Vogels

Woudaap

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De woudaap (Ixobrychus minutus), ook bekend als wouwaap en vroeger woudaapje genaamd, is een vogelsoort die behoort tot de reigers (Ardeidae). Het is met 31 tot 36 cm de kleinste reigersoort in de Lage Landen.

Kenmerken

Het verenkleed van het mannetje bevat een zwartgroene bovenzijde en kruin en een geelroze onderzijde en vleugels, die een opvallende vlek vertonen. Het verenkleed van het vrouwtje is aan de bovenzijde donkerbruin gestreept en aan de onderzijde licht gestreept. Verder heeft ze een zwarte kruin en nek en minder opvallende vleugelvlekken. De lichaamslengte bedraagt 36 cm. Verder heeft de vogel korte, groene poten, een dikke hals en een gele snavel.

Leefwijze

Het voedsel bestaat uit insecten, vis, kikkers en salamanders. De vogel leidt een verborgen bestaan en klimt in riet en struiken.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit vier tot zes witte eieren met een blauwgroene tint.

Verspreiding en leefgebied

De woudaap broedt in Europa, West- en zuidelijk Azië, Afrika en Madagaskar in rietmoerassen en zoetwateroevers. Vogels die in de gematigde klimaatzone van Europa en Azië broeden, trekken ’s winters naar het zuiden. Vogels die in de tropen broeden, zijn standvogel.

De soort telt 3 ondersoorten:

  • I. m. minutus: van centraal en zuidelijk Europa tot centraal Azië en noordwestelijk India.
  • I. m. payesii: Afrika bezuiden de Sahara.
  • I. m. podicepsMadagaskar.

De naam

De naam woudaap is een voorbeeld van hypercorrectie. De vogel vertoont zich zelden aan de mens, is klein, ’s nachts actief en leeft verborgen in het riet. ’s Nachts is echter wel zijn roep te horen, die wel lijkt op die van een aapje dat wouw-wouw roept. De oorspronkelijke naam is dan ook wouwaapje. Ten onrechte werd verondersteld dat wouw een dialectvorm moest zijn van woud, hoewel het dier niet in het bos leeft. De naam werd daarom ‘verbeterd’ tot woudaapje.

Status in Nederland en Vlaanderen

De woudaap was vóór 1950 nog een plaatselijk talrijke broedvogel van o.a. de rietmoerassen en plassengebieden in Zuid-Holland en Utrecht. In de periode 1961-67 werd het aantal broedvogels op 250 paar geschat. Dit aantal daalde gestaag, in 1973-77 was het al gehalveerd en in 1978-83 schatte men het op nog maar 50 paar. In de periode 1988-89 volgde weer een halvering. Volgens SOVON is sinds 1990 geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 10-30 paar in Nederland. De oorzaak van deze achteruitgang is niet geheel duidelijk. De uitgestrekte rietmoerassen die in Flevoland na het droogvallen beschikbaar kwamen, hebben niet tot een toename geleid. In Vlaanderen broedden slechts enkele woudaapjes, tussen 1994 en 2001 steeg dit aantal naar 19 paar, maar daarna zette een daling in.
De woudaap is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse Rode Lijst gezet en staat ook als zodanig op de Vlaamse Rode Lijst. Overigens staat de woudaap nog steeds als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar valt wel onder het internationale natuurbeschermingsverdrag over bedreigde trekvogels: het AEWA-verdrag (Afrikaans-Euraziatische overeenkomst over watervogels).

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Purperreiger

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

 

 

 

De purperreiger (Ardea purpurea) is een lid van de reigerfamilie (Ardeidae).

Kenmerken

De purperreiger is een sierlijke reiger met een fraai uiterlijk. De purperreiger is donkerder, kleiner en vooral slanker dan de bekende blauwe reiger. In vlucht vallen vooral de ver uitstekende poten met lange tenen op.

Leefwijze

Het voedsel bestaat vooral uit vis en amfibieën, welke in ondiep open water gevangen worden.

