Vogels
ZangLijster
21-02-2015
Zang lijster
De zanglijster (Turdus philomelos) is een zangvogel uit de familie lijsters (Turdidae).
Kenmerken
Zanglijsters lijken veel op de grote lijster (Turdus viscivorus), maar ze zijn kleiner; de zanglijster heeft een lengte van ongeveer 23 cm en heeft een spanwijdte van 33 tot 36 cm. De zanglijster is ook kleiner dan een merel (Turdus merula), die ongeveer 24 cm meet. Een zanglijster weegt tussen de 70 en 90 gram.
De rug van de zanglijster is effen donkerbruin tot olijfbruin (die van de grote lijster is grijs-bruin). De bovenkant van de vleugels van de zanglijster zijn effen bruin met vaal witte uiteinden. De onderkant is vaal oranje-beige. De staart is vrij kort.
De buik van de lijster is wit met V-vormige bruinzwarte vlekken. De onderzijde is bruin-okergeel aan de flanken. De poten zijn oranje-roze.
De zanglijster heeft een vale witte ring rond het oog en strepen onder de wangen. De snavel is zwart-grijs en aan het begin bij de kop geel met zwarte snorharen.
Er is nauwelijks verschil tussen de geslachten van de zanglijster.
De zanglijster heeft een gemiddelde levensduur van 5 jaar.
Vlucht
De vlucht naar de volgende schuilplaats is meestal laag. In de hogere vlucht heeft de zanglijster een onregelmatige vleugelslag met rukkende bewegingen.
Zang
De zang is luid en zeer gevarieerd, levendig en vol. Het is vaak een piepende en schrille waterval van noten met weinig korte pauzes met strofen die 2 tot 4 keer herhaald worden. De zanglijster begint ’s ochtends tijdens de schemering met zingen. ’s Avonds zingt hij tot het donker wordt. De zanglijster zingt vanaf een hoog punt, bijvoorbeeld in een boomtop of op een dak. Al in januari zijn de zanglijsters te horen.
Voortplanting
Het nest maakt de zanglijster laag in dichtbegroeide boom, heg of struik, zoals in een klimop. Het nest bestaat uit takjes en is van binnen bepleisterd met klei en vermolmd hout. De bekleding bestaat uit mos en/of gras. De zanglijster legt 3 tot 6 eieren, lichtblauw (turkooisachtig) met enkele zwarte vlekken. Er zijn 1 tot 3 legsels per jaar gedurende de maanden maart t/m juli.
Voedsel
De zanglijster eet slakken (witgerande tuinslak), insecten, pissebedden, duizendpoten en wormen. Typisch voor de zanglijster is het stuk slaan van slakkenhuizen op een vaste plek ‘de smidse’, om zo bij het malse slakkenvlees te komen.
Hij springt en rent over het gras om zijn prooi te vangen. Soms staat de zanglijster met zijn kop schuin te turen in het gras om vervolgens een worm uit te grond te trekken. Ook bessen zoals de lijsterbes en fruit (appels) staan op het menu, met name in de winter. Voederhuisjes bezoekt de zanglijster niet graag.
Verspreiding en habitat
Zanglijsters komen in Nederland en België het hele jaar voor. Zanglijsters uit het noorden overwinteren in West- en Zuid-Europa. De Nederlandse zanglijsters overwinteren in Frankrijk en Engeland. In het najaar trekken ze gedurende de nacht met weinig geluid naar deze overwinteringsgebieden.
De soort telt 4 ondersoorten:
Zanglijsters leven met name in gebied met waar ze beschutting vinden van bomen en dichte heggen, zoals gemengde en loofbossen, parken of tuinen met open plekken voor het zoeken van voedsel.
(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, februari 21st, 2015 at 10:37
07-02-2015
Witoogeend vrouwtje
De witoogeend (Aythya nyroca) is een vogel uit de familie van Anatidae (Zwanen, ganzen en eenden).
Kenmerken
Omschrijving
De witoogeend is een kleine eend met een warme, roodbruine kleur. De vogel dankt de naam aan de witte iris van het mannetje. Het vrouwtje heeft een bruine iris en heeft bovendien een valer verenkleed. De onderstaart van zowel het mannetje als het vrouwtje is duidelijk wit van kleur. In de vlucht is er een brede, witte vleugelstreep zichtbaar, die doorloopt tot in de punt.
