Home

Zwarte ooievaar

Een voor mij bijzondere waarneming op de Strabrechtse Heide, ongeveer 150 meter van mij vandaan. Drie Zwarter ooievaars, twee Buine kiekendieven en twee Blauwe reigers in een foto gevangen.

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Zwarte ooievaar

De zwarte ooievaar (Ciconia nigra) lijkt op de witte ooievaar, maar is bijna geheel zwart en houdt er een veel meer verborgen leefwijze op na.

Kenmerke

De zwarte ooievaar is een grote vogel (90 tot 105 cm lang) met rode poten en snavel. Hij verschilt van de gewone, witte ooievaar doordat hij een geheel zwarte kop en vrijwel geheel donkere vleugels heeft. De spanwijdte is 173 tot 205 cm. De vogel is gemiddeld iets kleiner dan de witte ooievaar.

Voorkomen en leefgebied

Het broedgebied strekt zich uit van Denemarken dwars door Europa en Midden-Azië tot aan de Grote Oceaan tussen de breedtegraad van 60° en het steppegebied. De vogel is in deze zone echter een schaarse voorkomende broedvogel. Daarnaast zijn er geïsoleerd voorkomende populaties in Turkije, de KaukasusAfghanistan en Korea en verder in zuidelijk Afrika.

Anders dan zijn verwant de witte ooievaar, bestaat het leefgebied van de zwarte ooievaar uit bos met open plekken. De zwarte ooievaar leeft onopvallend in dicht, gemengd bos langs stromend water of in de buurt van poelen en plassen met dichte begroeiing, vaak in heuvelachtig gebied.

Zwarte ooievaars zijn trekvogels die grote afstanden kunnen afleggen. In Zuid-Afrika worden zij vaak tezamen met de wat kleinere, ook grotendeels zwarte Abdims ooievaar aangetroffen.

Voorkomen in Europa

In Noord- en Midden-Europa komt is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Westelijk daarvan is de vogel veel schaarser, behalve de populatie op het Iberisch schiereiland (die standvogel is) en op sommige plaatsen in de Belgische Ardennen en in Frankrijk.

Voorkomen in Nederland

Nederland ligt aan de noordwestelijke rand van het verspreidingsgebied en daar broedden in het verleden (vóór de 19de eeuw) zwarte ooievaars. Door het verlies van ooibossen langs de rivieren is daar een eind aan gekomen. In de 20ste eeuw was de vogel een schaarse, maar regelmatige gast. Sinds de eeuwwisseling is het een doortrekker die steeds vaker wordt aangetroffen. Het gaat dan om tientallen, tot honderden waarnemingen per jaar.

Men hoopt dat door natuurontwikkeling in projecten als de Gelderse Poort een geschikte biotoop ontstaat. Omdat de zwarte ooievaar met name in Polen, bijvoorbeeld in de nationale parken van de Biebrza en Bialowieza in aantal toeneemt, is er een kans dat deze soort in Nederland als broedvogel zal terugkeren.

Status

De zwarte ooievaar heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie werd in 2006 geschat op 24.000 tot 44.000 individuen. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat. Om deze redenen staat deze soort ooievaar als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Braamsluiper

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De braamsluiper (Sylvia curruca) is een zangvogel uit de familie van zangers (Sylviidae).

Kenmerken

De rugzijde is bruingekleurd met een lichtere onderzijde. De lichaamslengte bedraagt 13,5 cm.

Zang

De zang van de braamsluiper begint vaak met een lage, prevelende strofe, gevolgd door een vijf- tot zesmaal snel herhaalde, ratelende noot, die ver hoorbaar is. Pogingen om de vogel te naderen worden meestal gedwarsboomd door zijn gewoonte met lange tussenpozen te zingen.

Voortplanting

Het tussen dichte begroeiing verstopte nest is een uit verdord gras en worteltjes bestaande kom. Wanneer de jongen voor het eerst het nest verlaten, geven de ouders van hun ongerustheid over de veiligheid van hun kroost blijk door constant een luid ‘tek-tek-tek’en een karakteristieke, trillende roep te laten horen. Een legsel bestaat meestal uit 4 tot 6 eieren, die worden uitgebroed in een periode van 11 tot 12 dagen. Het broeden wordt door beide ouders gedaan. Het mannetje start meestal met de nestbouw, waarna het vrouwtje hem op een later tijdstip helpt.