Status in Nederland

Deze reiger broedt in kolonies in oud riet, in laag struweel en in moerasbos (elzen en wilgen). Hij vist in helder water vanuit begroeide oevers en laat zich makkelijk verstoren. In de winters trekken deze purperreigers naar West-Afrika zuidelijk van de Sahara.
Vanaf zeker 1800, maar mogelijk eerder, broeden er purperreigers in Nederland. Het aantal zal in de loop van de 19de eeuw zijn gedaald door het droogleggen en ontginnen van moerasgebieden. De eerste tellingen zijn van 1971 en 1977, toen waren er 900 broedparen. Dit aantal daalde naar 300 in 1984, na een korte opleving werd rond 1990 een dieptepunt onder de 250 broedparen bereikt. Sindsdien stijgt het aantal weer. Volgens SOVON waren er in 2007 523 broedparen in Nederland. De soort staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN maar valt wel onder de AEWA. De soort is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat niet op de Vlaamse rode lijst.
Dankzij de beschermde status van de purperreiger verklaarde de Raad van State een besluit tot het plaatsen van windmolens bij natuurreservaten in Overijssel nietig (uitspraak 1 april 2009 Afdeling Bestuursrechtspraak).

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

 

Bruine Kiekendief

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De bruine kiekendief (Circus aeruginosus) is een roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Falvo aeruginosus in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus

Kenmerken

De vogel is 48 tot 56 centimeter lang, de mannetjes zijn kleiner (gewicht 405 tot 667 gram) dan de vrouwtjes (540 tot 800 gram). Het dier vliegt meestal laag over moerassen en rietvelden, met de voor alle soorten kiekendieven kenmerkende houding: een golvende vliegbeweging, met de vleugels in een ondiepe V-vorm. Het mannetje is bruin van boven en heeft grijze vleugelvlekken die lichter worden naarmate de vogel ouder is. Hij heeft een bruin gestreepte buik en borst en de ondervleugel en staart zijn lichtgrijs. Het vrouwtje is overwegend bruin, maar heeft een licht okere kruin en keel. Jonge vogels zijn ook overwegend bruin en missen de duidelijk lichte kruinvlek en keel die een volwassen vrouwtje heeft. Onvolwassen mannetjes krijgen pas in de loop van hun derde levensjaar de grijze vlakken op de vleugels.

Voortplanting

Het nest ligt verborgen in het riet. Een legsel bestaat meestal uit vier tot vijf witte eieren.

Verspreiding

Er worden 2 ondersoorten onderscheiden:

Vroeger werden ook de Afrikaanse bruine kiekendief (C. ranivorus) , Pacifische bruine kiekendief (C. approximans) en de reunionkiekendief (C. maillardi) als ondersoorten beschouwd.

In Nederland

De bruine kiekendief is in Nederland een vrij schaarse broedvogel waarvan de aantallen geleidelijk dalen. In 2010 werd het aantal broedparen geschat tussen de 1150 en 1250. De aantallen nemen af door intensivering van de landbouw en verdroging en verruiging van moerasgebieden waar uitgestrekte rietvelden veranderen in moerasbos. Verder is de roofvogel een doortrekker en wintergast in kleine aantallen vooral langs de kusten van het IJsselmeer, het benedenrivierengebied en het deltagebied in Zeeland.

Status op de internationale rode lijst

De grootte van de wereldpopulatie werd in 2004 geschat op 0,5 tot 2 miljoen individuen. Deze roofvogel gaat op wereldschaal in aantal vooruit. Om deze redenen staat de bruine kiekendief als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

 

 

Wintertaling

 

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Wintertaling

Een volwassen wintertaling is ca. 35 cm groot en 350 gram zwaar. Het is daarmee de kleinste eend die in Europa voorkomt. Deze eend wordt ook wel de Euraziatische wintertaling genoemd omdat in Amerika een sterk gelijkende soort voorkomt, de Amerikaanse wintertaling (Anas carolinensis) die vroeger (en soms nog) beschouwd werd (wordt) tot een ondersoort (A. crecca carolinensis).