Op veel plaatsen in Europa is de witoogeend tegenwoordig verdwenen. Broeden doet de vogel in Zuidoost-Europa op kleine meertjes met voldoende vegetatie. In Nederland is de witoogeend een dwaalgast, die zich voornamelijk in de winter solitair of soms in kleine groepjes laat zien.
Een volwassen exemplaar is ongeveer 40 centimeter groot en is daarmee iets kleiner dan de kuifeend. Het verenkleed van de woerd is aan de bovenzijde zwart. Tevens heeft de vogel witte ogen en een roodbruine kop, hals, borst en flanken. Onder de staart zit een zwarte vlek. Het vrouwtje is doffer roodbruin met een witte vlek onder de staart.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit water- en moerasplanten, maar ook uit kleine waterdieren.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit zes tot elf licht geelbruine eieren, die door het vrouwtje gedurende 26 dagen worden bebroed.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voor van westelijk Europa en noordwestelijk Afrika tot centraal Azië in moerassen en op zoete wateren met een dichte oeverbegroeiing.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, februari 7th, 2015 at 11:34
Kleine zilverreiger bij de schouwense inlage te zeeland
11-01-2015
Kleine zilverreiger bij de schouwense inlage te zeeland
11-01-2015
De kleine zilverreiger (Egretta garzetta) is een witte vogel uit de familie der reigers. Het is in Nederland en Vlaanderen een broedvogel in zeer klein, maar toenemend aantal.
Uiterlijke kenmerken
De kleine zilverreiger zit qua formaat in tussen de kwak en de ralreiger. De vogel heeft zwarte poten met gele tenen en een lange witte kuif (in de zomer). De kleine zilverreiger is 55-65 cm lang en heeft een spanwijdte van 88 tot 106 cm. Hij lijkt erg op de grote zilverreiger, maar die is gemiddeld 30 cm langer (90 cm, spanwijdte 150 cm, zo groot als een blauwe reiger), heeft zwarte tenen en in de zomer is de snavel van de grote zilverreiger geel.
Uiterlijke kenmerken
De kleine zilverreiger zit qua formaat in tussen de kwak en de ralreiger. De vogel heeft zwarte poten met gele tenen en een lange witte kuif (in de zomer). De kleine zilverreiger is 55-65 cm lang en heeft een spanwijdte van 88 tot 106 cm. Hij lijkt erg op de grote zilverreiger, maar die is gemiddeld 30 cm langer (90 cm, spanwijdte 150 cm, zo groot als een blauwe reiger), heeft zwarte tenen en in de zomer is de snavel van de grote zilverreiger geel.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit vissen, insecten, weekdieren en kikkers.
Verspreiding en leefgebied
De kleine zilverreiger heeft een zeer groot verspreidingsgebied. De IOC World Bird List onderscheidt hierbinnen twee ondersoorten.
Het is een vogel van draslanden zoals lagunes, meren, plassen en rivieren. De vogel broedt in dicht moerasbos, vaak in gezelschap van andere reigers en andere watervogels. Net zoals de in Nederland veel geziene reiger, komt de kleine zilverreiger in een land als Japan veel voor in stedelijk gebied. De vogel is ook weinig schuw.
Voorkomen in Nederland en Vlaanderen
Volgens bronnen uit de 14de eeuw zou de kleine zilverreiger toen in Nederland voorkomen. In de 20ste eeuw was het tot 1980 een uiterst zeldzame vogel. Het eerste broedgeval was in 1979 in de Oostvaardersplassen. Een tweede broedpoging was in 1994 op Voorne. Daarna nam het aantal broedvogels snel toe. Volgens SOVON waren er in 2007 ca. 130 broedvogels op 14 verschillende locaties. Verder is de zilverreiger een doortrekker in zeer klein aantal en in nog kleiner aantal overwinteraar, vooral in Zeeland en de rest van het Deltagebied.
Omdat het aantal broedvogels nog steeds betrekkelijk klein is, is de kleine zilverreiger in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat ook op de Vlaamse rode lijst, maar dan als zeldzaam. Verder valt hij onder het AEWA-verdrag.
