Vogels

Blonde tapuit

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

Blonde tapuit

De blonde tapuit (Oenanthe hispanica) is een zangvogel uit de onderfamilie Saxicolinae, vroeger (en in betrekkelijk recente veldgidsen) de kleine lijsterachtigen of lijsters en tapuiten genaamd. Deze onderfamilie is nu ondergebracht bij de familie van de vliegenvangers.

Kenmerken

De vogel is 13,5 tot 15,5 cm lang, het is een relatief kleine tapuit met een lange staart. Kenmerkend is de okergele rug. Het mannetje heeft in de broedtijd een brede, zwarte oogstreep bij de oostelijke ondersoort soms doorlopend in een donkere keel, terwijl de westelijke ondersoort een lichte keel heeft. Het vrouwtje is vrij egaal geelbruin.

Verspreiding en leefgebied

De soort telt twee ondersoorten:

Het leefgebied bestaat uit open landschap, ruig beweid gebied met her en der struiken en soms wat bomen, vaak met een stenige ondergrond. Ook in heuvelland, maar meestal lager dan 600 m boven zeeniveau. De blonde tapuit is een trekvogel die overwintert in het Sahelgebied.

Status

De grootte van de populatie werd in 2004 geschat op 5,68 tot 19,8 miljoen individuen. Deze tapuit gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de blonde tapuit als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Hop

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De hop (Upupa epops) is een vogel uit de familie hoppen (Upupidae).

Kenmerken
De hop is gemakkelijk te herkennen aan het roodbruine verenkleed met een lange zwart gepunte kuif, die kan worden opgezet als de vogel opgewonden is. De staart en de vleugels zijn zwart en getekend met brede witte strepen. De snavel is lang en dun. Een opvallende eigenschap is de uitgesproken stank die het dier verspreidt omdat enerzijds het nest nooit wordt schoongemaakt (voedselafval en mest blijven achter) en anderzijds omdat het vrouwtje een klier heeft aan de basis van haar staart, die tijdens de broedtijd een zware stank verspreidt. Een bijnaam voor de hop is dan ook drekhaan. De hop is een insectenetende weidevogel. De roep van de hop klinkt als hoep, hoep, en hoewel het geluid niet luid is, is het toch op grote afstand hoorbaar. De lichaamslengte bedraagt 26 tot 28 cm[2] en het gewicht 75 gram.

Leefwijze
Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit grote insecten, regenwormen, naakt- en huisjesslakken en spinnen, maar ook hagedissen staan op het menu.

Voortplanting
Het nest wordt gebouwd in een boomholte, waarin het wijfje ongeveer 5 eieren legt. Het wijfje en de jongen verdedigen zich tegen vijanden door deze te besproeien met een stinkende vloeistof.
Het ei van de hop is blauwgrijs tot groenbruin gekleurd. De kleur is afhankelijk van het vrouwtje: door vet uit de stuitklier op het ei over te brengen, wordt het oorspronkelijk blauwgrijze ei meer groenbruin. Dat vet wordt tijdens het broeden rechtstreeks overgebracht of via de veren op de buik. De stof heeft dankzij zijn bacteriële samenstelling een antimicrobiële werking, die het ei hierdoor beschermt tegen infecties. Hoe donkerder de stof, hoe meer “goede” bacteriën de stof bevat en hoe werkzamer.
Verspreiding

De hop komt vooral voor in gematigd- en subtropisch Europa van open bossen tot grassteppen en woestijnachtige omgevingen. Het Iberisch Schiereiland is verreweg het belangrijkste broedgebied. Hoppen worden vooral aangetroffen in stenige gebieden, op muurtjes en rond ruïnes. Ze overwinteren in Zuid-Europa en Afrika.
De soort telt 6 ondersoorten:
U. e. epops: van noordwestelijk Afrika en Europa tot het zuidelijke deel van Centraal-Rusland, noordwestelijk China en noordwestelijk India.
U. e. ceylonensis: centraal en zuidelijk India en Sri Lanka.
U. e. longirostris: van noordoostelijk India tot zuidelijk China, Indochina en noordelijk Malakka.
U. e. major: Egypte.
U. e. senegalensis: van Senegal en Gambia tot Somalië.
U. e. waibeli: van Kameroen tot noordwestelijk Kenia en noordelijk Oeganda.
In Nederland is de hop een doortrekker in uiterst klein aantal die vooral in april/mei en september/oktober weleens gezien wordt. Daarnaast broedt de vogel incidenteel (0-2 paar in de periode 1992-97). In België wordt broeden ook sporadisch gesignaleerd. De hop komt in grote delen van Afrika en Azië voor (zie verspreidingskaart).
Status in Nederland en Vlaanderen

