Vogels
Kleine vliegenvanger
De kleine vliegenvanger (Ficedula parva) is een zangvogel uit de familie van vliegenvangers (Muscicapidae). Het is een trekvogel die broedt in Europa en West-Azië en overwintert in India.
Kenmerken
De vogel is 11 tot 12 cm lang. Het is een kleine vogel die qua gedrag lijkt op een boszanger die zich snel in het struikgewas beweegt van tak tot tak. De vogel maakt daarbij rukkende bewegingen met de vleugels en houdt soms de staart omhoog. Dan is te zien dat de staart zwart is met aan weerszijden twee grote witte vlekken. De vogel is loodgrijs en grijsbruin van boven. Het mannetje heeft oranje rode borst, iets bleker dan dat van een roodborst en op de buik vaag begrensd overgaand in beige. Het vrouwtje heeft een lichtbeige borst en heeft soms ook een beetje oranje op de keel of borst
Verspreiding en leefgebied
De kleine vliegenvanger broedt in Oost-Europa, Zuidoost-Zweden, Zuid-Finland, Baltische staten tot diep in Rusland. Deze populatie gaat in Azië geleidelijk over in de populatie van de taigavliegenvanger (F. albicilla). Laatstgenoemde soort wordt ook wel als ondersoort beschouwd.
Het leefgebied van zowel kleine als taigavliegenvanger bestaat uit gemengd loof- en naaldbos met vooral beuk, maar ook eik of spar, vooral in noorden. De vogel heeft een voorkeur voor bos met grote bomen en veel ondergroei, maar ook met open plekken en bosmeertjes. De kleine vliegenvanger wordt ook wel waargenomen in boom- en wijngaarden. In de Kaukasus komt de vogel voor tot op 2350 m boven de zeespiegel. Wordt buiten de broedtijd ook wel gezien in parken en tuinen, mits daar grote bomen zijn.
Voorkomen in Nederland
De kleine vliegenvanger is in Nederland een schaarse doortrekker (1 tot 100 keer per jaar waargenomen) en een onregelmatige broedvogel. De vermeende broedpogingen zijn echter allemaal onvolledig gedocumenteerd, zoals bijvoorbeeld in 2007 op Schiermonnikoog.
Status
De grootte van de populatie is in 2015 geschat op 6,5 – 10,5 miljoen volwassen vogels en de trend is positief. Om deze redenen staat de kleine vliegenvanger als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, juli 1st, 2023 at 16:09
Wespendief
(Honey Buzzard) De naam van de wespendief verraad onmiddellijk de voedselvoorkeur van deze bijzondere roofvogel: bijen en wespen. De poten van deze sterk op de buizerd gelijkende vogel zijn bedekt met een dikke huidlaag, welke moet voorkomen dat de honey buzzard al te veel gestoken wordt. Op deze foto kun je ook goed zien dat hij omgeven word door veel wespen. Hier heeft de honey buzzard zojuist het wespenraad uit de grond getrokken. Bij de laatste foto kan je zien hoe hij met zijn vleugels zich uit het wespenhol omhoog manoeuvreert.
Kenmerken
Deze trekvogel heeft relatief kleine voeten, zwak ontwikkelde klauwen, een relatief lange staart met drie brede dwarsbanden en een slanke gebogen snavel. De lichaamslengte bedraagt 52 tot 60 cm, de spanwijdte 110 tot 135 cm en het gewicht 450 tot 1000 gram. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De kop van het mannetje is enigszins grijs van kleur.
Leefwijzen
De wespendief eet vooral larven, poppen, volwassen wespen, bijen, hommels. Soms eet hij ook andere insecten, of reptielen. De wespendief is een roofvogel die speciale bescherming heeft tegen insectensteken, zo heeft hij een dik verenpakket, schubben op zijn poten en wimperharen die zijn ogen beschermen tijdens het uitgraven van nesten van wespen en hommels
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, juli 1st, 2023 at 14:07
De (Europese) bijeneter (Merops apiaster) is een vogel uit de familie der bijeneters (Meropidae).
Kenmerken
De vogel is 28 cm lang (inclusief verlengde staartveren 30,5 cm) en weegt 44 tot 78 gram. Hij is herkenbaar door zijn exotische kleuren, blauwgroene staart, gele keel en donkere oogstreep. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk.