Status (mondiaal)
De kleine zilverreiger heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 640.000 tot 3,1 miljoen individuen en dit aantal stijgt nog. Om deze redenen staat de kleine zilverreiger als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
Madagaskarzilverreiger
Over het aantal soorten dat binnen het geslacht Egretta kan worden onderscheiden, heerst geen consensus. De taxonomische werkgroep van BirdLife International hief in 2009 het onderscheid op tussen de madagaskarzilverreiger (Egretta dimorpha) en de kleine zilvereiger, terwijl de IOC World Bird List dit als een aparte soort blijft beschouwen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zondag, januari 11th, 2015 at 09:00
Goudvink mannen
29-12-2014
Goudvink man.
28-12-2014
Goudvink man.
28-12-2014
Goudvink man.
28-12-2014
14-12-2014
07-12-12
Net afgewerkt en vlug naar de golfbaan in Geldrop om daar de Pestvogel op de foto te zetten. Plots zaten er twee goudvinken voor me, dit was voor mij de eerste keer dat ik deze zag. Hierboven het vrouwtje dat je makkelijk kunt herkennen aan de kleur. Hieronder het mannetje.
Goudvink pop. Zoals je ziet is er een groot kleurverschil tussen beide.
De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) is een stevige vink (orde der zangvogels), met een ‘stierennek’ (Engels: ‘Bullfinch’), die ondanks zijn opvallende uiterlijk vaak over het hoofd wordt gezien, omdat hij zo schuw is en zo’n verborgen leven leidt.
De goudvink wordt wel als kooivogel gehouden.
De goudvink wordt door fruitkwekers wel als schadelijk beschouwd, omdat hij zich soms voedt met bloem- en bladknoppen van fruitbomen.
Broedgebied
In Europa komen goudvinken voor van Noord-Portugal en Noord-Spanje, Midden-Italië en Noord-Griekenland in het zuiden, tot 69° noorderbreedte (NB) in Noorwegen, 67° NB in Zweden en Finland en 65° NB in Rusland. In Rusland komen zuidelijk voor tot 55° NB.
De soort telt elf ondersoorten:
- P. p. pileata: de Britse Eilanden.
- P. p. pyrrhula: van noordelijk, zuidelijk-centraal en oostelijk Europa tot centraal Siberië.
- P. p. europoea: westelijk Europa.
- P. p. iberiae: zuidwestelijk Frankrijk en het noordelijk Iberisch Schiereiland.
- P. p. paphlagoniae: noordwestelijk Turkije.
- P. p. rossikowi: noordoostelijk Turkije en de Kaukasus.
- P. p. cineracea: van westelijk Siberië en noordoostelijk Kazachstan tot oostelijk Siberië en noordoostelijk China.
- P. p. caspica: Azerbeidzjan en noordelijk Iran.
- P. p. cassinii: oostelijk Siberië.
- P. p. griseiventris: de Koerilen en noordelijk Japan.
- P. p. rosacea: Sachalin.
Status in Nederland en Vlaanderen
De goudvink is in Nederland een vrij algemene broedvogel van de zandgronden waarop naaldbos staat. In de periode 1979-1985 bedroeg het aantal broedparen circa 17500 paar. De goudvink breidde zijn areaal binnen Nederland gedeeltelijk uit, bijvoorbeeld naar de bossen in Flevoland. Op sommige plaatsen was er ook een sterke achteruitgang.Volgens SOVON bleef in de periode 1990-2007 het aantal broedparen vrij constant. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 8000 paar in Nederland.[3] Vlaanderen behoort tot de streken waar het minder goed gaat met de goudvink,de soort staat daar op de Vlaamse rode lijst als bedreigd. De goudvink staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
Taxonomie
In Nederland komen twee ondersoorten van de goudvink voor:
- Ondersoort: Pyrrhula pyrrhula europoea – deze broedt in Nederland en wordt hieronder nader beschreven.
- Ondersoort: Pyrrhula pyrrhula pyrrhula, de ‘Grote goudvink’ – deze is groter en het volwassen mannetje is lichter grijs.