Voor 1925 was de hop nog een regelmatig voorkomende broedvogel in Oost- en Zuid-Nederland. Tussen 1925 en 1940 verdween de vogel geleidelijk uit Nederland. Er waren oplevingen in de periode 1941-45 en 1966-70, met jaren waarin er 10 paar hoppen broedden. Sinds 1970 gaat het hoogstens om 1 of 2 paar.
Tussen 1989 en 1998 zijn er 264 waarnemingen van doortrekkers, met een maximum van meer dan 50 waarnemingen in de laatste 10 dagen van april. Het aantal waargenomen hoppen nam af tussen 1997 en 2007. Omdat de hop praktisch als broedvogel niet meer voorkomt, staat hij als verdwenen op de Nederlandse rode lijst en Vlaamse rode lijst. Internationaal is het geen bedreigde soort, en staat als niet bedreigd op de internationale IUCN-lijst.

 

(Tekstbron: Vogelbescherming.nl)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)

Turkse boomklever

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Turkse boomklever

De Turkse boomklever (Sitta krueperi) is een oscine zangvogel die broedt in Zuidoost-Europa, Klein-Azië en de Kaukasus, voornamelijke in naaldbossen op berghellingen.

Kenmerken

De Turkse boomklever lijkt wat op de boomklever, hij is een ietsje kleiner (11,5-12,5 cm) dan de gewone boomklever (12-14,5 cm), heeft een kortere snavel, een kleine kop met een duidelijke zwarte oogstreep en daarboven een smalle witte wenkbrauwstreep. De Turkse boomklever verschilt van de Corsicaanse boomklever en de Algerijnse boomkleverdoor een opvallende roodbruine vlek op de borst.

Verspreiding en leefgebied

De vogel komt voor op Lesbos (Griekenland), in TurkijeGeorgië en Karatsjaj-Tsjerkessië (Rusland). Op Lesbos bewoont de Turkse boomklever dennenbossen op hoogstens 200 m boven de zeespiegel, in Turkije dennenbossen (vooral met Turkse den) op berghellingen tussen de 1200 en 1700 m, en in de Kaukasus ook in sparrenbossen tot op 2400 m hoogte.

Status

Het leefgebied van de Turkse boomklever in Turkije krimpt door stadsuitbreiding en de aanleg van recreatiewoningen waarvoor dennenbossen in de bergen moeten wijken. De populatie boomklevers gaat daardoor in aantal achteruit. De achteruitgang is echter geen bedreiging voor het voortbestaan van de soort, daarom staat de vogel sinds 2015 als niet bedreigd op de internationale rode lijst.

Wetenschappelijk

Stam: Chordata (Chordadieren)
Klasse: Aves (Vogels)
Orde: Passeriformes (Zangvogels)
Familie: Sittidae (Boomklevers)
Geslacht: Sitta
Soort: Sitta krueperie

 

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Smyrnagors

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Smyrnagors

De smyrnagors (Emberiza cineracea) is een vogel uit de familie Emberizidae (gorzen).

Kenmerken

De smyrnagors meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van de staart 16,5 centimeter en weegt gedurende het broedseizoen tussen de 20 en 24 gram. Het bovendek is bruin, de borst en buik zijn grijs en de keel is geel. Het mannetje heeft daarbij een gele kop.

De roep klinkt als tsip; de zang is kort en zoemend, frases worden herhaald in klimmen daarbij in tempo.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit 3 witte of grijsblauwe donkerder gevlekte eitjes die 21 millimeter groot zijn.

Verspreiding en leefgebied

Deze soort komt in Europa uitsluitend voor als broedvogel op de Griekse eilanden SkyrosLesbos and Chios en is lid van de gorzenfamilie. Daarnaast broedt de soort nog in het westen van Turkije en in Iran. Berichten als zou deze soort ook in Syrië en Irak broeden zijn nog onbevestigd. De soort trekt in de winter weg naar de Hoorn van Afrika maar ook de verspreiding daar is goeddeels onbekend. De soort telt twee ondersoorten:

  • E. c. cineracea: de oostelijke Griekse eilanden en zuidwestelijk Turkije.
  • E. c. semenowi: zuidoostelijk Turkije en zuidwestelijk Iran.

