan wel niet op een kleine slang.

10-10-2014

10-10-2014

De
hazelworm (
Anguis fragilis) is een pootloze hagedis uit de familie
hazelwormen (Anguidae).
De worm heeft een grote verspreiding binnen Europa en is een van de meest voorkomende reptielen. De hagedis komt onder andere voor in België en Nederland. De hazelworm is een bodembewoner die een verborgen leven leidt tussen de bladeren en takken in de strooisellaag. Op het menu staan kleine ongewervelden, voornamelijk regenwormen en naaktslakken.
De worm is doorgaans bruin van kleur en bereikt een lichaamslengte van ongeveer 45 centimeter. Jongere dieren zijn lichter van kleur en hebben donkere lengtestrepen, oudere exemplaren zijn soms gevlekt. Net als andere soorten uit de familie hazelwormen lijkt de worm meer op een slang dan op een typische hagedis. Het lichaam draagt geen poten en is langwerpig en cilindrisch van vorm. Door de gewoonte vaak de tong uit te steken wordt de gelijkenis met een slang nog eens versterkt. Belangrijke verschillen tussen een hazelworm en een slang zijn de relatief stijve voortbeweging, de tong die niet sterk gevorkt is en de beweegbare oogleden van de hazelworm. Net als andere Europese hagedissen is de hazelworm volkomen ongevaarlijk en bovendien erg schuw, bij verstoring vlucht het dier snel weg.
De hazelworm is eierlevendbarend, de jongen komen in een dun vliesje ter wereld maar gaan direct hun eigen weg. De hagedis kan in vergelijking met andere reptielen erg oud worden maar heeft ook vele vijanden. Dieren die op de hazelworm jagen zijn onder andere vogels, zoogdieren en andere reptielen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, oktober 11th, 2014 at 09:50
10-10-2014

De glanskop (Poecile palustris voorheen Parus palustris) is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae).
Kenmerken
De vogel is maar klein, ongeveer het formaat van een pimpelmees. De glanskop lijkt uiterlijk sterk op de matkop, maar de zang is duidelijk verschillend. De twee soorten worden daarom als tweelingsoorten beschouwd. Bij de glanskop ontbreekt de lichte baan op de armpennen, ze heeft een glanzende kopkap en een kleinere zwarte bef op de keel. De onderzijde is grauwwit. De vogel heeft een zwarte snavel en blauwgrijze poten. Voor onderscheid met de matkop is het geluid belangrijk. De glanskop is te herkennen aan het scherpe ies-toontje vooraan in elke roep. Het wordt gevolgd door een afgekapt èk: siestsjèk.
Levenswijze
In het voorjaar en vroege zomer bestaat het voedsel vooral uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. Vanaf de late nazomer staan er ook zaden op het menu. Ze leggen soms zelfs een voorraad zaden aan in spleten tussen boomschors. Het is ook een regelmatige bezoeker van voedertafels.
Voortplanting
Ze nestelen in boomholen of andere natuurlijke holen of in nestkastjes. Het legsel bestaat uit zes tot negen witte eieren, die getekend zijn met enkele bruine vlekjes. De broedtijd bedraagt circa 13 dagen.
Verspreiding en leefgebied
De glanskop komt in het overgrote deel van Europa het hele jaar voor, waaronder in Nederland en België. Uitzonderingen zijn Ierland, IJsland, Noord-Scandinavië, Spanje en Portugal. Glanskoppen komen veel voor in loofbossen en gemengde bossen, parken en grotere tuinen met bomen en struiken.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, oktober 10th, 2014 at 16:36
Rosse stekelstaart (Waarschijnlijk vrouwtje) 05-10-2014