- Er worden nog verschillende andere ondersoorten van de goudvink onderscheiden, maar die komen niet in Nederland voor.
Veldkenmerken
Lengte ca. 15 cm.
Ad ♂ (adult mannetje = volwassen mannetje) heeft een zwarte kopkap en kin. Zware, zwarte snavel. Bovenzijde blauwgrijs, witte stuit, zwarte staart, zwarte vleugels met witte dwarsstreep. Onderzijde rozerood, ook zijkop. Ad ♀ (adult vrouwtje) is aan bovenzijde donkergrijsbruin, aan onderzijde en op zijkop licht rozebruin, verder als ♂. Juv (juveniel = onvolwassen) als ad ♀ en kop bruiner.
Leeft verborgen in paren of familieverband, soms in troepjes. In de winter sluiten zij zich aan bij andere groepen vinken.
Vlucht
Golvend, maar niet dansend. Opvallend witte stuit en witte vleugelstreep.
Geluid
Lokroep zacht en melancholisch ‘djuub’. Zang van ♂ en ♀ is een hees en onderdrukt kwelen met fluitende en krassende geluiden. Fluit gemakkelijk na. Tijdens het zingen beweegt de staart.
Biotoop
Gemengd bos met dichte ondergroei, dichtbegroeide parken, tuinen, kwekerijen, boomgaarden, bosranden, e.d.
Voedsel
Een goudvink eet veel bessen
Zaden, pitten en knoppen. Ook wel insecten en larven. In het najaar veel bessen (lijsterbes en braambes).
Broedgegevens
De goudvink broedt van eind april tot juli. Het platte nest is gemaakt van takjes en stengels, soms mos, gevoerd met worteltjes, haar en wat wol of veertjes en bevindt zich op manshoogte. De broedduur bedraagt 12 – 14 dagen. Het vrouwtje wordt tijdens het broeden door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen, die na 12 – 16 dagen uitvliegen. De goudvink heeft twee broedsels per jaar. Mannetje en het vrouwtje blijven bij elkaar gedurende het hele jaar (ongebruikelijk bij andere vinkensoorten). Gewoonlijk bestaat het legsel uit vier à vijf eieren, zelden zes. De eieren zijn blauwachtig tot blauwwit met bruine stipjes, streepjes, soms vlekjes; grijze ondervlekken. Soms zijn ze kransvormig. De eieren zijn gemiddeld 19 bij 14 mm.
Trek
Een goudvink is hoofdzakelijk een standvogel. De noordelijke vorm, ‘Grote goudvink’ genaamd, is een vrij zeldzame en onregelmatige doortrekker.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
maandag, december 29th, 2014 at 13:45
Roodborstje
29-12-2014
Roodborst
24-02-2013
Wel koud in de schuilhut maar het geeft leuke plaatjes in de sneeuw.
De roodborst of het roodborstje (Erithacus rubecula) is een zangvogel uit de familie Muscicapidae (vliegenvangers). Hij waagt zich dicht bij huizen, vooral ’s winters. Verder is het een zeer talrijke broedvogel van grote tuinen, parken en bossen.
Kenmerken
Het is een vrij gedrongen vogeltje en zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een opvallende bruinrode tot oranje keel. De staart is roodbruin (niet rood zoals bij de gekraagde roodstaart), de rug bruin en de buik lichtgekleurd. De zang is het hele jaar te horen. Hij begint ’s ochtends te zingen als het nog donker is. Bij gevaar stoot hij de kreet ‘tsik’ uit. Een bijzonderheid van de roodborst is dat ook de vrouwtjes zingen, vooral in de herfst. Jonge vogels hebben een gespikkelde kop en borst. Het vogeltje is 14 cm lang.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit insecten, larven, poppen, spinnen, slakken, regenwormen, eieren en bessen.
Voortplanting
Een legsel bestaat meestal uit vijf tot zes roze eieren met grijze ondervlekken en roestbruine vlekjes.
Verspreiding en leefgebied
De roodborst komt voor in grote delen van Europa tot bij de Poolcirkel en in West-Azië. ’s Zomers broedt de roodborst in gaten en spleten in muren, aan slootkanten, in heggen, in klimop, in bossen, in parken en in tuinen.
De soort telt 8 ondersoorten:
De exemplaren die men ’s winters in de tuin ziet zijn veelal afkomstig uit noordelijker gelegen gebieden. Deze komen in de herfst naar de Lage Landen afgezakt, maar aangezien de bosterritoria dan reeds bezet zijn door onze inheemse exemplaren moeten ze hun toevlucht in tuinen zoeken. De broedvogels van Nederland en België zijn deels trekvogels die in Spanje overwinteren en deels overwinteraars, die dan vaak ook opschuiven naar stadstuinen.
Status in Nederland
Volgens SOVON steeg in de periode 1990-2007 het aantal broedparen. Maar dit komt vooral door het snelle herstel van de populatie na de strenge winter van 1996. Rond 2000 waren er bijna een half miljoen broedpaartjes.
Trekgedrag
Het roodborstje heeft een intern kompas dat helpt bij het vinden van de trekrichting in het migratieseizoen en is de eerste vogel waarbij dat is vastgesteld.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
maandag, december 29th, 2014 at 11:38
Watersnip in de vroege morgen.
22-11-2014
22-11-2014
22-11-2014
17-10-2014 Watersnip
De watersnip (Gallinago gallinago) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae).De watersnip komt voor in de gematigde gebieden van bijna alle werelddelen, behalve Australië.
Kenmerken
Deze 23 tot 28 cm lange snipachtige heeft een roodbruine snavel, die zeer lang is in verhouding met zijn kop. Hij heeft veel gelijke kenmerken gemeen met zijn Nederlandse zustersoorten de houtsnip de poelsnip en het bokje. Hij is de middelste in grootte. Hij is vooral te herkennen aan zijn lange snavel en de smalle gele strepen op de rug. Het bokje heeft deze strepen ook maar breder en daarom meer contrasterend met de andere veren. Het verenkleed is bruin gestreept met een witte onderzijde en donker gestreepte flanken. Verder heeft de vogel een gestreepte kop en korte grijsgroene poten.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit insecten, waterkevers, wormen, slakken en zaden van waterplanten.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit drie tot vijf matte, peervormige eieren. De kleuren zijn grijsgroen, olijfgroen of geelgroen.
Voedsel en gedrag
De watersnip zoekt vooral zijn voedsel in ondiep water en modderige poelen. Hij loopt langzaam het water op en neer met zijn snavel heen en weer wiegend op zoek naar wormen en andere grondinsecten.
In het voorjaar vertoont de watersnip een herkenbare baltsvlucht. Hij laat zich geleidelijk omlaag vallen vanuit de lucht met wijd verspreidde staartveren. Hierbij klinkt een eigenaardig geluid dat veroorzaakt wordt door het flapperen van de staartveren en dat lijkt op het blaten van een geit. Van daar de volksnaam hemelgeit. Met deze acties imponeert hij de vrouwtjes en zijn mannelijke tegenstanders in de buurt. Het nest van de watersnip bestaat uit een diep kuiltje gevuld met grashalmen en losse bladeren. Bij gevaar vertrouwt hij op zijn schutkleuren en vliegt pas op het allerlaatste moment op. Tijdens deze vlucht vliegt hij zigzaggend weg en wint hij snel hoogte.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt twee ondersoorten:
De vogel leeft aan wateroevers van meren, beken en rivieren.
Voorkomen en status in Nederland en Vlaanderen
In Nederland en Vlaanderen zijn watersnippen het gehele jaar aan te treffen. De vogel is schaars als broedvogel van natte weilanden. Tussen 1989 en 1991 werd het aantal broedvogels geschat op hoogstens 3100 paar. Tussen 1990 en 2007 is de achteruitgang ongeveer 2% per jaar (let wel: dit betekent over de hele periode een achteruitgang met bijna 30%). Deze achteruitgang is weer versneld tussen 2003 en 2007, waarschijnlijk door steeds toenemende verdroging en ontwatering van het agrarische landschap.De vogel wordt internationaal (nog) niet als bedreigde diersoort gezien, maar valt wel onder het AEWA-verdrag. De Nederlandse situatie is echter veel minder rooskleurig, daarom staat de watersnip als bedreigde vogelsoort op de Nederlandse rode lijst. De soort staat op de Vlaamse rode lijst als Ernstig bedreigd.