Het mannetje van de wintertaling is overwegend grijs en heeft een kastanjebruine kop met daarop rond het oog een glazend groene vlek, omzoomd door dunne gele lijntjes. Andere opvallende kenmerken zijn een horizontale witte streep op beide flanken en een helder, okergele vlek op de anaalstreek. Vrouwtjes zijn bruin, met uitzondering van een kleine groene spiegel (achterkant van de vleugel), een kenmerk dat beide seksen hebben en waardoor zij zich onderscheidt van het vrouwtje van de zomertaling.

Leefwijze

Hun voedsel bestaat voornamelijk uit plantenkost (zaden), maar ook kreeftachtigen en insecten staan op het menu. Het mannetje maakt een hoog fluitend geluid, terwijl het vrouwtje kwaakt.

Broedgedrag

Deze vogels broeden op de toendra, in graslanden en bosachtige streken, soms in zeer kleine watertjes.

Verspreiding en leefgebied

De soort telt 2 ondersoorten:

Status in Europa (Nederland en Vlaanderen)

In Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Frankrijk, Denemarken en in delen van Duitsland, Zwitserland en Italië komt de wintertaling het hele jaar voor. In het noordoosten van Europa komt het dier alleen in de zomer voor, terwijl in het Middellandse Zeegebied wintertalingen alleen ’s winters te vinden zijn.
In 1990 was er in de meeste gebieden in Nederland een sterke afname van rond de 50% ten opzichte van de periode 1968-1977. Volgens SOVON is er sindsdien nog steeds sprake van een verder gaande en significante afname. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 2250 paar in Nederland. De wintertaling is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. Deze eendensoort staat niet op de Vlaamse rode lijst en staat veilig op de internationale rode lijst van de IUCN,maar valt wel onder het AEWA-verdrag.
Tijdens de vogeltrek en in de winter komt de wintertaling in vrij grote aantallen voor. In deze aantallen zit eerder een positieve dan een negatieve trend.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

 

 

Slobeend

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Slobeend

De slobeend (Spatula clypeata) is een grondeleend uit de familie van de eendachtigen (Anatidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Anas clypeata in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De vogel heeft een groot verspreidingsgebied in Noord-Amerika, noordelijk Azië en Europa.

 

Kenmerken

Beide geslachten hebben een opvallende grote spatelvormige snavel. Het mannetje heeft een groene kop, een witte borst, roodbruine flanken, lichtblauwe voorvleugels en gele ogen. Het vrouwtje is bruin en met een groene vleugelspiegel en blauwe schouders.

Leefwijze

De 50 cm lange eend ‘ploegt’ vaak met zijn brede snavel door het water om er voedsel uit te zeven. Hoewel hij een wat lompe indruk maakt is het een vogel die vaak en graag vliegt. Het voedsel bestaat uit waterplanten en kleine waterdieren.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit zeven tot tien groengele eieren, die door het wijfje gedurende 23 dagen worden bebroed

Status in Nederland en Vlaanderen

In Nederland is dit plaatselijk een vrij talrijke broedvogel, vooral bij enigszins brak water. Het aantal broedvogels vertoont schommelingen, en het netto resultaat is een significante afname. Volgens SOVON waren er in 2007 circa 8500 broedparen in Nederland. De soort staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar valt wel onder het AEWA-verdrag. Omdat de afname van de aantallen broedvogels zorgelijk is, werd de soort in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse Rode Lijst gezet.

Als trekvogel komt de slobeend in vrij groot aantal voor in Nederland; dit aantal neemt toe. In Bourgoyen-Ossemeersen, een natuurgebied binnen de grenzen van de Belgische stad Gent, verblijft regelmatig meer dan 1% van de Noordwest-Europese populatie van slobeenden. Hoewel er hoogstens 1000 slobeenden in Vlaanderen broeden, staat de soort daar niet op de Vlaamse Rode Lijst.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Tureluur

Tureluur
Tureluur
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Tureluur

Tureluur (Tringa totanus) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae) met geslachtsnaam Tringa (ruiters).