Leefwijze
Bijeneters zijn insecteneters en behendige vliegers, die ook in vlucht insecten te grazen weten te nemen. De naam is duidelijk afkomstig van zijn voornaamste voedselbron. De aanwezigheid van grote insectenprooien als sprinkhanen, libellen, wespen en ook bijen is voor bijeneters een absolute voorwaarde. De bijeneter is immuun voor bijen– en wespensteken. Om steken te voorkomen weet hij ze van hun angels te ontdoen door deze tegen een tak af te wrijven. Hij leeft in groepsverband en broedt dan ook in kolonies in holen in wanden van oevers en bergen, soms ook in de grond.
Voortplanting
Het nest wordt gemaakt in een gang onder de grond. Een legsel bestaat uit 4 tot 7, soms 10 eieren, die na een broedtijd van 22 tot 25 dagen uitkomen. Beide ouders zorgen voor het voeren van de jongen.
Verspreiding en leefgebied
De bijeneter broedt in het zuidwesten van Europa, in Oost- en Centraal-Europa, Klein Azië en in Midden- en West-Azië, en Noordwest-Afrika. De grootste aantallen in Europa zijn te vinden in Portugal, Spanje en Bulgarije. Verder is er een broedende populatie in het zuidwesten van Zuid-Afrika die daar standvogel is. Bijeneters overwinteren in Afrika. Broedvogels van het Iberisch Schiereiland, Frankrijk en Noordwest-Afrika overwinteren in West-Afrika, ten noorden van de Evenaar. De vogels die veel oostelijker broeden, trekken ’s winters via Cyprus of via het Arabisch schiereiland naar zuidelijker delen in Afrika.
Het leefgebied in Europa bestaat uit half open agrarisch landschap, brede rivierdalen, begraasd gebied met her en der bomen. Voorwaarden voor het broeden is de aanwezigheid van steilwanden aan water; rivieren, plassen en meren, waar ze een nesttunnel uitgraven in een steile wand. In de overwinteringsgebieden komt de vogel voor in savannegebied.
Voorkomen in West-Europa
De bijeneter komt weinig voor in Noordwest-Europa. Door het broeikaseffect is de vogel sinds de jaren 1990 vaker dan daarvoor in de Benelux te zien. In Nederland leidde dat tot de wijziging van zijn status van dwaalgast tot incidentele broedvogel. Tussen 1964 en 2011 waren er in Nederland in 11 verschillende jaren broedgevallen van bijeneters, de meeste (9) na het jaar 2000. Het ging om in totaal 35 nesten, waarvan 30 nesten na 2000.
Status
De bijeneter heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie werd in 2004 ruw geschat op 2,9 tot 12 miljoen individuen dieren. De bijeneter gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de bijeneter als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
donderdag, juni 1st, 2023 at 12:00
Papegaaiduiker
De papegaaiduiker (Fratercula arctica, ook Engels onvertaald Puffin) is een opvallende vogel uit de familie van alken (Alcidae). Hij is gemakkelijk te herkennen aan het zwart-witte verenkleed en de grote, tijdens het broedseizoen felgekleurde snavel.
Door zijn uiterlijk en manier van voortbewegen wordt hij soms “de clown der zeevogels” genoemd, en ook wel eerbiediger “de priester”.
Kenmerken
De papegaaiduiker wordt 28 tot 34 cm lang. Hij is de kleinste soort uit het geslacht Fratercula. Hij heeft een vleugelspanwijdte van 50 tot 60 cm en weegt ongeveer 300 tot 700 gram. Hij eet voornamelijk vis. In de winter is de snavel kleiner, in de nazomer verdwijnen de buitenste lagen. Het zijn acht verschillende stukjes en deze ‘plaatjes’ laten soms slechts gedeeltelijk los.(bron?) Bij het duiken is dit een lastige belemmering. De papegaaiduiker kan deze echter lostrekken met behulp van een nagel aan de buitenteen. Deze is halfcirkelvormig gekromd en staat niet recht vooruit, maar is zijdelings plat neergedrukt met de vlijmscherpe punt naar buiten. De snavel van de juvenielen is ook kleiner dan dat van de volwassen exemplaren.
Leefwijze[bewerken]
Het voedsel bestaat uit vis, kreeftjes, wormen en schaaldieren.