Veel algemener is de watersnip als trekvogel. Zowel op de voorjaarstrek (mei-april) als op de najaarstrek (september tot december) worden aanzienlijke aantallen watersnippen waargenomen. Gedurende natte, zachte winters zijn er ook overwinteraars.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 22nd, 2014 at 17:36
15-11-2014
Naar mijn inschatting was dit nog geen tien procent van het totale aantal spreeuwen.
14-11-2014
Escher, nee het is een groep spreeuwen.
14-11-2014
Een lullig groepje Spreeuwen.
24-05-2014
Spreeuw
Spreeuwen zijn net als mezen echte holenbroeders. Ze nestelen in natuurlijke holtes in bomen, in nestkasten maar ook in huizen en gebouwen. Ze tasten de bodem van weilanden en grasvelden af op zoek naar insectenlarven. Op bemoste zandgrond (stuifzanden) keren ze het mos om op zoek naar emelten en andere (larven van) bodembewoners. Ze zijn uiterst talrijk en broeden van april tot juni. Het enige legsel heeft gemiddeld 5 eieren. Na 12 dagen kruipen de jongen uit het ei. Ze worden dan nog drie weken in het nest gevoerd. Na de broedtijd verzamelen de spreeuwen zich in kleine groepjes. Van heinde en verre vliegen deze groepen naar vaste slaapplaatsen. In het najaar komen er vanuit Noord en Midden-Europa veel van deze vogels naar onze omgeving. Rond de slaapplaatsen vormen zich dichte “wolken” van duizenden spreeuwen. Deze synchroon zwenkende zwermen zijn een spectaculair schouwspel.
De spreeuw (Sturnus vulgaris) ( zang (info / uitleg)) is een vogel uit de familie van de spreeuwachtigen (Sturnidae) uit de orde zangvogels (Passeriformes). Hoewel hij het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier ’s zomers zien, zitten ’s winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich ’s zomers noordelijker.
Kenmerken
Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn.
De lengte bedraagt ongeveer 21 cm; met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.
Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit.
Zwermen
Met name spreeuwen vliegen in het najaar vaak in grote groepen (zwermen). In het Deens gebruikt men hiervoor het begrip Sort Sol. In het Engels noemt men dit Black Sun, of murmuration vanwege het geruis.
Introductie in Noord-Amerika
Net als de mens is de spreeuw een kolonist in Noord-Amerika. Zijn verspreiding aldaar is redelijk goed bekend. Zijn introductie is een gevolg van bewust menselijk ingrijpen. Aanvankelijk sloeg de introductie van de spreeuw niet aan. (Ohio (staat) 1872-1873, 1877 en 1887 New York City, 1884 New Jersey en Massachusetts, 1887 wederom Massachusetts, 1897 Pennsylvania, 1889 en 1892 Oregon). Maar Eugen Schieffelin, die zich had voorgenomen elke soort die in de werken van Shakespeare voorkwam in de Verenigde Staten te introduceren en die in de jaren zestig (van de negentiende eeuw) al met succes de huismus geïntroduceerd had, liet in 1890 een groepje van circa 60 uit Engeland afkomstige spreeuwen los in Central Park (New York) en op dezelfde plaats een jaar later nog eens een stuk of veertig. Schiefflin informeerde regelmatig bij het centrale punt waar alle informatie op dit gebied bij elkaar kwam (het Museum of Natural History) of er al nieuwe waarnemingen gedaan waren. Uitgerekend onder de dakpannen van ditzelfde museum werd in 1891 het eerste nest waargenomen. Meer broedgevallen volgden. Binnen tien jaar was de spreeuw een reguliere bewoner in een gebied zo groot als Nederland en binnen dertig jaar kon hij als gewone bewoner van noordoost Amerika beschouwd worden tot aan ongeveer de grens met Canada (een gebied zo groot als West-Europa). De eerste waarnemingen van toen nog geïsoleerde spreeuwen aan de westkust waren in de winters van 1946-49 en de zomer van 1949. (De spreeuw verspreidt zich vanwege zijn trekneigingen in de winter het meest.) Tegenwoordig komt de spreeuw bijna over het gehele Noord-Amerikaanse continent voor, inclusief Canada en zelfs Alaska (al komt hij boven de poolcirkel natuurlijk niet meer in groten getale voor).