05-10-2014
05-10-2014

06-102014

Beschrijving
De woerd heeft een zwarte kop en hals, witte wangen en een lichtblauwe snavel. De borst, flanken en rug zijn kastanjerood, de buik is dofbruin en vermengd met wit. De onderstaartdekveren zijn wit. Ze hebben een puntige staart die grijsbruin is. De poten zijn donkerblauw. Het vrouwtje heeft een bruingrijse met donkerbruine bovenkop en dito gekleurde strepen van de ondersnavelbasis tot de oorstreek. De snavel en de poten zijn donker grijsblauw.
Verspreiding en habitat
De rosse stekelstaart leeft in geheel Amerika, behalve oostelijk Noord-Amerika. Daar leeft hij in ondiep, voedselrijk water met een weelderige vegetatie. De soort heeft zich ook gevestigd als exoot in Europa. De rosse stekelstaart mengt zich in de vrije natuur onder de witkopeenden en vormt bastaards. Daardoor dreigt de zeldzame witkopeend te sterven. Daarom worden er projecten uitgevoerd om de rosse stekelstaart in West-Europa uit te roeien.
In de lijst van de IOC World Bird List worden twee ondersoorten genoemd: O. jamaicensis jamaicensis (West-Indië) en O. jamaicensis rubida (Verenigde Staten en Canada). Het ras O. jamaicensis andina dat voorkomt in Colombia bestaat mogelijk uit bastaards tussen de rosse stekelstaart en de Andesstekelstaart.
Voorkomen als exoot in Nederland
Deze vogel wordt ook in Nederland beschouwd als een invasieve soort (exoot). Sovon Vogelonderzoek Nederland doet speciaal onderzoek naar het voorkomen van de rosse stekelstaart. Deze eend broedt sinds de jaren 1990 in beperkt aantal in Nederland. In 2008 werd het aantal broedparen geschat op 16 tot 20, in 2012 werden slechts 8 paren geteld. De broedvogels zijn waarschijnlijk afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk. Ook ontsnappen vogels uit volières in Nederland. Het aantal broedparen neemt mogelijk af dankzij het uitroeiingsprogramma in Engeland ter bescherming van de bedreigde witkopeend.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, oktober 5th, 2014 at 11:57
Patrijs

De patrijs of het veldhoen (Perdix perdix) is een akkervogel uit de familie van fazanten (Phasianidae).
Kenmerken
Een volwassen patrijs is ongeveer 30 centimeter groot. Hun poten zijn grijs, de kop is kastanjebruin evenals de keel. Mannetjes hebben bovendien een kastanjebruine buikvlek in de vorm van een hoefijzer. De vrouwtjes hebben een kleinere vlek, de jongen hebben geen vlek. Voor de rest heeft het vrouwtje dwarsbanden op de vleugeldekveren. (in tegenstelling tot bij de gewone fazant). De broedduur van de Hongaarse of grijze patrijs bedraagt 26 dagen (fazant 24 dagen). Omdat patrijzen gevoelig zijn voor infecties is deze soort zeer moeilijk te kweken in gevangenschap. Ook zijn de dieren in tegenstelling tot kwartels, fazanten en kippen monogaam.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit zaden, insecten, spinnen en wormen.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit acht tot twaalf grijsbruine tot grijsgele eieren.
Verspreiding en leefgebied
De patrijs is een standvogel die in het overgrote deel van Europa voorkomt, waaronder in Nederland en België. Uitzonderingen zijn het Iberisch Schiereiland, Noord-Scandinavië en Zuid-Griekenland.
Patrijzen komen vooral in kleinschalige open terreinen voor, zoals weilanden, akkers en braakliggende terreinen met houtwallen of heggen. Ze broeden op het gras, heide, in moerassen, duinen en lage heuvels.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, september 7th, 2014 at 13:14
Waterjuffer
04-08-2014

Waterjuffers
De waterjuffers (Coenagrionidae) zijn de meest soortenrijke familie van de juffers (Zygoptera) en een van de twee onderordes van de libellen (Odonata). In totaal zijn er 101 geslachten met 1143 verschillende soorten beschreven. In België en Nederland alleen al komen er vijftien soorten waterjuffers voor, ofwel een vierde van alle inheemse libellensoorten.
Kenmerken
De volwassen dieren (imagines) van de waterjuffers zijn typische juffers, met een lang, dun achterlijf, voor- en achtervleugels gelijk van vorm en in rust opgevouwen boven het achterlijf, en wijd uiteen staande ogen. Verder hebben ze praktisch allemaal een zwarte tekening op het achterlijf, die zelfs binnen de soort zeer variabel kan zijn. Ze hebben een vleugelspanwijdte tussen 2 en 4,5 cm. Vooral de soorten binnen het geslacht waterjuffer (Coenagrion) zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Subtiele verschillen in de vorm van het halsschild en de tekening op het achterlijf maken herkenning mogelijk.
Voortplanting
Waterjuffers zetten over het algemeen hun eieren af in waterplanten, waarbij sommige soorten zelfs onder water afdalen. De larven van de waterjuffers hebben de typische bouw van jufferlarven. Ze kunnen van andere onderscheiden worden door de bouw van de antennes en de staartlamellen, die meestal in twee delen verdeeld zijn. De larven jagen ook in de watervegetatie.
Verspreiding en leefgebied
Deze familie komt wereldwijd voor in gematigde streken in vijvers, venen, beken, zelfs in brak water.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, augustus 23rd, 2014 at 09:01
schorpioenvlieg
05-08-2014