Verspreiding[bewerken]
Hij komt voor in het Noord-Atlantisch gebied, waar hij in kolonies broedt in zelfgegraven holen op steile grazige hellingen op rotskusten. Hij overwintert op volle zee, verder van de kust dan andere alken. Papegaaiduikers worden in Nederland en België gerekend tot de zeldzame wintergasten langs de kust. Hun broedgebieden bevinden zich aan de kusten van de Atlantische Oceaan, ongeveer tot aan de Noordelijke IJszee. De grootste kolonie leeft op IJsland. Verder leven papegaaiduikers op de eilanden van Schotland, de Hebriden, in Ierland, Groenland, Nova Zembla, Noorwegen, Spitsbergen en aan de noordoostkust van Noord-Amerika. In de winter trekken ze verder naar het zuiden, tot aan de hoogte van de Middellandse Zee.
De soort telt 3 ondersoorten:
F. a. arctica: van oostelijk Canada en de noordoostelijke Verenigde Staten tot IJsland, centraal en zuidelijk Noorwegen tot zuidelijk Nova Zembla.
F. a. grabae: van de Faeröer-eilanden tot zuidelijk Noorwegen, de Britse Eilanden en noordwestelijk Frankrijk.
F. a. naumanni: van noordelijk Canada en Groenland tot noordelijk Nova Zembla.
Voortplanting[bewerken]
Ze broeden in kolonies, soms van enkele tientallen broedparen, soms van vele duizenden. Dit is de enige tijd dat de paren elkaar weer tegenkomen na een winter eenzaam op zee geleefd te hebben. Ze versterken hun band door hun snavels tegen elkaar aan te tikken. Graag benutten ze hellingen met een uitzicht over de open zee. Daar graven ze nestgangen, die in lengte variëren van één tot twee meter. Aan het eind van zo’n gang bevindt zich een ondiep kuiltje waarin plantenmateriaal en veren komen te liggen. Doorgaans wordt één ei, sporadisch twee, gelegd. Het is witachtig van kleur, soms voorzien van lichtbruine vlekjes. Het is erg groot: ruim 6 cm lang, 2 cm langer dan dat van een duif, die ongeveer even groot is als de papegaaiduiker. Het broeden vergt ongeveer zes weken en geschiedt hoofdzakelijk door het vrouwtje.
Het jong wordt gevoed met visjes, die soms van grote afstand moeten worden gehaald. De snavel is dusdanig ingericht dat de vogels een flink aantal visjes tegelijk kunnen vasthouden. Op een gegeven moment laten de ouders het kind in de steek. Dit wordt op den duur erg hongerig en gaat buiten een kijkje nemen, richting de zee. Doorgaans vindt dit ’s nachts plaats, ook wel in de schemering. Dan vallen vele jongen ten prooi aan mantelmeeuwen en jagers. De vogels overwinteren in volle zee. Als ze sterven, zinken ze.
Jacht
Jagen op papegaaiduikers
Op de Faeröereilanden worden papegaaiduikers als een delicatesse beschouwd
Op sommige plaatsen in IJsland en op de Faeröereilanden wordt er legaal op de papegaaiduiker gejaagd. Daar is het (gegrilde) vlees een delicatesse. Eieren worden ook uit het nest meegenomen voor consumptie. Buitenlanders vinden papegaaiduikervlees meestal minder lekker omdat het enigszins naar visolie, levertraan smaakt.
Status
De Europese populatie van de papegaaiduiker (80% van de wereldpopulatie) werd in 2015 door BirdLife International geschat op 9,55 tot 11,6 miljoen volwassen individuen. De populatie-aantallen nemen echter af in een verontrustend hoog tempo (meer dan 50% gedurende drie generaties). De oorzaken zijn waarschijnlijk de introductie van invasieve diersoorten, watervervuiling, voedseltekort door concurrentie met de zeevisserij en sterfte in visnetten. Om deze redenen staat deze soort sinds 2015 als kwetsbaar op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, mei 24th, 2023 at 19:30
Jan-Van-Gent
De jan-van-gent (Morus bassanus of Sula bassana) is een vogel uit de familie van genten (Sulidae). Het is een zeevogel met een groot verspreidingsgebied in de Noordzee en de Atlantische Oceaan.