De smyrnagors broedt op rotsige berghellingen begroeid met kort gras en droog struikgewas.’s Winters verblijft de vogel in vergelijkbaar gebied, vaak langs zeekusten. De vogel is als dwaalgast waargenomen in DenemarkenNoorwegenOmanTunesië en Oezbekistan.

Status

De smyrnagors heeft een beperkt verspreidingsgebied en daardoor is de kans op uitsterven aanwezig. De grootte van de populatie werd in 2015 door BirdLife International geschat op 6.400 tot 11.400 individuen en de populatie-aantallen nemen af door habitatverlies. In het broedgebied treden veranderingen op in het begrazingsbeheer en daarom staat deze gors als gevoelig op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Izabeltapuit

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Izabeltapuit

De izabeltapuit (Oenanthe isabellina) is een zangvogel uit de familie Muscicapidae (vliegenvangers).

Kenmerken

De vogel is 15 tot 16,5 cm lang. De vogel is lastig te onderscheiden van een gewone tapuit in zijn eerste winterkleed. Mannetje en vrouwtje verschillen onderling nauwelijks. Het verenkleed is overwegend zandkleurig. De stuit is wit en de staart heeft een zwarte T-vormige tekening. Karakteristieke verschillen zijn: geelbruine in plaats van rossige oorstreek, een zwart vlekje (de duimvleugel) op de vleugelboog, een bredere zwarte eindrand op de staart en een opvallende, rechtopgaande houding tijdens stilstaan bij het foerageren op de grond.

Verspreiding en leefgebied

Deze soort komt voor in ZO-EuropaKlein Azië en delen van zuidelijk en zuidwestelijk Azië. Het leefgebied bestaat uit vlakten en hellingen met kort gras in het overgangsgebied tussen steppe en halfwoestijn. Vaak in stenig terrein en ook wel aan de voet van berghellingen.

Het is een trekvogel die ’s winters verblijft in het westen van het Indische subcontinent, het Arabische schiereiland en grote delen van Afrika onder de Sahara.

Voorkomen in West-Europa

Tijdens de trek is de vogel dwaalgast in tal van West-Europese landen. In Nederland zijn er 7 bevestigde waarnemingen tussen 1996 en 2013.

Status

De grootte van de populatie werd in 2004 ruw geschat op 26,3 tot 378 miljoen individuen. Men veronderstelt dat de soort in aantal stabiel is. Om deze redenen staat de izalbeltapuit als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Zwartkopgors

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De zwartkopgors (Emberiza melanocephala) is een vogel uit de orde der zangvogels (Passeriformes).

Kenmerken

Deze vogel wordt 15,5-17,5 centimeter lang en de vogel weegt ongeveer 23-33 gram. Het mannetje heeft een kastanjebruine rug, zwarte en beige vleugels en gele onderdelen. Een zwarte kruin reikt tot aan het oog en de oorstreek. Het vrouwtje heeft een grijsachtige kruin en rug, met lichte onderdelen en een gele zweem over de borst en de onderstaart.

De zang is een trage weergave van vier of vijf noten.

Leefwijze

Het voedsel bestaat uit insecten, zaden en bessen.

Voortplanting

De vogel bouwt zijn nest, met een kommetje, op de grond of maximaal een meter boven de grond in een struik. Het vrouwtje legt daarin vier of vijf bruin gespikkelde, blauwe eieren. Ze worden in 10-14 dagen uitgebroed door beide geslachten. De jongen vliegen na 13-16 dagen.

Verspreiding en leefgebied

De vogel houdt zich het liefst op in open gebieden met verspreide bomen en wijngaarden. Aan de kust zoekt hij vooral de warmere gebieden op. Hij leeft hoofdzakelijk in laaglandgebieden maar in Turkije is hij gezien tot op 2100 meter hoogte, heel soms op 2900 m.

Deze vogel is een zomergast in bepaalde delen van Italië, de kusten van KroatiëAlbaniëGriekenland en Bulgarije. Oostwaarts leeft hij verspreid over Turkije, Cyprus en het Midden-Oosten. Hij overwintert in het noordwesten van India. De volledige populatie trekt via Iran en Pakistan naar winterplaatsen.