Schorpioenvliegen
De schorpioenvliegen (Panorpidae) zijn een familie van insecten die behoren tot de orde Mecoptera (Schorpioenvliegen). Wereldwijd zijn ongeveer 500 soorten beschreven, verdeeld over een vijftal geslachten.
Het is een interessante groep die behoort tot de oudste insectenordes die een volledige gedaanteverwisseling bezitten.
Kenmerken
Kenmerkend voor sommige schorpioenvliegen (soorten welke behoren tot de familie van de Panorpidae) is het tangvormig orgaan dat mannetjes aan het achterlijf hebben, dat omhoog gekruld wordt gedragen en dat daarom enigszins doet denken aan de staart van een schorpioen, maar geen angel heeft en verder volkomen ongevaarlijk is. Het insect gebruikt het alleen bij de paring. De vleugels zijn vaak gevlekt. De lichaamslengte varieert van 0,9 tot 2,5 cm.
Leefwijze
Schorpioenvliegen zijn roofinsecten, die naast dode insecten en ander aas, ook worden aangetrokken door plantaardig voedsel.
Verspreiding en leefgebied
De soort Panorpa communis komt algemeen voor in Nederland en België, meestal kan hij worden gevonden op lage vegetatie op wat vochtige, beschaduwde plekken. De familie zelf komt voor op het noordelijk halfrond in bossen en struwelen, tussen begroeiing.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, augustus 23rd, 2014 at 08:39
Wespspin 06-08-2014

06-08-2014

06-08-2014

De wespenspin (Argiope bruennichi) is een spin uit de familie Araneidae, ook wel echte spinnen genoemd. Andere benamingen zijn wespspin, tijgerspin of wielwebspin, en de wetenschappelijke naam wordt soms wel eens als Argiope bruennichii gespeld.
Beschrijving
De naam ‘wespenspin’ heeft alles te maken met het uiterlijk; de spin kan niet steken en de beet is ongevaarlijk voor mensen. De naam is vooral te danken aan het relatief zeer grote vrouwtje. Ze heeft een zwart achterlijf met heldere gele, witte en diepzwarte grillige banden, vooral vlak voor het afzetten van de eitjes is het achterlijf sterk opgezwollen. De buikzijde van het achterlijf heeft twee gele strepen in de lengterichting. Het cephalothorax of kopborststuk is zilverachtig behaard en de poten zijn duidelijk bruinzwart met geelgrijs gebandeerd. Ondersteboven zittend in het web valt de spin daardoor goed op, maar wordt door veel vijanden juist met rust gelaten vanwege het wesp-achtige uiterlijk. De wespenspin is een van de grootste Europese spinnen, en is vanwege de lengte en kleuren moeilijk over het hoofd te zien, zelfs voor mensen die niets van spinnen weten is de soort ook makkelijk op naam te brengen. Vrouwtjes worden ongeveer 15 millimeter lang, gemeten van de kaken tot aan de punt van het achterlijf, door de grote dikke poten lijkt de spin aanzienlijk groter. Mannetjes zijn dofbruin en veel kleiner, ze worden maximaal 5 millimeter. Vanwege hun geringe grootte worden de mannetjes maar zelden opgemerkt.
Voorkomen
De wespenspin komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar heeft zich verspreid naar het noorden tot in Noorwegen en komt tegenwoordig ook in grote delen van Europa voor, ook in Nederland en België, zij het niet in grote aantallen. Zelfs in Groot-Brittannië wordt de spin sinds de jaren 20 aangetroffen, terwijl de Noordzee voor veel dieren een grote barrière is. Met name op zonnige plekken is deze spin te vinden. In Nederland was deze soort vrij zeldzaam, ze werd pas in 1980 ontdekt in Limburg. De laatste jaren rukt de spin op naar het noorden, mogelijk door de warmere zomers als gevolg van de klimaatsverandering. De spin is nu in alle Nederlandse provincies gezien en ook op een aantal waddeneilanden zoals Terschelling en Ameland. Rond Eindhoven is de soort zelfs vrij algemeen. Met name wat open plaatsen als graslanden en heidevelden zijn een geschikte biotoop. In Vlaams-Brabant heeft de spin zich al jaren op verschillende plaatsen gevestigd, waaronder in Glabbeek. Ondertussen wordt ze over heel Vlaanderen aangetroffen.
In tegenstelling tot hun zuidelijke soortgenoten zijn wespenspinnen uit het noorden van Europa niet het hele jaar door te vinden. Omdat het aantal warme maanden er beperkt is, hebben de noordelijke spinnen ook minder tijd om te groeien en blijven ze kleiner dan de spinnen uit het zuiden.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, augustus 6th, 2014 at 07:00
31-07-2014
Muurhagedis liggend in de zon.