Naamgeving
De naam van deze vogel heeft niets met de naam van de persoon Jan van Gent te maken. Het woord gent is verklaarbaar omdat daarin zowel het Engelse gander en het Nederlandse gent herkenbaar is voor een mannelijke watervogel zoals een gans. De Engelse naam werd gannet. Hoe “jan van” ervoor gekomen is, blijft onzeker. Mogelijk is het een verbastering van de Keltische naam Ian ban an sgadan (witte haringvogel). Mogelijk heeft het ook te maken met de Nederlands gewoonte om in uitdrukkingen de naam Jan te plaatsen zoals “Jan en alleman”, “Jan Hen”, “Jan Salie” etc
Beschrijving
Het is een grote, gestroomlijnde vogel met lange, smalle vleugels. De volwassenen zijn door formaat, kleur en tekening goed te herkennen. Jonge vogels kunnen op het eerste gezicht op een grote pijlstormvogel lijken, maar zijn te herkennen aan een lange, spitse kop en snavel, spitse staart en karakteristieke bewegingen. Het verenkleed van de volwassen vogel wordt pas in het vierde tot zesde jaar verkregen. De okergele kop is buiten het broedseizoen bleker. Volwassen dieren zijn circa 89-102 centimeter groot en 2,5 tot 3 kilogram zwaar, en kunnen als ze hun vleugel volledig uitstrekken 170-180 cm breed zijn. Het lichaam is wit, de staart puntig en ze hebben zwarte vleugelpunten. De kop is gelig met een blauwe oogring. Ze duiken op spectaculaire wijze naar vis en kunnen dat met een snelheid van100 km/uur als ze zich laten vallen.
Voortplanting
De dieren gaan een vaste paarbinding aan, die ook na het broedseizoen standhoudt. Ze keren jaren achtereen naar hetzelfde nest terug. Beide partners broeden voor het eerst op de leeftijd van 5 of 6 jaar op een enkel, blauwwit ei. Na ongeveer 3 maanden verlaten de nog geheel bruine jongen het nest. Ze hebben op dat moment een gewicht van 4 kilogram en zijn dus zwaarder dan een volwassen vogel. Het volwassen verenkleed krijgen ze pas in de loop van de volgende 5 jaren. De volwassen vogels kunnen bijzonder agressief reageren bij de verdediging van hun nest, waarbij vervaarlijk met de krachtige snavel wordt gehakt en gebeten.
Verspreiding
Verspreiding van de kolonies van de jan-van-genten in de jaren 1970; (kolonie op Helgoland ontbrak toen nog)
Jan-van-genten broeden in de zomer op klippen op rotsige eilanden langs de oostkust van Canada, maar vooral rond de Britse Eilanden en verder bij Bretagne (Frankrijk), IJsland en Noorwegen en sinds 1991 ook op Helgoland. De grootste kolonie jan-van-genten is te vinden op Bonaventure-Island in Canada. Hier broeden circa 120.000 vogels. Op de steile klippen van het IJslandse eiland Eldey nestelen ook veel jan-van-genten. Hier leven circa 70.000 vogels. Andere grote kolonies bevinden zich op de Schotse eilanden Saint Kilda en Bass Rock. Op het zuidelijk halfrond komen kolonies voor in Nieuw Zeeland, aan de oostkust van het Noorder Eiland, bij Cape Kidnappers; ongeveer 12.000 exemplaren. Ook aan de zuidkant van Australië zijn kolonies.
De dieren overwinteren op zee. Ze maken dan lange tochten tot in de Middellandse Zee en langs de kusten van de landen rond deze zee en het Caraïbisch gebied en de Golf van Mexico. Net als Noordse stormvogels staan jan-van-genten erom bekend dat ze schepen volgen.
Voorkomen langs de Nederlandse kust
Het voorkomen van jan-van-genten langs de Nederlandse kust hangt sterk af van de beschikbaarheid van vissoorten in de kustwateren en de heersende windrichting en is daarom niet altijd voorspelbaar. Uit tellingen verricht in de periode 1972 – 1993 blijkt dat de meeste jan-van-genten in de maand oktober worden waargenomen (gemiddeld 10-15 vogels per uur langstrekkend). In de winter is het aantal zeer laag, dan is er een piekje in de zomer met ongeveer 3 vogels per uur, dat daalt weer in augustus en stijgt snel in de herfst. Tellingen uit de jaren 1990 verricht vanuit schepen op het Nederlandse deel van de Noordzee wijzen uit dat daar in de zomer ten minste 5000 exemplaren voorkomen met een piek in de herfst van 36.000 exemplaren. Verder zijn er sporadisch waarnemingen in het binnenland, tot in Drenthe, Gelderland en Limburg. Meestal betreft dit met storm naar binnen gewaaide, verzwakte individuen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, mei 24th, 2023 at 18:59
Alk
De alk (Alca torda) is een vogel uit de familie van alken (Alcidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De naam ‘torda’ is afgeleid van ‘tord’ of ‘törd’ waarmee in het Groenlandse dialect de vogel wordt benoemd.