Verspreiding en leefgebied

Braamsluipers komen tijdens het broedseizoen in grote delen van Europa voor, waaronder in Nederland en België. De braamsluiper geeft de voorkeur aan gebieden met een hogere begroeiing en mijdt terreinen met slechts hier en daar een struik. Hij komt veelal voor aan bosranden, tuinen, parken, maar ook in de bergen boven de bosgrens in de bergdennen.

Door hoofdzakelijk in Oost-Afrika, juist ten noorden van de evenaar, te overwinteren, ontkwam de braamsluiper aan het lot dat zo vele grasmussen tijdens de ernstige droogten van 1968-1969 in de Sahara trof.

De soort telt 4 ondersoorten:

  • S. c. curruca: van Europa tot westelijk Siberië.
  • S. c. caucasica: van centraal Turkije tot noordelijk Iran.
  • S. c. halimodendri: van noordelijk Kazachstan tot centraal Siberië en Mongolië.
  • S. c. telengitica: noordwestelijk China, het zuidelijke deel van Centraal-Rusland en Mongolië.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Roodhalsfuut

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Roodhalsfuut

De Roodhalsfuut (Podiceps grisegena) is een watervogel die behoort tot de futen (orde Podicipediformes; familie Podicipedidae). De roodhalsfuut is iets kleiner dan de gewone fuut. Deze vogel komt voor in Oost-Europa, westelijk tot in Denemarken. Ook in West-Canada en Alaska komt hij voor.

Kenmerken

In prachtkleed is hij van de fuut te onderscheiden door zijn roodbruine hals en zijn witte wangen. ’s Winters is het verschil minder groot, maar hij heeft geen witte wenkbrauwstreep en een gele snavelbasis. Het zomerkleed is aan de bovenzijde bruin en aan de onderzijde wit. De kop is zwart met oorpluimpjes. De poten zijn zwart.

Leefwijze

Het voedsel bestaat uit vis, insecten, schaaldieren, weekdieren, kikkers, wormen en planten.

Voortplanting

Het legsel bestaat meestal uit drie tot vijf eieren, die in ongeveer 23 dagen worden uitgebroed.

Verspreiding en leefgebied

De soort telt 2 ondersoorten:

Zijn voorkeur gaat uit naar kleine, ondiepe wateren. Hij nestelt in het riet of in begroeide plassen.

Status in Nederland en Vlaanderen

Sinds medio de jaren tachtig van de vorige eeuw broeden er roodhalsfuten in Nederland. Volgens SOVON bedraagt het aantal broedvogels in de periode 1990-2007 5-10 paar. De soort staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar valt wel onder het AEWA-verdrag. De roodhalsfuut is in 2004 vanwege zijn zeldzaamheid als gevoelig op de Nederlandse Rode Lijst gezet. De soort staat niet op de Vlaamse Rode Lijst van broedvogels.
Als wintergast en doortrekker komt de roodhalsfuut in zeer klein aantal voor in Nederland en Vlaanderen (zie waarnemingen bij externe links).

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Portret

Portret

Na het krijgen van een geweldig kleinkind vond ik het wel leuk om een kleine ruimte in huis vrij te maken voor een studio.

Hetzelfde als fotograferen in de natuur gebeurde ook hier, het werd een passie.

Inmiddels ben ik ook volwassene en kinderen gaan fotograferen.

Veel onderzoek gedaan op het gebied van portretfotografie en dit toegepast in mijn ruimte.

De foto’s worden gemaakt met een professionele fullframe camera .

Ook de flitslampen zijn professioneel waarvan er vier gebruikt kunnen worden.

Er bestaat ook de mogelijkheid om te kiezen uit verschillende achtergronden, zwart en wit vinyl, rood gemêleerd.

 

bron:https://wmnatuurfotografie.nl/photos/

https://wmnatuurfotografie.nl/portretfotografie/photos

 

Bokje

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Bokje

Het Bokje (Lymnocryptes minimus) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae).

Kenmerken

Deze kleinste snip heeft een lengte van 18 tot 20 cm. Vergeleken met de watersnip heeft hij een korte snavel, maar veel dikker. Hiermee is hij ook duidelijk te onderscheiden tijdens de vlucht. Over zijn rug lopen vier, lichte, brede strepen. Bij de watersnip zijn deze strepen veel smaller. Deze strepen zorgen voor een schutkleur. Bij de watersnip loopt er een smalle lichte streep midden over de kruin. Het bokje heeft een donkere kruin, maar ook lichte strepen op de kop (net als de watersnip). De mantel heeft een groen- of purperachtige glans. De onderzijde is wit.

Leefwijze

Het bokje is vooral tijdens de schemering en ’s nachts actief. Overdag kun je hem alleen waarnemen als hij wordt opgejaagd vanuit zijn schuilplaats. Anders dan zijn zustersoort de watersnip vliegt hij laag over de grond op zoek naar een nieuwe schuilplek enkele meters verder weg. Het bokje is geen schuwe vogel. Vaak blijft hij in zijn schuilplaats zitten als mensen op enkele meters afstand passeren. Hij wordt dan meestal niet opgemerkt. Zijn voedsel bestaat uit wormenslakkeninsecten, maar ook uit kleine plantendeeltjes.

Voorkomen en status

De dieren broeden in het noorden van Rusland en Scandinavië. Er zijn vage, onbetrouwbare gegevens die zouden kunnen wijzen op broedgevallen in Friesland in de twintigste eeuw. Het bokje is vooral doortrekker en wintergast in Nederland en België. De meeste waarnemingen worden gedaan in oktober (najaarstrek) en in april (voorjaarstrek). Het gaat altijd om kleine aantallen. De vogels pleisteren op natte heiden, veengebieden, moerassen en drassige graslanden. De vegetatie moet kort zijn en zout water wordt gemeden.
Het bokje is geen bedreigde soort.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

 

Notenkraker

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De notenkraker (Nucifraga caryocatactes) is een vogel, die behoort tot de kraaiachtigen (Corvidae). Deze vogel is in Nederland een invasiegast, maar broedt in België in beperkte mate.

Etymologie en taxonomie

Nucifraga is Latijn, samengesteld uit nux (=noot) en frangere (=breken). Caryocatactes is een samenstelling van de Oudgriekse woorden κάρυον, karuon (= noot) en καταγνύναι, katagnunai (= breken). Dit is dus eigenlijk een beetje dubbelop. Dit wordt emfatische ofwel benadrukkende naamgeving genoemd. De nominaat ondersoort Nucifraga caryocatactes carycatactes of Dikbeknotenkraker komt voornamelijk voor in de boreale naaldboomgordel van Scandinavië tot aan de Oeral en in de berggebieden van Midden en Zuidoost-Europa. De ondersoort Nucifraga carycatactes macrorynchos komt voor in de taiga van Siberië tot aan de Pacifische kust. Macrorynchos is een samentrekking van het Oudgriekse μακρός, makros (= groot of lang) en ῥύγχος, rhugchos (= bek of snavel).  Afmeting 32-35cm, spanwijdte 49-53. De afmeting is vergelijkbaar met zijn naaste familielid de Gaai, die echter een langere staart en iets langere vleugels heeft. Gezonde volwassen vogels wegen ongeveer 150-200 gram.

Invasiegast

Het is vooral de Siberische ondersoort macrorynchos, die in sommige jaren als invasievogel in herfst en winter naar Nederland komt. Dit soort invasies wordt meestal veroorzaakt door voedselgebrek, hoewel invasies, die vrijwel geheel uit eerstejaars vogels bestaan ook wijzen op een uitzonderlijk goed broedjaar. De laatste grote invasie in Nederland vond plaats in 1968 toen waarschijnlijk meer dan 10.000 notenkrakers het land bezochten. Minder talrijke invasies vonden plaats in 1971, 1977, 1985 en 1991. Het opvallende van deze invasies is, dat meestal geen terugtrek wordt waargenomen. Het lijkt erop, dat veel vogels hier door voedselgebrek sterven. In 1968 zijn er bijvoorbeeld bij erkende preparateurs ongeveer 800 dieren aangeboden om te laten opzetten. Opvallend is, dat de vogels vaak bijzonder tam zijn. Sommige eten zelfs uit de hand en komen een huis binnen. Ook begeven ze zich vaak dicht in de buurt van boeren of boswerkers om de verstorende insecten te vangen.

Voedsel en gedrag

Het voedsel bestaat voornamelijk uit zaden van diverse naaldbomen zoals Siberische den (Pinus sibirica), Alpenden (Pinus cembra), Macedonische den (Pinus peuce) en Hazelaar (Corylus avellana). De relatie met de Siberische den en alpenden is opmerkelijk. Sommige onderzoekers spreken in dit opzicht van een symbiotisch verband. De zaden van deze dennen zijn niet gevleugeld en nogal zwaar (0.3g), waardoor ze onmogelijk door de wind verspreid kunnen worden. Hier komt de Notenkraker te hulp, omdat deze de gewoonte heeft voorraden van deze zaden aan te leggen voor het winterseizoen. De alpenden heeft op die manier veel van zijn habitat weer kunnen innemen nadat hij eerst door de mens was gekapt. In Siberië is waargenomen hoe hele stukken bos binnen een week van zaadkegels ontdaan kunnen zijn. De vogels verstoppen de zaden net als Gaaien in (meestal ondergrondse) bergplaatsen. Ze zoeken voedsel in een groot gebied rondom het territorium, maar de bergplaatsen zitten allemaal binnen het territorium. Om de zaden te vervoeren beschikken de vogels over een krop onder de tong, waarin ze een aantal zaden kunnen vervoeren. Maximaal worden ongeveer 200 zaden tegelijk vervoerd, wat dus 60 gram weegt. Ook is een keer een vogel gevangen met 26 hazelnoten in de krop, deze noten worden echter meestal met 10-15 stuks tegelijk vervoerd. Het lijkt erop, dat de vogels meestal alle zaden uit een enkele kegel (40-60 stuks) in de krop bergen en vervolgens hiermee naar het territorium terugvliegen om ze in een aantal bergplaatsen te verstoppen. Dit vaak in twee stappen, waarbij eerst de hele voorraad uit de krop in een tijdelijke bergplaats wordt gelegd en vervolgens van hieruit kleinere porties over de uiteindelijke bergplaatsen verdeeld worden. Deze bergplaatsen bevatten dan 2 tot 50 zaden (gemiddeld 12). Geschat wordt, dat iedere vogel zo’n 100.000 (50.000 – 250.000) zaden verstopt, waarvan hij ongeveer er ongeveer 27.000 nodig heeft om te overleven. Waarnemingen aan individuen toonden aan, dat de vogels in ongeveer 65% van de gevallen rechtstreeks naar een bergplaats vliegen en de zaden eruit halen. Na enig zoeken wordt 80-90% van de bergplaatsen gevonden. Een vogel in Siberië vond binnen 15 minuten 8 bergplaatsen. Eenmaal werd vastgesteld, dat een vogel een bergplaats terugvond 17 maanden, nadat deze gemaakt was. Ook sneeuwbedekking (tot zelfs meer dan 1 meter) is geen onoverkomelijke hindernis bij het terugvinden van de bergplaatsen.

Voortplanting

De band binnen een paartje is vermoedelijk net als bij de Kauw voor het leven. Ze leggen meestal 3 à 4 eieren. Beide vogels bebroeden de eieren, duur van het broeden ±18 dagen. Het aandeel mannetje is met 32% iets minder, dit komt doordat het vrouwtje meestal de nacht op het nest doorbrengt. De jongen worden door beide ouders verzorgd. Tot 15 dagen na het uitkomen worden ze warm gehouden door beurtelings één van de ouders, daarna alleen ’s nachts en bij slecht weer. Na 21 dagen kunnen ze op de nestrand komen en als ze ongeveer 25 dagen oud zijn lokken de oudervogels ze het nest uit, wat gemiddeld na 28 dagen lukt. Hierna blijven ze de eerste dagen in een boom vlak bij het nest zitten. De jongen worden tot een leeftijd van 120 dagen (gemiddeld ongeveer 100 dagen) door de ouders verzorgd. Het voeden van de jongen is een tijdrovend karwei, omdat de oudervogel eerst een zaadje uit zijn krop naar zijn snavel moet manoeuvreren. Hierna moet, om te vermijden dat het zaad in de krop van het jong komt, de ouder zijn snavel diep in de geopende snavel van het jong steken alvorens het zaad los te laten. Naarmate de jongen groter worden moet de ouder hierbij steeds dieper doorsteken. De vogels zijn in beperkte mate territoriaal. Het lijkt erop, dat ze hun naaste buren herkennen en deze minder agressief benaderen dan vreemde soortgenoten. Bij het nest worden ook roofvogels en Gaaien verjaagd. Indien mogelijk blijft een paartje het eenmaal gekozen territorium trouw. Een paartje in Zweden kwam minimaal 14 jaar in hetzelfde territorium broeden.