Kenmerken

Hij kan 25 tot 30 centimeter groot worden. Belangrijk kenmerk zijn de felrode poten. Andere soorten ruiters zijn: witgatbosruiterzwarte ruiter en groenpootruiter. Het verenkleed bestaat uit een donkergrijsbruine bovenzijde met lichte vlekjes, een witte onderzijde en gevlekte flanken. Verder heeft de vogel oranje poten, een oranje snavel met een donkere punt, een lichtbruine hals, borst en kop met donkere strepen. Hij heeft een brede, witte achtervleugel.

Voortplanting

Het legsel bestaat meestal uit vier matte, peervormige eieren, die zeer gevarieerd gekleurd kunnen zijn.

Verspreiding en leefgebied

De tureluur broedt in een groot gebied dat van IJsland naar West- en Midden-Europa en dwars door Midden-Azië tot aan de Grote Oceaan loopt. Hij overwintert in zuidelijke gebieden.

De soort telt zes ondersoorten:

Voorkomen en status in Nederland en Vlaanderen

In Nederland komen tureluurs het hele jaar voor. Het is een (nog steeds) talrijke broedvogel, verder zijn er grote aantallen doortrekkers en minder grote aantallen overwinteraars. Een van de belangrijkste broedgebieden van Nederland is het Verdronken Land van Saeftinghe waar bijna 10% van de Nederlandse populatie broedt. De Nederlandse broedvogels overwinteren aan de kusten van PortugalSpanje en Noordwest-Afrika. De tureluurs die in Nederland doortrekken en overwinteren zijn vogels uit Noordwest-Europa. Deze houden zich vooral op in zoute en brakke getijdewateren.

In Vlaanderen werd het aantal broedparen door het INBO op 300 à 350 geschat.

Status

In de periode 1989-1991 werd het aantal broedvogels in Nederland geschat op 30.000 paar. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend geconstateerd van 5% per jaar.[2][4] Door de geleidelijk afname staat de tureluur als ‘gevoelig’ op de Nederlandse rode lijst van bedreigde of kwetsbare vogelsoorten. De tureluur staat op de Vlaamse rode lijst als kwetsbaar. De achteruitgang wordt veroorzaakt door onder meer de grootschalige, gerationaliseerde melkveehouderij. De tureluur valt ook onder het AEWA-verdrag.

Internationaal loopt de vogel geen gevaar, hij staat als ‘veilig’ (Least Concern) op de IUCN-lijst.

Broedgedrag

Het broedseizoen van de tureluur loopt van half april tot in juni. Het broeden duurt 22 à 25 dagen. Deze weidevogel legt gewoonlijk vier eieren van gemiddeld 45 × 32 mm, in een kuiltje in het gras, meestal in een weiland. De grashalmen rond het nest worden over het nest gebogen, waardoor het goed verborgen is. Typerend is dat de tureluur vaak op slechts enkele meters afstand broedt van het nest van een kievit. De tureluur profiteert daardoor van de technieken die de kievit heeft om predatoren op afstand te houden.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Witkoppige staartmees

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Witkoppige staartmees (Aegithalos caudatus, caudatusvar.)

 

Het gros van de meldingen betreft de WITKOPPIGE STAARTMEES (Aegithalos caudatus, var.). Dit zijn staartmezen met meer dan gemiddeld wit op het kopje, maar niet zo spierwit als van een Witkopstaartmees…volgt u het nog? Dit zijn dan intermediaire vogels…kruising van europaeus en caudatus? Hopelijk brengen de bijgeplaatste foto’s wat licht in de duisternis !!!
Dit najaar en winter werden heel veel witkoppluizebolletjes gemeld. Inmiddels lijkt ook duidelijk waar de invasie zeer waarschijnlijk vandaan komt. In Nederland is recent een witkopstaartmees gevangen met een Litouwen-ring. De vogel zat maar liefst in een groepje van 13 Witkopstaartmezen. De invasie van dit najaar lijkt dus uit oostelijke richting te komen.

