Aalscholver

04-10-2015

Aalscholver

Aalscholver

De aalscholver (Phalacrocorax carbo), ook wel scholver, scholverd, schollevaar of koolgans genoemd, is een tamelijk grote en opvallende vogel. De in West-Europa voorkomende aalscholver behoort tot de familie van de aalscholvers (Phalacrocoracidae), waarvan (afhankelijk van de geraadpleegde bron) 26 tot 42 soorten bekend zijn. Het zijn allemaal vrij grote watervogels, die voornamelijk van vis leven. Ze vormen met de genten, fregatvogels en slangenhalsvogels een eigen clade.

Kenmerken

Volwassen aalscholver in broedkleed De aalscholver is 80 tot 100 cm lang en heeft een spanwijdte van 121 tot 149 cm. De vogel is vrijwel geheel zwart, maar met een opvallende witte wang en een gele plek op de plaats van de aanhechting van de bek. De snavel is lang en voorzien van een haakvormige punt. In de broedtijd verschijnt er een witte “dijvlek”. De dij is anatomisch geen dij, maar het bevederde scheenbeen (tibia) van de vogel, waarop bij volwassen aalscholvers tussen februari en juni een witte vlek verschijnt. De aalscholver heeft zwemvliezen tussen de voortenen en kan dus zwemmen en hij vangt vis door te duiken.

Voedsel

Zijn voedsel bestaat uit levende vis, zoals voorn, baars, snoekbaars en paling. Hij eet dagelijks zeker 500 gram vis. Dit kan in de broedtijd oplopen tot 1000 gram per vogel als zij de zorg hebben voor een nest met drie halfvolgroeide jongen. Daarom wordt de aalscholver door beroepsvissers wel beschouwd als een van de oorzaken van de achteruitgang van de palingstand, maar ieder wetenschappelijk bewijs daarvoor ontbreekt. Hoe dan ook, de ‘waterraaf’ is verre van populair bij vissers.

Voorkomen in Nederland

In ieder geval reeds in de 17de eeuw waren er grote aalscholverkolonies in Nederland. In de 19de eeuw en in de eerste helft van de 20ste eeuw werd de aalscholver sterk bejaagd op aandringen van boseigenaren en beroepsvissers. In 1955 golden quota van maximaal 500 (of minder) broedparen in de kolonies die in beschermde natuurgebieden lagen. De aalscholver was toen relatief zeldzaam. Begin jaren 1960 kreeg deze viseter het moeilijk doordat het IJsselmeer werd ingepolderd en visgronden verder van de toen bestaande kolonies kwamen te liggen. De quota werden overbodig, er waren toen nog 1150 broedparen in Nederland. In de loop van de jaren 1970 ging de stand weer vooruit, dankzij vestigingen van kolonies in de nieuwe IJsselmeerpolders. Tot het einde van de jaren 1990 steeg het aantal broedparen voortdurend tot circa 20.000 broedparen.Volgens SOVON daalde plotseling het aantal broedparen in 1993, maar begon daarna weer geleidelijk te stijgen door nieuwe vestigingen onder andere op de Waddeneilanden. Rond 2007 broedden er 23.325 paar in Nederland. In Denemarken vertoonden de aalscholvers een vergelijkbaar verloop. Daar blijft het broedvogelbestand sinds 1993 min of meer constant.

Onder andere in 2008 vroegen beroepsvissers om maatregelen om de aantallen te beperken door bijvoorbeeld afschot en andere ingrepen (verstoring en vernietiging nesten, eieren en jongen). Aalscholvers op en rond het IJsselmeer zouden per jaar zo’n 60-120 ton snoekbaars consumeren.

Beschermde status

De aalscholver is een beschermde vogelsoort krachtens de Europese Vogelrichtlijn, de Bern-conventie, het AEWA-verdrag en de Nederlandse Flora- en faunawet.

Status in Vlaanderen

In Vlaanderen broedden er in 2000 volgens het INBO ongeveer 600 aalscholverparen. In Vlaanderen is de aalscholver zowat overal te vinden. In de winterperiode verblijven er zo’n 5000 en die hebben dagelijks 2,5 ton vis nodig om in leven te blijven. Er woedde in 2008 en 2009 een hevige strijd tussen vogelbeschermers en sportvissers over de vraag of de aalscholver een beschermde vogelsoort moet blijven

Voortplanting

De vogel broedt graag in grote kolonies en komt voor langs de kusten van West-Europa en op de Balkan. Tegenwoordig komt hij in Europa ook in het binnenland voor, bij sloten, kanalen en rivieren.

Gedrag

De aalscholver zit vaak met uitgespreide vleugels op een paaltje bij het water. Het gaat hierbij voornamelijk om het laten drogen van hun verenkleed. De theorie dat dit samenhangt met een te kleine of gebrekkig functionerende vetklier in vergelijking met andere watervogels is volgens Sellers (1995) onjuist.Vogels die aan de kost komen door te duiken mogen geen al te groot drijfvermogen hebben. Hun anatomie kenmerkt zich dan ook meestal door zwaardere botten dan bij de doorsnee vogel, en kleinere luchtkamers. Daarnaast persen deze vogels lucht uit hun veren. Aalscholvers en de nauw verwante slangehalsvogels gaan nog verder – zij laten hun verenpak nat worden. De baarden aan hun veren staan betrekkelijk ver uit elkaar, zodat binnendringend water vrij spel krijgt en alle lucht verdwijnt. Dat lijkt een behoorlijk nadeel – veel watervogels gaan juist prat op een goed isolerend verenpak. Maar aalscholvers duiken graag diep, en moeten ook nog eens langdurig achter vis aanjagen. Doorweekt gaat dat een stuk makkelijker, met minder opwaartse druk. De ver naar achter geplaatste poten stoten ze bij het duiken gelijktijdig naar achteren, zodat ze zich wat schoksgewijs verplaatsen.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)

(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *