Vogels
Roodborstje
29-12-2014

Roodborst
24-02-2013

Wel koud in de schuilhut maar het geeft leuke plaatjes in de sneeuw.
De roodborst of het roodborstje (Erithacus rubecula) is een zangvogel uit de familie Muscicapidae (vliegenvangers). Hij waagt zich dicht bij huizen, vooral ’s winters. Verder is het een zeer talrijke broedvogel van grote tuinen, parken en bossen.
Kenmerken
Het is een vrij gedrongen vogeltje en zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een opvallende bruinrode tot oranje keel. De staart is roodbruin (niet rood zoals bij de gekraagde roodstaart), de rug bruin en de buik lichtgekleurd. De zang is het hele jaar te horen. Hij begint ’s ochtends te zingen als het nog donker is. Bij gevaar stoot hij de kreet ‘tsik’ uit. Een bijzonderheid van de roodborst is dat ook de vrouwtjes zingen, vooral in de herfst. Jonge vogels hebben een gespikkelde kop en borst. Het vogeltje is 14 cm lang.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit insecten, larven, poppen, spinnen, slakken, regenwormen, eieren en bessen.
Voortplanting
Een legsel bestaat meestal uit vijf tot zes roze eieren met grijze ondervlekken en roestbruine vlekjes.
Verspreiding en leefgebied
De roodborst komt voor in grote delen van Europa tot bij de Poolcirkel en in West-Azië. ’s Zomers broedt de roodborst in gaten en spleten in muren, aan slootkanten, in heggen, in klimop, in bossen, in parken en in tuinen.
De soort telt 8 ondersoorten:
De exemplaren die men ’s winters in de tuin ziet zijn veelal afkomstig uit noordelijker gelegen gebieden. Deze komen in de herfst naar de Lage Landen afgezakt, maar aangezien de bosterritoria dan reeds bezet zijn door onze inheemse exemplaren moeten ze hun toevlucht in tuinen zoeken. De broedvogels van Nederland en België zijn deels trekvogels die in Spanje overwinteren en deels overwinteraars, die dan vaak ook opschuiven naar stadstuinen.
Status in Nederland
Volgens SOVON steeg in de periode 1990-2007 het aantal broedparen. Maar dit komt vooral door het snelle herstel van de populatie na de strenge winter van 1996. Rond 2000 waren er bijna een half miljoen broedpaartjes.
Trekgedrag
Het roodborstje heeft een intern kompas dat helpt bij het vinden van de trekrichting in het migratieseizoen en is de eerste vogel waarbij dat is vastgesteld.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
maandag, december 29th, 2014 at 11:38
Watersnip in de vroege morgen.
22-11-2014
22-11-2014
22-11-2014