Status

De zwartkopgors heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 11,4 tot 55,8 miljoen individuen. Deze gors gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de zwartkopgors als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Cirlgors

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Cirlgors

De cirlgors (/sɪrl-ɣɔrs/ uitspraak: sihrl-gohrs (Emberiza cirlus) is een zangvogel uit de familie der gorzen (Emberizidae). Het is een soort die voorkomt in akkers, bosschages, bosranden en fruitboomgaarden. Ze komen vooral voor in Zuid-Europa, maar ook in het zuiden van Engeland, het noorden van Frankrijk en het zuidwesten van Duitsland. Broedde voorheen ook in België en is daar nu, evenals in Nederland een zeer zeldzame soort.

Identificatie

De cirlgors bereikt een grootte tussen de 14 en 18 cm. De mannetjes en vrouwtjes hebben een verschillend verenkleed. Het mannetje heeft in het voorjaar een kastanjebruine rug en borstband, een gelige buik en een bruin-olijfkleurige stuit. De kop en borst zijn dan grijsgroen en heeft een zwarte keel. Heeft ook een gelige wenkbrauwstreep en een gelige streep die onder het oog langs, van de snavelbasis tot aan de nek loopt. In het najaar is het mannetje iets grauwer. Zijn vleugellengte is 75-84 mm. Bij het vrouwtje is de buik minder geelachtig en heeft een vaag strepenpatroon. Op de bovenzijde is de kastanjebruine kleur minder opvallend dan bij het mannetje. Ook mist ze de zwarte keel en grijsgekleurde kop. Heeft net als het mannetje een gele wenkbrauwstreep en streep onder het oog, maar deze is minder contrastrijk dan die van het mannetje. Ook de keel is geelachtig. Het mannetje is vrij gemakkelijk te onderscheiden van de gelijkende geelgors (Emberiza citrinella) aan de hand van de zwarte keel. Het vrouwtje gelijkt echter zeer veel op een vrouwelijke geelgors. Het geelgorsvrouwtje is echter te herkennen aan de kastanjebruine stuit en de warmer gele onderdelen. Het cirlgorsvrouwtje heeft een vleugellengte van 71-79 mm. De rui vindt na het broedseizoen plaats en is meestal in de loop van oktober voltooid.

Voedsel

In een onderzoek door Bradbury et al. (2008) in Zuid-Engeland werd vastgesteld dat het dieet van volwassen vogels vooral uit onkruiden en granen bestaat. Zaadjes van de vogelmuur (Stellaria media), zwaluwtong (Fallopia convolvulus), straatgras (Poa annua) en verschillende soorten brandnetels bleken vooral belangrijk te zijn. Het effect van pesticiden speelt ook een aanzienlijke rol. Als er pesticiden worden gebruikt neemt het aantal onkruiden sterk af en is er dus minder voedselaanbod voor de cirlgors. Daarom worden cirlgorzen vooral aangetroffen op akkers waar nauwelijks of geen pesticiden worden gebruikt. Het is ook belangrijk dat er ’s winters niet-geoogste graanakkers en stoppelvelden zijn.

De jongen worden gevoerd met sprinkhanen en krekels.

Broeden

Een vrouwelijke cirlgors in ValenciaSpanje.

De cirlgors begint vanaf maart met de paarvorming en het bezetten van een nestplaats. De territoria worden al vanaf warme januaridagen verdedigd en tot het eind van de zomer bezet. De nestbouw begint vanaf eind april en de eerste eieren worden vanaf begin mei gelegd. Als de omstandigheden gunstig zijn, kan er zelfs een tweede of zelfs derde keer gebroed worden. Het eerste legsel bestaat meestal uit 4 (soms 3) eieren. Een eventueel tweede of derde legsel bestaat uit hoogstens twee of drie eieren. De eieren worden gedurende 11 à 14 dagen geïncubeerd, zijn wit met een groenachtige zweem en hebben donkere vlekjes of strepen. De jongen vliegen vervolgens na 10 à 14 dagen uit. Na 18 dagen beginnen de jongen al zelfstandig te foerageren, maar na 20 dagen zijn ze pas volledig zelfstandig. Het nest wordt op een hoogte van 50 cm tot 2 m gebouwd in een struik of waar mogelijk in nissen van rotswanden. De nesten worden gebouwd in dicht struikgewas, zoals in hagen met sleedoornsmeidoornsbramen of gaspeldoorns.

Verspreiding

De cirlgors is een hoofdzakelijk Mediterrane soort die zijn kernverspreiding heeft op het Iberisch SchiereilandItalië en het westen van Turkije. Komt daarnaast ook voor in het noordwesten van Noord-AfrikaZuidoost-Europa, Frankrijk, het zuidwesten van Duitsland en het graafschap Devon in het zuiden van Engeland. Het totale aantal cirlgorzen in Europa werd in 2004 tussen de 2 en 5,2 miljoen broedparen geschat. Het is over het algemeen een standvogel, maar trekt in sommige delen van het verspreidingsgebied (indien nodig) over korte afstanden.