Terugloop
In Nederland loopt de populatie spreeuwen sinds de jaren-1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De terugloop wordt geweten aan het verdwijnen van weilanden en de verdroging van het grasland door het bodembeheer.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 15th, 2014 at 20:15
Sijs
15-11-2014
17-02-2013
17-03-2013
Kenmerken
In de winter wordt de sijs regelmatig aangetroffen op vetbollen en netjes met pinda’s in de tuin. Sijzen opereren dan veelal in kleine troepjes, en gedragen zich enigszins als mezen: ondersteboven aan de vetbollen hangend. Ze zijn zo groot als een pimpelmees, maar veel duidelijker geelgroen gekleurd, vooral de volwassen mannetjes, die een zwarte kruin hebben. De vlucht is opvallend: gele vleugelstreep en gevorkte zwarte staart, met geel aan de zijden.
Veldkenmerken
De lengte van kop tot staart is ongeveer 12 centimeter.
Volwassen mannetjes zijn geelgroen met een zwarte kruin en kin, de rug is geelgroen zwartgestreept. De buik heeft in tegenstelling tot de groenling een duidelijk onderbroken gestreept uiterlijk. De streep achter het oog en de stuit zijn geel. De gevorkte staart is zwart met geel aan zijden. De vleugel heeft een gele vleugelstreep.
Het volwassen vrouwtje is veel minder geelgroen en de onderzijde is lichter en meer gestreept, de kop heeft geen zwart.
De juveniel is qua kleur gelijk aan het volwassen vrouwtje.
Ze leven meestal in troepjes, dikwijls samen met barmsijs en putter.
Vlucht
De sijs heeft een korte golvende vlucht. Een troepje maakt een warrelende indruk.
Geluid
Hij roept voortdurend, in vlucht ‘pie-ip’, in zit helder ‘tsie-si’ of ‘trii-u’. Alarmroep, vóór opvliegen ‘tje-klie’. Zang lang, vlug en muzikaal gekwetter.
Voedsel
De sijs zoekt voedsel op de mezenmanier, en hangt dikwijls ondersteboven. Hij slaapt soms ook zo. Hij eet zaden van naaldbomen, elzen, berken en andere bomen, knoppen en insecten.
Leefgebied en broedgedrag
In broedtijd naaldbossen met veel sparren, maar ook in gemengde bossen en parklandschap. In de winter vooral in elzen.
In goede voedseljaren (veel sparrenkegels) broedt de sijs in maart en april; in slechte jaren later, tot in juni.Het nest is gemaakt van fijne takjes, mos en haar zit hoog in naaldhout en is moeilijk te vinden. De broedduur bedraagt 11 – 13 dagen. Het vrouwtje broedt alleen en wordt door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen, die na 13 – 15 dagen het nest verlaten. Twee broedsels per jaar. Het legsel bestaat gewoonlijk uit 4 – 5 eieren. Lichtblauw met zeer veel fijne roodbruine stipjes en streepjes en een enkel donker vlekje. Gemiddeld 16 x 12 mm.
Verspreidingsgebied en status
Het broedgebied bevindt zich door heel Europa en een groot stuk in West-Azië, maar ook in China en Japan. Vogels in het noorden van het broedgebied trekken ’s winters naar het zuiden, tot in het uiterste noorden van Afrika en tot in Zuidoost-Azië. De sijs heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 31,9 tot 72,0 miljoen individuen, maar de trend is negatief, de aantallen lopen plaatselijk terug. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de sijs als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Voorkomen in Nederland
de sijs is in Nederland het hele jaar te zien. Buiten het broedseizoen (midden september tot april) is het een doortrekker en wintergast in soms zeer groot aantal. Het aantal broedvogels vertoont een grillig verloop in de tijd, het voorkomen draagt soms invasie-achtig karakter. In de jaren 1970 broedden in Nederland enkele tientallen exemplaren, rond 1990 was dit aantal 1800 – 2400 paren, maar rond 2007 wordt het aantal broedparen geschat op 500 – 1.200.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, november 15th, 2014 at 11:35
22-11-2004
Witgatje 18-10-2014
De witgat (Tringa ochropus) is een kleine steltloper van de oude wereld. De witgat lijkt op de bosruiter, ook een vertegenwoordiger van het geslacht Tringa (ruiters).