17-10-2014 Watersnip

De watersnip (Gallinago gallinago) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae).De watersnip komt voor in de gematigde gebieden van bijna alle werelddelen, behalve Australië.
Kenmerken
Deze 23 tot 28 cm lange snipachtige heeft een roodbruine snavel, die zeer lang is in verhouding met zijn kop. Hij heeft veel gelijke kenmerken gemeen met zijn Nederlandse zustersoorten de houtsnip de poelsnip en het bokje. Hij is de middelste in grootte. Hij is vooral te herkennen aan zijn lange snavel en de smalle gele strepen op de rug. Het bokje heeft deze strepen ook maar breder en daarom meer contrasterend met de andere veren. Het verenkleed is bruin gestreept met een witte onderzijde en donker gestreepte flanken. Verder heeft de vogel een gestreepte kop en korte grijsgroene poten.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit insecten, waterkevers, wormen, slakken en zaden van waterplanten.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit drie tot vijf matte, peervormige eieren. De kleuren zijn grijsgroen, olijfgroen of geelgroen.
Voedsel en gedrag
De watersnip zoekt vooral zijn voedsel in ondiep water en modderige poelen. Hij loopt langzaam het water op en neer met zijn snavel heen en weer wiegend op zoek naar wormen en andere grondinsecten.
In het voorjaar vertoont de watersnip een herkenbare baltsvlucht. Hij laat zich geleidelijk omlaag vallen vanuit de lucht met wijd verspreidde staartveren. Hierbij klinkt een eigenaardig geluid dat veroorzaakt wordt door het flapperen van de staartveren en dat lijkt op het blaten van een geit. Van daar de volksnaam hemelgeit. Met deze acties imponeert hij de vrouwtjes en zijn mannelijke tegenstanders in de buurt. Het nest van de watersnip bestaat uit een diep kuiltje gevuld met grashalmen en losse bladeren. Bij gevaar vertrouwt hij op zijn schutkleuren en vliegt pas op het allerlaatste moment op. Tijdens deze vlucht vliegt hij zigzaggend weg en wint hij snel hoogte.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt twee ondersoorten:
De vogel leeft aan wateroevers van meren, beken en rivieren.
Voorkomen en status in Nederland en Vlaanderen
In Nederland en Vlaanderen zijn watersnippen het gehele jaar aan te treffen. De vogel is schaars als broedvogel van natte weilanden. Tussen 1989 en 1991 werd het aantal broedvogels geschat op hoogstens 3100 paar. Tussen 1990 en 2007 is de achteruitgang ongeveer 2% per jaar (let wel: dit betekent over de hele periode een achteruitgang met bijna 30%). Deze achteruitgang is weer versneld tussen 2003 en 2007, waarschijnlijk door steeds toenemende verdroging en ontwatering van het agrarische landschap.De vogel wordt internationaal (nog) niet als bedreigde diersoort gezien, maar valt wel onder het AEWA-verdrag. De Nederlandse situatie is echter veel minder rooskleurig, daarom staat de watersnip als bedreigde vogelsoort op de Nederlandse rode lijst. De soort staat op de Vlaamse rode lijst als Ernstig bedreigd.
Veel algemener is de watersnip als trekvogel. Zowel op de voorjaarstrek (mei-april) als op de najaarstrek (september tot december) worden aanzienlijke aantallen watersnippen waargenomen. Gedurende natte, zachte winters zijn er ook overwinteraars.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 22nd, 2014 at 17:36
15-11-2014
Naar mijn inschatting was dit nog geen tien procent van het totale aantal spreeuwen.
14-11-2014
Escher, nee het is een groep spreeuwen.
14-11-2014
Een lullig groepje Spreeuwen.