Vrijwel jaarlijks worden er in Nederland in de herfst en winter kleine aantallen Witkopstaartmezen gemeld, vooral in het noorden. Tot voor kort was het regelmatige voorkomen van deze nominaatvorm van de Staartmees in Nederland slecht gedocumenteerd. Er worden echter steeds meer overtuigende foto’s gemaakt die aantonen dat de ondersoort vaker in Nederland voorkomt. Op dit moment is zelfs sprake van een heuse invasie, met op tal van plaatsen groepjes die uit louter Witkopstaartmezen bestaan.

De Witkopstaartmezen verschillen van de inlandse Staartmezen door hun zuivere witte kop , een spierwitte buik en zeer wollig voorkomen.
Maar deze uitleg is wel veel te eenvoudig.
Wij kennen bij ons de “gewone” STAARTMEES (Aegithalos caudatus) niet nauw verwant aan de echte mees. Dit energiek gezelschapsvogeltje, ook wel “pluizebolletje-met-lange-staart” genoemd, is bij veel vogelaars een graag geziene gast. Altijd druk in de weer, altijd in groepjes en niet echt schuw. Hij lijkt in de vlucht op een licht balletje met staart, zijn vlucht is hobbelend en licht golvend. Hij beweegt zich acrobatisch en hangt vaak ondersteboven aan de dunste twijgen. Bij ondersoorten rosaceus in Brittannië en Ierland en europaeus in M.Europa (ook België) zijn kop en onderdelen witachtig met brede zwarte zijkruinstreep, fijn donker gestreepte oorstreep , mantel zwart met wijnrode of roodbruine kleur op schouderveren (ook in N- en O-Europa).
De WITKOPSTAARTMEES (Aegithalos Caudatus Caudatus ) is een ondersoort van de hierboven beschreven Staartmees en komt voor in Scandinavië, Oostelijk- Europa, Rusland en verder tot in China en Japan. Het grote verschil ligt dus alleen in de spierwitte kop met duidelijke afscheiding van de zwarte nekband en de wollige spierwitte indruk die hij of zij wekt.
Witkopstaartmezen worden soms in het najaar in ons land gezien, maar doorgaans in zeer kleine aantallen.

 

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

 

Ransuil

Ransuil
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

De ransuil (Asio otus) is een grote uil, die in heel Europa voorkomt, behalve op IJsland.

Kenmerken

Lengte: 35-37 cm
Spanwijdte: 84-95 cm
Gewicht: 210-330 g
Levensduur: 10-15 jaar
Opvallend aan het uiterlijk van de ransuil zijn met name de lange oorpluimen, die overigens geen echte oren zijn. De ogen zijn oranje-geel. Zijn naam dankt hij dan ook aan de gelijkenis met een ‘ranse’, Middelnederlands voor ‘muts met een kap die in plooien afhing’. Verwarring met de oehoe, die ook oorpluimen heeft, is mogelijk maar deze laatste is aanzienlijk groter dan de ransuil. Het verenkleed is aan de bovenzijde roestgeel met zwartbruine vlekken en strepen en verder is de vogel grijsbruin gevlekt en gestreept. De lichtgele onderzijde bevat brede donkere lengtestrepen en fijne dwarsstreepjes.

Voortplanting

Het legsel bestaat gewoonlijk uit vier tot zes glanzend witte, ronde eieren.

Voedsel

Net als de meeste uilen is ook de ransuil vooral actief als het donker is. Dit in tegenstelling tot de velduil, die ook wel overdag actief is. De ransuil jaagt op knaagdieren en rustende vogels.