Beschrijving
De soort is een vrij kleine steltloper met een donker groenbruin bovendeel en vleugels, grijzige kop en borst en witte buik en anaalstreek. Het donkere bovendeel is bedekt met witte stippen met verschillende grootte, met maximale grootte tijdens het broedseizoen en minimale grootte tijdens de winter en bij juveniele vogels. De poten en korte snavel zijn beide donker groen.
De witgat is opvallend en karakteristiek tijdens de vlucht. Zijn vleugels zijn donker van boven en onder en heeft een helder witte romp. De donkere ondervleugel is het meest opvallende verschil met de bosruiter.
In vlucht heeft de witgat een karakteristieke drie-tonige roep.
Verspreiding en omgeving
De witgat broedt in noordelijk Europa en Azië. Hij overwintert in Zuid-Europa en Azië en tropisch Afrika.
Leefwijze
Zijn voedsel bestaat uit kleine ongewervelden, zoals insecten, wormen, slakken en spinnen, die hij uit de modder vist aan de randen van poelen en meren. Ook plantaardig voedsel staat op het menu. Het is geen sociale soort, desondanks komen ze soms in kleine groepen voor. De witgat is een zoetwatervogel en komt vaak voor op plekken die te onoverzichtelijk zijn voor andere steltlopers.
Voortplanting
Zijn legsel bestaat uit 2 tot 4 grijsgroene, lichtblauwe tot geelbruine eieren met donkergrijze ondervlekken en kleine vlekjes, die hij gelegd heeft in een oud vogelnest in een boom, zoals van een merel. Het legsel komt na ongeveer 3 weken uit.
Status en voorkomen in Nederland
Mogelijke broedde de vogel ooit in Nederland. Er zijn wat (niet geheel eenduidige) waarnemingen uit het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw die daarop zouden kunnen wijzen. De witgat is nu een doortrekker in vrij klein aantal. De witgat wordt het meest gezien in augustus op de najaarstrek en (veel minder) in april .
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, oktober 19th, 2014 at 11:55
10-10-2014
De glanskop (Poecile palustris voorheen Parus palustris) is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae).
Kenmerken
De vogel is maar klein, ongeveer het formaat van een pimpelmees. De glanskop lijkt uiterlijk sterk op de matkop, maar de zang is duidelijk verschillend. De twee soorten worden daarom als tweelingsoorten beschouwd. Bij de glanskop ontbreekt de lichte baan op de armpennen, ze heeft een glanzende kopkap en een kleinere zwarte bef op de keel. De onderzijde is grauwwit. De vogel heeft een zwarte snavel en blauwgrijze poten. Voor onderscheid met de matkop is het geluid belangrijk. De glanskop is te herkennen aan het scherpe ies-toontje vooraan in elke roep. Het wordt gevolgd door een afgekapt èk: siestsjèk.
Levenswijze
In het voorjaar en vroege zomer bestaat het voedsel vooral uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. Vanaf de late nazomer staan er ook zaden op het menu. Ze leggen soms zelfs een voorraad zaden aan in spleten tussen boomschors. Het is ook een regelmatige bezoeker van voedertafels.
Voortplanting
Ze nestelen in boomholen of andere natuurlijke holen of in nestkastjes. Het legsel bestaat uit zes tot negen witte eieren, die getekend zijn met enkele bruine vlekjes. De broedtijd bedraagt circa 13 dagen.
Verspreiding en leefgebied
De glanskop komt in het overgrote deel van Europa het hele jaar voor, waaronder in Nederland en België. Uitzonderingen zijn Ierland, IJsland, Noord-Scandinavië, Spanje en Portugal. Glanskoppen komen veel voor in loofbossen en gemengde bossen, parken en grotere tuinen met bomen en struiken.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, oktober 10th, 2014 at 16:36