24-05-2014
Spreeuw

Spreeuwen zijn net als mezen echte holenbroeders. Ze nestelen in natuurlijke holtes in bomen, in nestkasten maar ook in huizen en gebouwen. Ze tasten de bodem van weilanden en grasvelden af op zoek naar insectenlarven. Op bemoste zandgrond (stuifzanden) keren ze het mos om op zoek naar emelten en andere (larven van) bodembewoners. Ze zijn uiterst talrijk en broeden van april tot juni. Het enige legsel heeft gemiddeld 5 eieren. Na 12 dagen kruipen de jongen uit het ei. Ze worden dan nog drie weken in het nest gevoerd. Na de broedtijd verzamelen de spreeuwen zich in kleine groepjes. Van heinde en verre vliegen deze groepen naar vaste slaapplaatsen. In het najaar komen er vanuit Noord en Midden-Europa veel van deze vogels naar onze omgeving. Rond de slaapplaatsen vormen zich dichte “wolken” van duizenden spreeuwen. Deze synchroon zwenkende zwermen zijn een spectaculair schouwspel.
De spreeuw (Sturnus vulgaris) (
zang (info / uitleg)) is een vogel uit de familie van de spreeuwachtigen (Sturnidae) uit de orde zangvogels (Passeriformes). Hoewel hij het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier ’s zomers zien, zitten ’s winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich ’s zomers noordelijker.
Kenmerken
Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn.
De lengte bedraagt ongeveer 21 cm; met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.
Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit.
Zwermen
Met name spreeuwen vliegen in het najaar vaak in grote groepen (zwermen). In het Deens gebruikt men hiervoor het begrip Sort Sol. In het Engels noemt men dit Black Sun, of murmuration vanwege het geruis.
Introductie in Noord-Amerika
Net als de mens is de spreeuw een kolonist in Noord-Amerika. Zijn verspreiding aldaar is redelijk goed bekend. Zijn introductie is een gevolg van bewust menselijk ingrijpen. Aanvankelijk sloeg de introductie van de spreeuw niet aan. (Ohio (staat) 1872-1873, 1877 en 1887 New York City, 1884 New Jersey en Massachusetts, 1887 wederom Massachusetts, 1897 Pennsylvania, 1889 en 1892 Oregon). Maar Eugen Schieffelin, die zich had voorgenomen elke soort die in de werken van Shakespeare voorkwam in de Verenigde Staten te introduceren en die in de jaren zestig (van de negentiende eeuw) al met succes de huismus geïntroduceerd had, liet in 1890 een groepje van circa 60 uit Engeland afkomstige spreeuwen los in Central Park (New York) en op dezelfde plaats een jaar later nog eens een stuk of veertig. Schiefflin informeerde regelmatig bij het centrale punt waar alle informatie op dit gebied bij elkaar kwam (het Museum of Natural History) of er al nieuwe waarnemingen gedaan waren. Uitgerekend onder de dakpannen van ditzelfde museum werd in 1891 het eerste nest waargenomen. Meer broedgevallen volgden. Binnen tien jaar was de spreeuw een reguliere bewoner in een gebied zo groot als Nederland en binnen dertig jaar kon hij als gewone bewoner van noordoost Amerika beschouwd worden tot aan ongeveer de grens met Canada (een gebied zo groot als West-Europa). De eerste waarnemingen van toen nog geïsoleerde spreeuwen aan de westkust waren in de winters van 1946-49 en de zomer van 1949. (De spreeuw verspreidt zich vanwege zijn trekneigingen in de winter het meest.) Tegenwoordig komt de spreeuw bijna over het gehele Noord-Amerikaanse continent voor, inclusief Canada en zelfs Alaska (al komt hij boven de poolcirkel natuurlijk niet meer in groten getale voor).
Terugloop
In Nederland loopt de populatie spreeuwen sinds de jaren-1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De terugloop wordt geweten aan het verdwijnen van weilanden en de verdroging van het grasland door het bodembeheer.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 15th, 2014 at 20:15
Sijs
15-11-2014

17-02-2013

17-03-2013

Kenmerken
In de winter wordt de sijs regelmatig aangetroffen op vetbollen en netjes met pinda’s in de tuin. Sijzen opereren dan veelal in kleine troepjes, en gedragen zich enigszins als mezen: ondersteboven aan de vetbollen hangend. Ze zijn zo groot als een pimpelmees, maar veel duidelijker geelgroen gekleurd, vooral de volwassen mannetjes, die een zwarte kruin hebben. De vlucht is opvallend: gele vleugelstreep en gevorkte zwarte staart, met geel aan de zijden.
Veldkenmerken
De lengte van kop tot staart is ongeveer 12 centimeter.
Volwassen mannetjes zijn geelgroen met een zwarte kruin en kin, de rug is geelgroen zwartgestreept. De buik heeft in tegenstelling tot de groenling een duidelijk onderbroken gestreept uiterlijk. De streep achter het oog en de stuit zijn geel. De gevorkte staart is zwart met geel aan zijden. De vleugel heeft een gele vleugelstreep.
Het volwassen vrouwtje is veel minder geelgroen en de onderzijde is lichter en meer gestreept, de kop heeft geen zwart.
De juveniel is qua kleur gelijk aan het volwassen vrouwtje.
Ze leven meestal in troepjes, dikwijls samen met barmsijs en putter.
Vlucht
De sijs heeft een korte golvende vlucht. Een troepje maakt een warrelende indruk.
Geluid
Hij roept voortdurend, in vlucht ‘pie-ip’, in zit helder ‘tsie-si’ of ‘trii-u’. Alarmroep, vóór opvliegen ‘tje-klie’. Zang lang, vlug en muzikaal gekwetter.
Voedsel
De sijs zoekt voedsel op de mezenmanier, en hangt dikwijls ondersteboven. Hij slaapt soms ook zo. Hij eet zaden van naaldbomen, elzen, berken en andere bomen, knoppen en insecten.
Leefgebied en broedgedrag
In broedtijd naaldbossen met veel sparren, maar ook in gemengde bossen en parklandschap. In de winter vooral in elzen.
In goede voedseljaren (veel sparrenkegels) broedt de sijs in maart en april; in slechte jaren later, tot in juni.Het nest is gemaakt van fijne takjes, mos en haar zit hoog in naaldhout en is moeilijk te vinden. De broedduur bedraagt 11 – 13 dagen. Het vrouwtje broedt alleen en wordt door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen, die na 13 – 15 dagen het nest verlaten. Twee broedsels per jaar. Het legsel bestaat gewoonlijk uit 4 – 5 eieren. Lichtblauw met zeer veel fijne roodbruine stipjes en streepjes en een enkel donker vlekje. Gemiddeld 16 x 12 mm.
Verspreidingsgebied en status
Het broedgebied bevindt zich door heel Europa en een groot stuk in West-Azië, maar ook in China en Japan. Vogels in het noorden van het broedgebied trekken ’s winters naar het zuiden, tot in het uiterste noorden van Afrika en tot in Zuidoost-Azië. De sijs heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 31,9 tot 72,0 miljoen individuen, maar de trend is negatief, de aantallen lopen plaatselijk terug. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de sijs als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Voorkomen in Nederland
de sijs is in Nederland het hele jaar te zien. Buiten het broedseizoen (midden september tot april) is het een doortrekker en wintergast in soms zeer groot aantal. Het aantal broedvogels vertoont een grillig verloop in de tijd, het voorkomen draagt soms invasie-achtig karakter. In de jaren 1970 broedden in Nederland enkele tientallen exemplaren, rond 1990 was dit aantal 1800 – 2400 paren, maar rond 2007 wordt het aantal broedparen geschat op 500 – 1.200.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 15th, 2014 at 11:35
22-11-2004

Witgatje 18-10-2014

De witgat (Tringa ochropus) is een kleine steltloper van de oude wereld. De witgat lijkt op de bosruiter, ook een vertegenwoordiger van het geslacht Tringa (ruiters).
Beschrijving
De soort is een vrij kleine steltloper met een donker groenbruin bovendeel en vleugels, grijzige kop en borst en witte buik en anaalstreek. Het donkere bovendeel is bedekt met witte stippen met verschillende grootte, met maximale grootte tijdens het broedseizoen en minimale grootte tijdens de winter en bij juveniele vogels. De poten en korte snavel zijn beide donker groen.
De witgat is opvallend en karakteristiek tijdens de vlucht. Zijn vleugels zijn donker van boven en onder en heeft een helder witte romp. De donkere ondervleugel is het meest opvallende verschil met de bosruiter.
In vlucht heeft de witgat een karakteristieke drie-tonige roep.
Verspreiding en omgeving
De witgat broedt in noordelijk Europa en Azië. Hij overwintert in Zuid-Europa en Azië en tropisch Afrika.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat uit kleine ongewervelden, zoals insecten, wormen, slakken en spinnen, die hij uit de modder vist aan de randen van poelen en meren. Ook plantaardig voedsel staat op het menu. Het is geen sociale soort, desondanks komen ze soms in kleine groepen voor. De witgat is een zoetwatervogel en komt vaak voor op plekken die te onoverzichtelijk zijn voor andere steltlopers.
Voortplanting
Zijn legsel bestaat uit 2 tot 4 grijsgroene, lichtblauwe tot geelbruine eieren met donkergrijze ondervlekken en kleine vlekjes, die hij gelegd heeft in een oud vogelnest in een boom, zoals van een merel. Het legsel komt na ongeveer 3 weken uit.
Status en voorkomen in Nederland
Mogelijke broedde de vogel ooit in Nederland. Er zijn wat (niet geheel eenduidige) waarnemingen uit het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw die daarop zouden kunnen wijzen. De witgat is nu een doortrekker in vrij klein aantal. De witgat wordt het meest gezien in augustus op de najaarstrek en (veel minder) in april .
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, oktober 19th, 2014 at 11:55
10-10-2014