Veldkenmerken
Deze zeevogel heeft een zwarte kop en rug en een witte onderzijde. Hij heeft een hoge snavel, die in de breedte is samengedrukt.
Broeden
De broedtijd begint in mei of juni, en is afhankelijk van de temperatuur van het zeewater aan de oppervlakte. Het vrouwtje legt één ei en heeft maar één legsel per jaar. Het ei wordt 35–37 dagen afwisselend door zowel het vrouwtje als het mannetje bebroed. De vogel broedt in (soms gemengde) kolonies van rond de 100 tot wel duizenden vogels. Het jong blijft ongeveer 18 dagen op het nest nadat het uit het ei gekropen is. Daarna wordt het nog minstens 3 weken door de ouders verzorgd.
Voedsel
Spiering en haring, maar ook kreeftachtigen worden opgedoken van soms een aanzienlijke diepte. Om te duiken gebruiken ze hun vleugels en poten.
Vogeltrek
Juli is de start van de wegtrek vanaf de kolonies. Het begin van de wegtrek hangt samen met het voedselaanbod, en dus de watertemperatuur. Halverwege april tot en met begin mei arriveren ze weer in hun broedkolonie in het noorden.
Verspreiding en leefgebied
In de zomer zijn alken in Europa langs de kust van onder meer Frankrijk, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zweden en Finland aan te treffen. Aan de Belgische en Nederlandse kust zijn het doortrekkers. In Noord-Amerika komt hij voor van noordelijk New England tot en met de kusten van Groenland.
Het dier broedt langs rotskusten van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Belangrijke Noord-Amerikaanse broedkolonies bevinden zich aan de Labradorse kust, onder meer op de Gannet Islands, langs Groswater Bay en op de Bird Islands.
Er worden 2 ondersoorten onderscheiden:
Status
In Europa waren de populatie-aantallen sinds 2005 aan het dalen. Een oorzaak daarvan is de achteruitgang van het bestand van de zandspiering. Ook andere factoren spelen een rol zoals klimaatverandering en jacht. In de periode tussen 2009 en 2017 is de populatie weer toegenomen. Daarom staat deze zeevogel sinds 2021 weer als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, mei 24th, 2023 at 17:31
De sperwer (Accipiter nisus) is een kleine, snelle roofvogel uit de familie van de Accipitridae (Haviken en Arenden). Opvallend is de gele iris, net als de fijn gebandeerde borst en de dunne maar krachtige, gele poten. Sperwers hebben stompe vleugels met een relatief groot oppervlak. De vleugels zijn veel breder dan van valken, waarvoor ze vaak worden aangezien. Opvallend is het grote verschil in formaat tussen mannetje en vrouwtje. Vrouwtjes zijn groter en zwaarder dan mannetjes en jagen op grotere prooien dan mannetjes. De lengte van kop tot staart varieert van 28 tot 38 centimeter.
Voedsel
Zangvogels zijn de voornaamste prooi, met name huismus, vink, merel, spreeuw en mees. Het vrouwtje vangt ook grotere prooien als de Turkse tortel. De sperwer jaagt vanuit dekking, of met een plotselinge, snelle vlucht in het voorbijgaan.
Voortplanting
De sperwer bouwt ieder jaar hoog in de bomen een nieuw nest, waarin één tot zes, maar meestal vier of vijf eieren worden gelegd.
Verspreiding
Sperwers komen in heel Europa voor, met uitzondering van IJsland en het uiterste noorden van Scandinavië en Rusland. Het verspreidingsgebied strekt zich in een gordel uit van Rusland tot Kamtsjatka, Japan en Korea. Sperwers leven voornamelijk in bosgebieden (vaak naaldbos), maar ook in cultuurland en in steden. Vogels uit de noordelijke streken overwinteren in gematigde gebieden.