De Zuid-Engelse populatie nam sinds 1930 sterk in aantal af en bereikte zijn dieptepunt van 120 broedparen in 1989. Door middel van gerichte beschermingsmaatregelen is het aantal langzaam weer toegenomen en werd hun aantal in 2009 geschat op ca. 860 broedparen. De dichtheid aan cirlgorzen is daarmee toegenomen, maar zijn areaal beperkt zich nog altijd tot het zuiden van Devon. De Duitse populatie wordt geschat op 250 à 310 broedparen. In Duitsland komt de soort vooral voor in het westen van de deelstaat Baden-Württemberg en ten oosten van het Paltserwoud in de deelstaat Rijnland-Palts. In de deelstaat Noordrijn-Westfalen werd vroeger ook gebroed, maar is net als andere noordelijke populaties verdwenen. In 1947 broedden daar de laatste drie paartjes. Toch doken er sinds 2007 na 60 jaar afwezigheid weer cirlgorzen op in het Zevengebergte van Noordrijn-Westfalen. De cirlgors is als broedvogel uitgestorven in België, waar de soort voor het laatst in 1962 in Henegouwen heeft gebroed. De dichtst bij België zijnde broedpopulatie bevindt zich in Lotharingen, in Noord-Frankrijk.

Biotoop

 In het zuidwesten van Duitsland is de cirlgors vooral gebonden aan houtwallen, alleeën, bosranden, fruitboomgaarden, grote tuinen, wijngaarden en nissen in rotswanden. In het zuiden van Engeland komen ze voor op graanakkers waarop gerst en tarwe wordt verbouwd en extensief beheerde graslanden. Aan de voet van de Apennijnen, in de regio Marche (Italië), werd een voorkeur voor fruitboomgaarden, olijfgaarden, wijngaarden en percelen met suikerbiet geconstateerd. Daarnaast werden ze in Sagunto, in de regio Valencia (Spanje) bijvoorbeeld in sinaasappelboomgaarden vastgesteld, waar de bomen tot maximaal 5 m hoog zijn.

Geluid

De zang van de cirlgors bestaat uit één geluid dat tussen de 10 en 20 keer wordt herhaald en klinkt als een monotoon tsii-tsii-tsii... De zangreeksen variëren in tempo en toonhoogte, maar binnen een zangreeks wijkt het tempo en de toonhoogte niet af. De roep is een scherp, klikkend zitt en een rietgorsachtig, neergaand siiü.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Dwergooruil

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Dwergooruil

De dwergooruil (Otus scops) is een vogel uit de orde van de uilen (Strigiformes). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Strix scops in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.

Kenmerken

Het verenkleed van deze vogel is grijs of roodbruin met een fijne, zwarte tekening. Dit kleine uiltje heeft twee veerpluimen op zijn kop. Soms zijn die ‘oren’ nauwelijks te zien, maar bij onraad zet hij ze rechtop. Het verenkleed van beide geslachten is gelijk. Dwergooruilen worden maximaal 20 cm groot en 60 tot 125 gram zwaar.

Leefwijze

Ze worden bijna nooit overdag gezien. Ze jagen op kleinere prooien; insecten, spinnen, regenwormen, kleine reptielen, vleermuizen en kleine vogels.

Verspreiding en leefgebied

Dwergooruilen komen voor in de landen rond de Middellandse Zee: FrankrijkSpanjeItaliëGriekenland, en Zuidoost-Europa in open landschappen met wat bomen, in tuinen, parken en lanen. Ze overwinteren in Afrika. Ze leven in bossen tussen bomen, in de buurt van gebouwen en wateren en in ruïnes.

Er worden 6 ondersoorten onderscheiden:

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Bruinkeelortolaan

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Bruinkeelortolaan

De bruinkeelortolaan (Emberiza caesia) is een lid van de gorzenfamilie. De vogel broedt in de Levant en Zuidoost-Europa en is dwaalgast in West-Europa.

Kenmerken

De bruinkeelortolaan meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van de staart 16 centimeter. De soort lijkt erg op de hier inheemse ortolaan, maar heeft een rossigbruine in plaats van gele keel. De kop, hals en borst hebben een blauwgrijze kleur. De bovenzijde is grauwbruin en donker gestreept, terwijl de onderzijde rossig bruin is. De stuit is egaal rossig gekleurd.