De glanskop (Poecile palustris voorheen Parus palustris) is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae).
Kenmerken
De vogel is maar klein, ongeveer het formaat van een pimpelmees. De glanskop lijkt uiterlijk sterk op de matkop, maar de zang is duidelijk verschillend. De twee soorten worden daarom als tweelingsoorten beschouwd. Bij de glanskop ontbreekt de lichte baan op de armpennen, ze heeft een glanzende kopkap en een kleinere zwarte bef op de keel. De onderzijde is grauwwit. De vogel heeft een zwarte snavel en blauwgrijze poten. Voor onderscheid met de matkop is het geluid belangrijk. De glanskop is te herkennen aan het scherpe ies-toontje vooraan in elke roep. Het wordt gevolgd door een afgekapt èk: siestsjèk.
Levenswijze
In het voorjaar en vroege zomer bestaat het voedsel vooral uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. Vanaf de late nazomer staan er ook zaden op het menu. Ze leggen soms zelfs een voorraad zaden aan in spleten tussen boomschors. Het is ook een regelmatige bezoeker van voedertafels.
Voortplanting
Ze nestelen in boomholen of andere natuurlijke holen of in nestkastjes. Het legsel bestaat uit zes tot negen witte eieren, die getekend zijn met enkele bruine vlekjes. De broedtijd bedraagt circa 13 dagen.
Verspreiding en leefgebied
De glanskop komt in het overgrote deel van Europa het hele jaar voor, waaronder in Nederland en België. Uitzonderingen zijn Ierland, IJsland, Noord-Scandinavië, Spanje en Portugal. Glanskoppen komen veel voor in loofbossen en gemengde bossen, parken en grotere tuinen met bomen en struiken.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, oktober 10th, 2014 at 16:36
Rosse stekelstaart (Waarschijnlijk vrouwtje) 05-10-2014

05-10-2014
05-10-2014

06-102014

Beschrijving
De woerd heeft een zwarte kop en hals, witte wangen en een lichtblauwe snavel. De borst, flanken en rug zijn kastanjerood, de buik is dofbruin en vermengd met wit. De onderstaartdekveren zijn wit. Ze hebben een puntige staart die grijsbruin is. De poten zijn donkerblauw. Het vrouwtje heeft een bruingrijse met donkerbruine bovenkop en dito gekleurde strepen van de ondersnavelbasis tot de oorstreek. De snavel en de poten zijn donker grijsblauw.
Verspreiding en habitat
De rosse stekelstaart leeft in geheel Amerika, behalve oostelijk Noord-Amerika. Daar leeft hij in ondiep, voedselrijk water met een weelderige vegetatie. De soort heeft zich ook gevestigd als exoot in Europa. De rosse stekelstaart mengt zich in de vrije natuur onder de witkopeenden en vormt bastaards. Daardoor dreigt de zeldzame witkopeend te sterven. Daarom worden er projecten uitgevoerd om de rosse stekelstaart in West-Europa uit te roeien.
In de lijst van de IOC World Bird List worden twee ondersoorten genoemd: O. jamaicensis jamaicensis (West-Indië) en O. jamaicensis rubida (Verenigde Staten en Canada). Het ras O. jamaicensis andina dat voorkomt in Colombia bestaat mogelijk uit bastaards tussen de rosse stekelstaart en de Andesstekelstaart.
Voorkomen als exoot in Nederland
Deze vogel wordt ook in Nederland beschouwd als een invasieve soort (exoot). Sovon Vogelonderzoek Nederland doet speciaal onderzoek naar het voorkomen van de rosse stekelstaart. Deze eend broedt sinds de jaren 1990 in beperkt aantal in Nederland. In 2008 werd het aantal broedparen geschat op 16 tot 20, in 2012 werden slechts 8 paren geteld. De broedvogels zijn waarschijnlijk afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk. Ook ontsnappen vogels uit volières in Nederland. Het aantal broedparen neemt mogelijk af dankzij het uitroeiingsprogramma in Engeland ter bescherming van de bedreigde witkopeend.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, oktober 5th, 2014 at 11:57
Patrijs