27-07-2014
Kopportret van de muurhagedis.
Nee, nee niet in Frankrijk maar in ons heerlijke Brabant heb ik deze hagedissen kunnen fotograferen.

27-07-2014

27-07-2014

27-07-2014

De muurhagedis (Podarcis muralis) is in Europa de bekendste vertegenwoordiger uit de familie echte hagedissen (Lacertidae). De hagedis heeft een meestal bruine kleur, een lang en plat lichaam en een lange staart. De hagedis komt in een groot deel van Centraal-Europa voor, ook in België en Nederland. De Nederlandse naam muurhagedis wordt ook in andere talen gebruikt en refereert aan de voorkeur voor muren en steenhopen als habitat. Ook de wetenschappelijke soortnaam muralis verwijst hiernaar.
Kenmerken:
De muurhagedis bereikt een lengte van ongeveer 15 tot 20 centimeter en wordt maximaal 22 cm lang [1]. Het lichaam en de kop zijn sterk afgeplat, de poten en tenen zijn relatief lang, de tenen zijn voorzien van scherpe klauwtjes. De lange en relatief dunne staart beslaat ongeveer 60 tot 200 procent van de kopromplengte als deze niet is afgeworpen. De muurhagedis kent net als andere hagedissen caudale autotomie; het afwerpen van de staart als deze wordt beetgepakt. De staart groeit weer aan maar is korter en donkerder dan de originele staart.
De muurhagedis kent vele kleurvariaties die te verwarren zijn met de kleuren van andere hagedissen. De meeste exemplaren zijn bruin en hebben diverse lichtere rijen vlekjes of blokken op de rug en in de flanken. Ook nettekeningen komen voor waarbij de tekening beige, bruin, zwart of witgrijs kan zijn. De buik is witgeel, bij de mannetjes geel tot roodoranje in de paartijd. Mannetjes zijn in de regel donkerder dan vrouwtjes. De muurhagedis is met name te herkennen aan de bouw; het is een relatief platte hagedis met een spitsere snuit en slankere bouw dan bijvoorbeeld de zandhagedis en de levendbarende hagedis. Van deze laatste twee soorten is de muurhagedis ook betrekkelijk eenvoudig te onderscheiden aan de halskraag aan de onderzijde. Bij de muurhagedis is deze recht, bij de andere twee soorten is de halskraag enigszins gekromd. Ook is de halskraag niet gekarteld en hebben de schubben geen kiel; ze zijn plat en hebben geen opstaand midden.
In de paartijd krijgen de mannelijke exemplaren een rij blauwe vlekjes onderaan de flanken, er zijn overigens wel meer soorten echte hagedissen die dergelijke vlekjes hebben. Sommige ondersoorten zijn groen of zwart, de kleuren verschillen ook enigszins per individu. Bij de ondersoort P. muralis nigriventris hebben de mannetjes een zwarte basiskleur en zijn de vrouwtjes meestal bruin, met egaal verspreide kleine gele vlekken. Deze ondersoort leeft in Italië, en bij de vrouwtjes zijn deze vlekken wat valer. Exemplaren uit de omgeving van Rome zijn helder groen gekleurd en hebben zwarte vlekjes op de rug. Naast de kleur kan tussen de verschillende ondersoorten ook de lichaamsvorm iets verschillen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, juli 27th, 2014 at 14:15