Verspreiding in Nederland

De ransuil komt voor in bosachtige gebieden met naaldbomen en open terreinen. In de winter verblijven ransuilen graag in elkaars gezelschap. In hun roestplaatsen, gemeenschappelijke slaapplaatsen in naaldbomen, struiken, knotwilgen of wilde hagen, rusten ze soms in grote groepen tot wel 100 exemplaren.
Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar. Er broedden in 2007 nog ongeveer 5500 paar in Nederland. Als voornaamste oorzaak van de achteruitgang wordt de uitbreiding van de havik aangemerkt, maar ook vergrassing van de bosbodems (waardoor muizen lastiger te vangen zijn) en de achteruitgang van het aanbod aan lege kraai- en eksternesten.De ransuil staat nog als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN. Deze uil is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat niet op de Vlaamse rode lijst.

 

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)

 

Waterspreeuw

Waterspreeuw
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

 

Waterspreeuw

De waterspreeuw (Cinclus cinclus) is een zangvogel uit de familie der waterspreeuwen (Cinclidae). De naam suggereert dat de waterspreeuw in de spreeuwenfamilie thuishoort, maar dit is niet het geval. Waterspreeuwen zijn vogels die langs snelstromende rivieren en beken gevonden kunnen worden. In het oosten van België vrij algemeen, maar in Nederland zeldzaam.

Kenmerken
De waterspreeuw bereikt een lengte van 17 à 20 cm. Ze zijn compact gebouwd, met sterke poten en een korte staart die soms wat opgezet is. Het verenkleed is waterafstotend en donker, maar heeft een witte borst. Sommige ondersoorten (e.g. cinclus) hebben op de witte borst na alleen donkerbruine veren, andere ondersoorten hebben een wat lichter bruine kop en een donkerrode band onder de witte borst (e.g. aquaticus en gularis). De vlucht is rechtlijnig, met snelle vleugelslagen. Juveniele vogels zijn vaalgrijs, met een marmerachtig patroon op de rug en stuit. De borst is bedenkt met kleine, golvende, grijze banderingen. De keel is wit. De ogen van de soort zijn afgeschermd met een transparant membraan, dat als een soort “duikbril” fungeert.

Gedrag
Waterspreeuwen gebruiken hun vleugels om onder water te zwemmen en kunnen over de bodem lopen. ’s Winters vaak langs de rand van het ijs onder water duikend. Ze kunnen ook aan de oppervlakte zwemmen.

Geluid
De waterspreeuw toont vaak een scherp, doordringend dzik, wat meestal goed te horen is boven het ruisen van het water. Roept vaak in de vlucht. De zang wordt op verschillende tonen ten gehore gebracht en is afwisselend luid, krakend of schor en doet soms denken aan de zang van een kruisbek (Loxia curvirostra) of goudvink (Pyrrhula pyrrhula). Beide geslachten zingen; soms zelfs hartje winter.

Voedsel
Zoekt zijn voedsel tussen kiezels op de bodem van rivieren en beken. Jaagt vooral op ongewervelden, zoals larven van haften, steenvliegen en schietmotten.[7][8] Deze ongewervelden komen voor in de snelstromende gedeelten van rivieren, waar de temperatuur lager is en het zuurstofgehalte hoger. In berggebieden zijn rivieren vaak ondieper, wat voor waterspreeuwen gemakkelijker is om te jagen.
Broeden