De patrijs of het veldhoen (Perdix perdix) is een akkervogel uit de familie van fazanten (Phasianidae).
Kenmerken
Een volwassen patrijs is ongeveer 30 centimeter groot. Hun poten zijn grijs, de kop is kastanjebruin evenals de keel. Mannetjes hebben bovendien een kastanjebruine buikvlek in de vorm van een hoefijzer. De vrouwtjes hebben een kleinere vlek, de jongen hebben geen vlek. Voor de rest heeft het vrouwtje dwarsbanden op de vleugeldekveren. (in tegenstelling tot bij de gewone fazant). De broedduur van de Hongaarse of grijze patrijs bedraagt 26 dagen (fazant 24 dagen). Omdat patrijzen gevoelig zijn voor infecties is deze soort zeer moeilijk te kweken in gevangenschap. Ook zijn de dieren in tegenstelling tot kwartels, fazanten en kippen monogaam.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit zaden, insecten, spinnen en wormen.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit acht tot twaalf grijsbruine tot grijsgele eieren.
Verspreiding en leefgebied
De patrijs is een standvogel die in het overgrote deel van Europa voorkomt, waaronder in Nederland en België. Uitzonderingen zijn het Iberisch Schiereiland, Noord-Scandinavië en Zuid-Griekenland.
Patrijzen komen vooral in kleinschalige open terreinen voor, zoals weilanden, akkers en braakliggende terreinen met houtwallen of heggen. Ze broeden op het gras, heide, in moerassen, duinen en lage heuvels.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, september 7th, 2014 at 13:14
20-06-2014
Zwarte stern

20-06-2014

Zwarte sterns zijn vogels van ondiepe, zoete tot brakke moerassen en wateren. Gebroed wordt in zompige weilanden en verlandingszones, bij voorkeur in velden van krabbescheer en op eilandjes van plantenresten. In de broedtijd worden vooral grote insekten gegeten. Daarnaast staan ongewervelden en vis op het menu. Het zijn trekvogels, die ’s winters voor de kust van tropisch West-Afrika bivakkeren. Sterns maken deel uit van het Nederlandse laagland-landschap en zijn onlosmakelijk verbonden met uitgestrekte natuurgebieden van rivierdelta en laagveenontginningslandschap.
Voedsel- en broedbiotoop.
Uitgestrekte velden van krabbescheer, waterviolier en fonteinkruiden en een welige, soortenrijke oeverzone (verlandingsmoeras) vormen het leefgebied van deze vogel van zoet- en brakwatermoerassen. Zwarte sterns duiken naar visjes en insecten in het water. Het nest wordt gemaakt op een losgeslagen kragge of een bijeengeraapte kluit drijvende vegetatie.
(Tekstbron: Vogelbescherming.nl)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
dinsdag, juli 22nd, 2014 at 11:26
24-05-2014.
Gele Kwikstaart.
24-05-2014
20.30uur. Een koppel dat totaal niet schuw was kwamen tot een meter dicht bij mij.

24-05-2014 20.30uur

De vogel is een vogelsoort met een groot verspreidingsgebied. Deze vogels hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden met een dichte vegetatie van 40 tot 65 cm. hoogte. Het zijn insecteneters. ‘Gele kwikken’ wippen de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer: het typische ‘kwikken’ van de staart.
Vogeltaxonomen onderscheiden tenminste 10 verschillende ondersoorten; al met al een gecompliceerde groep van verwanten. Van de Engelse gele kwikstaart (M. flavissima) is de status onduidelijk. Sommigen onderscheiden deze als een aparte soort, anderen classificeren deze als ondersoort van deze vogel.
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
(Tekstbron: Vogelbescherming.nl)
zaterdag, mei 24th, 2014 at 20:30