Status in Nederland en Vlaanderen
De sperwer is in Nederland en Vlaanderen geen zeldzame vogel meer. Tussen 1965-1970 was het nog een uiterst schaarse broedvogel van bosgebieden op de zandgronden. Daarna volgde een geleidelijk herstel. In de oorspronkelijke broedgebieden nam het aantal toe en er volgde een uitbreiding van het broedareaal naar de laaggelegen gebieden in Nederland en Vlaanderen. In Nederland broedt de sperwer nu zelfs al in grote steden. Rond 1990 werd een niveau bereikt dat daarna (in ieder geval tot 2007) niet opvallend hoger of lager werd. Het aantal broedparen rond 2000 in Nederland wordt geschat op 4000 tot 5000 paar en in Vlaanderen op 1500 tot 2500 paar.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
donderdag, april 27th, 2023 at 09:57
Ringsnaveleen
De ringsnaveleend (Aythya collaris) is een eendvogel uit de familie van de Anatidae. Het mannetje is qua kleurenpatroon gelijkaardig aan de kuifeend.
Verspreiding en leefgebied
Het oorspronkelijke broedgebied bevindt zich in Noord-Amerika, met name in de Verenigde Staten en in Canada.
In Europa is de ringsnaveleend een dwaalgast die toch wel met enige regelmaat wordt gezien. In Nederland is deze vogel tussen 1959 en 2021 in totaal 49 keer waargenomen.
zondag, april 9th, 2023 at 08:49
Oehoe
De oehoe (Bubo bubo) is een van de grootste uilen ter wereld, en vermoedelijk de op een na grootste uilensoort na de Blakistons visuil. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Strix bubo in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De vogel heeft zijn naam te danken aan zijn roep. Vooral in de late winter laat het mannetje zijn imposante “oehoe”-roep horen
Uiterlijke kenmerken
Deze uil is 60 tot 75 cm lang en heeft een spanwijdte van 160–188 cm. Er zijn verschillen, maar ook overlap, in lichaamsgrootte tussen de beide seksen. Mannetjes wegen 1,5 tot 2,8 kilogram, vrouwtjes zijn forser en zwaarder in de schouders en wegen 1,75 tot 4,2 kilogram.
De maximale leeftijd in de natuur is ongeveer 20 jaar. In gevangenschap kunnen ze aanzienlijk ouder worden. Vrouwtjes vallen, al rustend op een uitkijkpost, vrijwel direct op door hun ietwat afhangende verenkleed, dat ‘te groot’ lijkt. Mannetjes maken over het algemeen een ‘atletische’ indruk met vleugels die strak op het lijf gedragen worden. De oehoe is door zijn grootte, zijn massieve lichaam en dikke kop met geen andere uilensoort in Europa te verwarren. Kenmerkend aan het gezicht van de oehoe zijn de grote ogen en de vaak lange oorpluimen. De oogkleur varieert van felgeel tot vuur-oranje. De oorpluimen zijn overwegend zwart van kleur en worden gevormd door een groepje veren die door een aparte spier op het hoofd worden bewogen. De snavel is zwart en ligt verzonken in een witgevederde huidplooi; de keelplooi.
Het verenkleed is overwegend geel-bruin van kleur met zwarte accenten. De zwarte accenten treden op de rug en de bovenzijde van de vleugels het meest naar voren. Op de borst is het verenkleed kenmerkend okergeel gekleurd en met een witte vlek. De poten van de oehoe eindigen in fors geklauwde tenen. De klauwen zijn gemiddeld zo’n 2–4 cm lang en zijn in staat zeer uiteenlopende prooien te grijpen.