Het koepelvormige nest, ongeveer ten grootte van een voetbal, bestaat grotendeels uit mos, takjes en droog gras en wordt verweven met bladeren van loofbomen. Een klein gat in het koepelvormige nest verraadt waar de ingang zit. Het nest wordt vaak boven of langs stromend water gebouwd en bevinden zich meestal in niet-natuurlijke structuren, zoals onder bruggen, watermolens of in nissen van muren. Ook kunnen nestkasten gebruikt worden. In andere gevallen ligt het nest verborgen tussen een rotsspleet, boomwortels of soms zelfs achter een waterval. Het vrouwtje legt tussen de 1 en 7 witte eieren (gemiddeld 5), die gedurende 16 dagen door haar geïncubeerd worden. De jongen worden gevoerd door beide ouders, voordat ze het nest na 18 dagen verlaten. Direct na het verlaten van het nest begeven de jongen zich in het water om naar voedsel te zoeken.
De legperiode bevindt zich tussen februari en juni in Groot-Brittannië, tussen midden maart en mei in Noordwest- en Centraal-Europa en tussen begin mei en begin juni in Scandinavië. In veel nesten zijn nog restanten van nestmaterialen uit voorgaande jaren aanwezig. De waterspreeuw kan een tweede of soms zelfs een derde keer broeden per jaar. Er kunnen ook twee verschillende nesten per jaar gebouwd worden, één voor een eerste broedsel en een tweede voor een daaropvolgend broedsel.

Verspreiding en ondersoorten

Een Britse roodbuikwaterspreeuw in de omgeving van Plymouth (Verenigd Koninkrijk).Een zwartbuikwaterspreeuw in Vest-Agder (Noorwegen).
Het verspreidingsgebied van de waterspreeuw is erg gefragmenteerd en is beperkt tot de bergachtige gebieden van Europa, Azië en het noordwesten van Afrika. Binnen de West-Palearctische zone is het de enige soort uit de familie der waterspreeuwen.
Er worden doorgaans dertien ondersoorten onderscheiden, waarvan er één uitgestorven is:
Cinclus cinclus aquaticus (Roodbuikwaterspreeuw): Komt voor in Centraal- en Zuid-Europa.
Cinclus cinclus cashmeriensis: Komt voor in de Himalaya tussen Kasjmir en Sikkim.
Cinclus cinclus caucasicus: Broedt in het Kaukasusgebergte, Turkije en het noorden van Iran.
Cinclus cinclus cinclus (Zwartbuikwaterspreeuw): Broedt in Centraal-Frankrijk, het noordwesten van Spanje, Corsica, Sardinië, Fennoscandinavië en de Russische Oblast Kaliningrad. In de twee laatstgenoemde gebieden vertoont de soort ’s winters vaak trekbewegingen in zuidwestelijke, zuidelijke en zuidoostelijke richting (meestal enkele honderden kilometers).
Cinclus cinclus gularis (Britse roodbuikwaterspreeuw): Komt voor in het midden en zuiden van Schotland, het midden en westen van Engeland, Wales en de Orkney-eilanden.
Cinclus cinclus hibernicus: Komt voor in Ierland, de Buiten-Hebriden en het westen van Schotland.
Cinclus cinclus leucogaster: Komt voor in de gebergten van Centraal-Azië.
Cinclus cinclus minor: Komt voor in het Atlasgebergte.
† Cinclus cinclus olympicus: Was endemisch in Cyprus en is sinds 1945 uitgestorven.
Cinclus cinclus persicus: Komt voor in het Zagrosgebergte en Bakhtiarigebergte van Iran.
Cinclus cinclus przewalskii: Komt voor in het noorden van Bhutan en het westen van China (Tibet, Sichuan en Gansu).
Cinclus cinclus rufiventris: Komt voor in het Anti-Libanongebergte.
Cinclus cinclus uralensis: Komt voor in het Oeralgebergte.
Tussen 1990 en 2006 werden er 23 waterspreeuwpaartjes in het noorden van Polen vastgesteld, waarbij het ene geslacht de ondersoort aquaticus betrof en het andere geslacht de ondersoort cinclus. De jongen die zij voortbrachten waren intermediair qua uiterlijk. In het noordwesten van Spanje, waar het verspreidingsgebied van de twee ondersoorten overlapt werden geen gemengde paren vastgesteld.