De roep klinkt als tsip; de zang bestaat uit 3 of 4 keer pioe met de klemtoon op de laatste in de reeks.

Voortplanting

Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak aan de voet van een struik en bestaat uit een kommetje van takjes, gevoerd met fijn materiaal zoals haar. Het legsel bestaat uit 4 of 6 vuilwitte of grijsblauwe donkerder gevlekte eitjes die 19 millimeter groot zijn. Er worden per jaar twee broedsels grootgebracht.

Verspreiding en leefgebied

De soort broedt in Zuidoost-Europa en een deel van Azië van Albanië en Macedonië in het westen tot in Syrië in het oosten. Daarnaast is er een geïsoleerde populatie in Marokko. De bruinkeelortolaan broedt in het open landschap op de grens van de woestijn en op rotsachtige flanken van heuvels met spaarzaam struikgewas. Ze overwinteren in het Middellandse ZeegebiedNoord-Afrika en het Arabisch Schiereiland.

De vogel is dwaalgast in de Lage Landen. Tot 2009 zijn er twee bevestigde waarnemingen in Nederland.

Status

De grootte van de populatie wordt geschat op 447.000 – 920.000 individuen en is waarschijnlijk stabiel. Daarom staat de bruinkeelortolaan als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Aziatische steenpatrijs

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Aziatische steenpatrijs

De Aziatische steenpatrijs (Alectoris chukar), ook wel chukarpatrijs genoemd, is een patrijs uit het geslacht Alectoris. Hij wordt ongeveer 32 tot 29 cm groot.

Verspreiding en leefgebied

De Aziatische steenpatrijs heeft een groot verspreidingsgebied in het zuiden van Europa tot diep in Azië. Hierbinnen worden 14 ondersoorten onderscheiden:

  • A. c. kleini (het noorden van GriekenlandBulgarije en Turkije tot aan de Kaukasus)
  • A. c. cypriotes (KretaRhodosCyprus en het zuiden van Midden-Turkije)
  • A. c. kurdestanica (Zuidoost-Turkije, Noord-Syrië, Noord-Irak tot Noord-Iran)
  • A. c. sinaica (Syrië tot de Sinaï)
  • A. c. werae (Oost-Irak, Zuidwest-Iran)
  • A. c. koroviakovi (Noordoost- en Oost-Iran tot West-Pakistan)
  • A. c. subpallida (Turkmenistan tot het midden van Oezbekistan en Noord-Afghanistan)
  • A. c. falki (West-Oezbekistan tot het noorden van Midden-Afghanistan en West-China)
  • A. c. dzungarica (Oost-Kazakhstan en West-China tot Noordwest-Mongolië)
  • A. c. pallida (Xinjiang)
  • A. c. pallescens (Noordoost-Afghanistan tot West-Tibet)
  • A. c. chukar (Oost-Afghanistan tot in Nepal)
  • A. c. potanini (West-Mongolië, Noordwest-China)
  • A. c. pubescens ( Xinjiang tot Zuidwest-Mongolië en Ningxia)

Ten behoeve van het jachtgenot is de Aziatische steenpatrijs met wisselend succes uitgezet in de volgende landen: FrankrijkDuitslandNoorwegenItaliëPortugalSpanjeMacedonië en de andere landen van ex-JoegoslaviëBahreinSint-HelenaAscensionTristan da CunhaZuid-AfrikaNieuw-ZeelandCanada en de Verenigde Staten.

Leefgebied

Hij leeft redelijk hoog in de bergen, op kale hellingen met enkel wat gras en lage struikjes. De patrijs eet voornamelijk zaden en onkruiden en zomers ook insecten.

Status

Omdat de Aziatische steenpatrijs een enorm groot verspreidingsgebied heeft, is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 2 miljoen individuen en is waarschijnlijk stabiel. Om deze redenen staat deze steenpatrijs als niet bereigd op de Rode Lijst van de IUCN.

In gevangenschap

De vogel wordt veel in gevangenschap gehouden. Het is een van de makkelijkst te houden soorten patrijzen. In de Verenigde Staten zijn er grote farms waar deze patrijzen met duizenden tegelijk in kooien gefokt worden, om daarna geslacht te worden of uitgezet te worden voor de jacht. In Nederland worden ze alleen maar op kleine schaal gefokt door liefhebbers, die deze mooie vogels graag in de volière hebben.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)