Zintuigen
De oren bevinden zich niet bij de zogenaamde oorpluimen maar aan de zijkant van de kop, en zijn asymmetrisch, niet op dezelfde hoogte. Oehoes zijn, in tegenstelling tot andere uilen, niet dagblind, en zien dus ook goed overdag. De ogen zijn heel lichtgevoelig en kunnen ‘s nachts uitstekend zien. De ogen kunnen niet bewegen in de oogkassen, maar de oehoe heeft 14 halswervels en kan daardoor de kop volledig naar achter draaien. Door de combinatie van een bijzonder goed gehoor en zicht kan de oehoe kleine prooien van veraf opsporen
Voedsel
De oehoe is een echte opportunist als het om voedsel en broedgedrag gaat. Opvallend is zijn voedselvoorkeur voor de tragere vogels in Nederland. Veldmensen en mensen die nabij oehoe-nesten wonen, spreken van een dier ‘dat alles wegvangt dat in de nabije omgeving te halen valt’. In Nederland gaat het daarbij om zwarte kraaien, eksters, roeken, kauwen, gaaien, houtduiven, rotsduiven, alle (tragere) roofvogels, alle uilensoorten, muizen en ratten, hazen en konijnen, egels, jonge fazanten, marterachtigen en jonge vossen. Men kan stellen dat de enige vijand van de oehoe de mens is. Houtduiven, muizen, ratten, egels en kraaiachtigen vormen het voornaamste basisvoedsel van de oehoe in Nederland.
In de uitgestrekte, grote natuurgebieden van Europa leeft de oehoe onder andere van muizen, egels, vissen(!), hazen, patrijzen, duiven, eenden, hagedissen, hamsters, kikkers, (zee-)krabben, regenwormen en kevers.
Jachttechnieken
De oehoe is als opportunistisch jager net zo verrassend voor zijn onderzoekers als voor zijn prooien. De oehoe overvalt kraaiachtigen, roofvogels en uilen op hun slaapplaatsen, na hen eerst enige tijd gade te hebben geslagen vanaf een gedekte uitkijkplaats. De oehoe kan urenlang muisstil op een uitkijkplaats blijven zitten ‘roesten’ tot er een grote prooi langs komt kruipen. In een duikvlucht vat de uil de prooi dan meestal in het nekvel om het op de plukplaats te ontdoen van veren en huid. Egels worden vakkundig ontdaan van hun gestekelde vacht; de oehoe ‘pelt’ egels met behulp van een nog onbekende techniek uit hun huid. Door de lange klauwnagels, deert de stekelige vacht van de egel de oehoe nauwelijks. De oehoe is zelfs in staat om jonge vossen te slaan en in zijn geheel al vliegend, mee te sleuren naar de plukplaats. In magere tijden kan de oehoe ook lange tijd van aas leven. Daarbij lijkt er een duidelijke voorkeur te bestaan voor hertachtigen, zoals edelhert en ree
Voortplantingsgedrag
Na een jaar zijn de vogels geslachtsrijp. Het is echter pas in het derde levensjaar dat de oehoe-jongen zich voldoende vaardigheden eigen hebben gemaakt om zich in de vrije natuur voort te planten. Oehoes zijn niet monogaam. Vermoedelijk onderhoudt het mannetje meerdere vrouwtjes in een territorium gedurende de voortplantingsperiode.
In oktober spreken onderzoekers van de najaarsbalts. De mannetjes zetten dan de territoria af door middel van luidkeelse roepen, waarbij de witte keelplooi opgezet wordt. Tevens worden dan de oorpluimen opgericht. Onduidelijk is nog of het ‘onderhoud’ van de territoria door de mannetjes na de najaarsbalts op enige andere wijze voortgezet wordt. De eigenlijke balts vindt in februari en maart plaats. Mannetjes zingen dan intensief en voeren eveneens demonstratievluchten uit, die als doel hebben de vrouwtjes te imponeren. De mannetjes wijzen de uiteindelijke broedlocatie aan, die vaak op rotsachtige richels gelegen is. Het mannetje voert ook vaak vers gevangen prooien aan vrouwtjes ter imponering. De paring vindt vaak plaats op prominente plaatsen in het landschap, zoals uitstekende rotsrichels, boomtoppen of hoge palen.
In het voorjaar worden twee tot vier eieren gelegd. Het vrouwtje broedt alleen en kleedt de nestkom nauwelijks aan met dons. Het mannetje speelt met name de eerste weken een belangrijke rol. Hij voorziet het vrouwtje van voedsel. Meestal vindt de voedseloverdracht in de broedtijd plaats buiten het nest. Het vrouwtje is dan meestal niet langer dan 10 minuten van het nest. Ze verlaat haar broedsel gemiddeld een keer per etmaal. Soms twee keer. De oehoes jagen meestal in de schemering, maar als ze jongen hebben ook wel overdag. Er worden bij of in het nest vaak voorraden aangelegd.