Biotoop
Ze leven nabij snelstromende beken en rivieren in heuvels en bergen. Vaak in bosachtig gebied en met blootliggende rotsen in de rivieren als uitkijkpost.[5] De broedbiotoop komt overeen met die van de grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) en overlapt in grote delen van Centraal-Europa. De kwetsbare waterspreeuw is nooit talrijk en is zeer goed aangepast aan het leven langs waterlopen. Samen met de grote gele kwikstaart is de waterspreeuw een indicatorsoort voor een intacte aquatische fauna.
Voorkomen in Nederland en België[bewerken]

Een juveniele waterspreeuw.

Als wintergast is de waterspreeuw zeldzaam, maar wordt met enige regelmaat in Nederland gezien. Tot 1980 waren dit minder dan tien waarnemingen per jaar, maar in het laatste decennium van de 20ste eeuw liep dit op tot meer dan twintig. Mogelijk zegt dat meer over de activiteit van vogelaars dan over het trekgedrag van de waterspreeuw. De waargenomen wintergasten betreffen de zwartbuikwaterspreeuw (ondersoort cinclus). In Nederland komt de waterspreeuw als broedvogel nauwelijks voor. Er zijn tien broedgevallen gedocumenteerd in Nederland in de 20e eeuw, waarvan er zich acht in Zuid-Limburg bevonden. Het laatste broedgeval vond daar in het Geuldal plaats in 1994. Het betrof in alle gevallen de roodbuikwaterspreeuw (ondersoort aquaticus). Daarentegen wordt op enkele kilometers van de Nederlandse grens, in België, jaarlijks gebroed.
In België broedt de roodbuikwaterspreeuw vooral in de snelstromende rivieren en beken van Wallonië. Het aantal broedparen in België werd in de Atlas van de Belgische broedvogels van 1988 geschat op 740 broedparen. Birdlife International schatte het aantal broedparen tussen 2008 en 2012 op 800 à 1.000.[18] Een territorium strekt zich gewoonlijk uit over een waterloop van 500 à 2.000 m. Er werden voor deze soort dichtheden van 19,4 paren per 10 km (waterloop) vastgesteld, maar in België lijkt 10 tot 15 paren per 10 km de maximale dichtheid te zijn.
In Vlaanderen is de waterspreeuw een onregelmatige broedvogel van de Limburgse Voerstreek, langs de Geul en de Gulp.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

ijseend

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

IJseend

Kenmerken
De vogel kan 20-33 cm lang worden. Het winterkleed van het mannetje is overwegend wit met een donkere oogvlek. De rug is zwart met witte, verlengde vleugelpennen. ’s Zomers is de kop, de hals en de borst zwart, afgezien van een witte oogvlek. De rug is zwart met bruin. De staart heeft een lengte van 12,5 cm. Het verenkleed van het vrouwtje is overwegend bruin met een lichtere bruine kleur aan de zijkant van de kop, de hals en de flanken. Beide geslachten hebben een opvallend kleine snavel. Het mannetje heeft een lange staart en is in de winter wit met een zwarte Y-vormige tekening op de rug, een zwarte borstband, grijze flanken en een zwarte wangvlek. ’s Zomers zijn krijgen de mannetjes een zwarte kop en borst. Vrouwtjes hebben in de winter een witte nek en kop met donkere wang en kruin. In de zomer hebben vrouwtjes een wat donkerdere kop. De ijseend is een van de luidruchtigste soorten eenden. Het mannetje maakt een verdragend jodelend geluid.

Leefwijze
Zijn voedsel bestaat uit weekdieren, garnalen en kleine vissen.

Voorkomen
De ijseend broedt in arctische streken van Europa, Azië en Noord-Amerika en is vaak de algemeenste eendensoort op de toendra. Hij overwintert op zee in beschutte baaien en in riviermondingen, soms met duizenden bijeen. In Nederland is hij schaars in de winter, met name langs de kust in Zeeland en in de Waddenzee.

Bijzonderheden
De Oostzee is voor deze soort het belangrijkste overwinteringsgebied: enkele miljoenen ijseenden duiken hier naar mosselen en kreeftachtigen, soms wel tot 30 meter diepte. Ze blijven daarbij 1 tot enkele minuten onder water.