Na ongeveer 34 dagen komen de grijswitte jongen uit. Al direct na de geboorte zijn de jongen in staat om zich buiten de nestkom te ontlasten. Na 28 a 30 dagen verlaten de jongen het nest. Ze kunnen dan lopen, springen en klimmen met behulp van vleugelslagen. Na een week of tien zijn ze geelbruin en kunnen ze vliegen. In de herfst verlaten ze het ouderlijk nest.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
donderdag, maart 23rd, 2023 at 19:05
De eider of eidereend (Somateria mollissima) is een vogel uit de familie van de eendachtigen (Anatidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 als Anas mollissima gepubliceerd door Carl Linnaeus.
Inhoud
- 1 Veldkenmerken
- 2 Leefwijze
- 3 Voortplanting
- 4 Verspreiding en leefgebied
- 4.1 Status in Nederland
- 4.2 Wereldwijd
- 5 Naam
- 6 Afbeeldingen
- 7 Zie ook
- 8 Externe links
Veldkenmerken
Een volwassen exemplaar is ongeveer 60 centimeter groot en is daarmee groter dan de wilde eend. Het mannetje is opvallend zwart-wit gekleurd met een groene vlek op het achterhoofd en een witroze borst. Het vrouwtje is bruin met zwarte strepen.
Leefwijze
Het is een snelle vlieger die in horizontale vlucht 113 km per uur haalt. Roofvogels als de slechtvalk halen hogere snelheden maar doen dat in duikvlucht, dus dat is eigenlijk “vallen”. Het voedsel bestaat uit zeeplanten, weekdieren, schelpdieren, vissen en andere kleine zeedieren. Opmerkelijk aan eidereenden is dat zij schelpdieren in hun geheel (met schelp) doorslikken. De schelpen worden vervolgens in de sterk gespierde maag vergruisd
Voortplanting
Een legsel bestaat meestal uit 4 tot 6 grijsgroene eieren, die gedurende 28 dagen worden bebroed.
Verspreiding en leefgebied
De eider komt voor rond de noordelijke kusten van Europa, Noord-Amerika en Oost-Siberië. Het broedgebied strekt zich uit van arctische streken tot in de gematigde klimaatzone (Scandinavië, Noord-Engeland, Denemarken, IJsland en Oost-Groenland). Het is een grote eend die voornamelijk voorkomt in kustgebieden en zich ophoudt in zout water. Het zijn zeevogels van rotskusten. Ze overwinteren deels in het broedgebied, maar ook langs de kusten van België, Frankrijk, Zuid-Engeland en Ierland.
Er worden zes ondersoorten onderscheiden:
Status in Nederland
De eider heeft zijn broedgebied geleidelijk naar het zuiden verplaatst. Rond 1800 werden de eerste broedgevallen in het Deense waddengebied gerapporteerd, en in 1906 broedde de eerste eider op Vlieland. Daarna steeg het aantal sterk tot in de jaren 1960 door vergiftiging met bestrijdingsmiddelen een daling optrad. Daarna trad een spoedig herstel in en rond de eeuwwisseling was het aantal broedparen gestegen tot 10.000. Daarna nam het aantal weer af, waarschijnlijk door de verslechterde voedselomstandigheden in de Waddenzee.[3][4] In 2018 werd het aantal broedparen geschat op ongeveer 3500.[5]
Wereldwijd
De wereldpopulatie werd in 2015 geschat op 1,6 tot 1,9 miljoen volwassen individuen. De vogel gaat in aantallen achteruit door een aantal factoren waaronder overbevissing, watervervuiling, verstoring en jacht. Om deze redenen staat deze soort sinds 2015 als gevoelig op de Rode Lijst van de IUCN.[1]
Aan de noordkust van Newfoundland (Canada) bevinden zich verschillende gebieden die specifiek ter bescherming van de eider als natuurreservaat erkend zijn. Het betreft onder meer de Hare Bay Islands, Shepherd Island en het Île aux Canes. De Newfoundlandse Fischoteilanden en het gebied rond Table Bay in Labrador zijn vanwege de aanwezigheid van eiders erkend als een Important Bird Area.
Naam
Het woord eider is verwant met het IJslandse woord æðarfugl, dat donsvogelbetekent. Ook de wetenschappelijke naam Somateria mollissima duidt op het dons; het betekent zoveel als vogel met zeer zacht wollichaam.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, januari 6th, 2023 at 18:25