Verspreiding en leefgebied

De notenkraker komt algemeen voor in de Alpen, Scandinavië, de Balkan, de Karpaten en Noordoost-Europa en telt 8 ondersoorten:

  • N. c. caryocatactes: Europa.
  • N. c. macrorhynchos: van het Oeralgebergte tot oostelijk Siberië en noordoostelijk China.
  • N. c. rothschildi: van Kazachstan tot noordwestelijk China.
  • N. c. japonica: de Koerilen en noordelijk Japan.
  • N. c. owstoni: Taiwan.
  • N. c. interdicta: noordelijk China.
  • N. c. hemispila: de noordwestelijke en centrale Himalaya.
  • N. c. macella: van de oostelijke Himalaya tot centraal en zuidelijk China en noordelijk Myanmar.

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Grote jager

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Herkenning,

Donkere, forse zeevogel met opvallende witte vlekken op boven- en ondervleugel. Goed herkenbaar aan silhouet met dik lichaam, tamelijk ver uitstekende kop en korte staart. In snelle vlucht kan hij ook opvallend slank lijken. Jonge vogels egaal donkerbruin, volwassen vogels lichter bruin met zwarte spikkels. Stevige snavel met scherpe haak.

LEEFWIJZE

BROEDEN

Broedt in losse kolonies, maar is wel zeer territoriaal. Monogaam. Nest een kuiltje in de grond, meestal bekleed met wat dood gras. Eén legsel, meestal twee eieren, onervaren vogels meestal maar één ei. Legtijd mei-juni. Broedduur 28-32 dagen. Jongen nestvlieders, vliegvlug na 40-50 dagen.

LEEFGEBIED

Buiten broedtijd een uitgesproken zeevogel; zoekt vaak vissersschepen op. Broedt op eilanden met weinig menselijke verstoring, met een voorkeur voor vlakke grond met lage vegetatie. Vaak in de buurt van zeevogelkolonies.

VOEDSEL

Opportunistische soort met een gevarieerd dieet. Vooral vis, zelf gevangen (o.a. spiering) of als visafval van trawlers (o.m. schelvis, wijting, kever). Steelt vis van andere zeevogels (w.o. jan-van-gent, alken), doodt vogels (vooral drieteenmeeuw, papegaaiduiker). Verder pijlinktvis en aas.

VOGELTREK

Langs de Nederlandse kust van juli tot in februari, trek vooral van half september tot half november. Trekt van broedgebieden vooral naar de Atlantische Oceaan ten noorden en ten westen van het Iberisch Schiereiland, maar kan op de hele noordelijke Atlantische Oceaan, tot aan de Noordelijke IJszee worden aangetroffen.

Kijktip

Vooral tussen half september en half november aan de kust, bij harde aanlandige wind uit west of noordwest.

IN EUROPA

Broedt op Schotse eilanden, de Faeröer, IJsland, Noorse kust, Noord-Finland, Spitsbergen en Noord-Rusland.

BESCHERMING

Op Europese schaal is de populatie niet bedreigd.

WAT WIJ DOEN

Vogelbescherming heeft zich ingezet voor de aanwijzing van natuurreservaten op de Noordzee. In juni 2016 zijn deze aangewezen door het Rijk.

 

(Tekst bron: vogelbescherming.nl)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Buizerd

Buizerd
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

Buizerd (Common Buzzard)

Na een morgen fotograferen reed ik naar huis door Someren, hierbij trof ik deze Buizerd aan. Deze buizerd probeerde een Haas die vast gereden was aan het asfalt mee te nemen. De buizerd is waarschijnlijk wel de bekendste Nederlandse roofvogel. Het is een stevige vogel, niet erg goed toegerust op het vangen van snel bewegende prooien zoals bijvoorbeeld valken dat kunnen. Buizerds moeten het dan ook meer hebben van muizen, zieke konijnen, wormen en aas. Dat aas werd hen helaas noodlottig; in het verleden (en nog steeds!) werden buizerds vergiftigd door mensen die de roofvogels als concurrenten beschouwen. Gelukkig zijn deze praktijken sterk afgenomen, waardoor het aantal buizerds sterk is toegenomen.

Poging 2. Onverschrokken blijft hij proberen de platgereden haas van de weg af mee te nemen. De auto’s moeten maar wachten of omrijden.

De buizerd (Buteo buteo) is een middelgrote tot grote roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De buizerd komt voor in het grootste gedeelte van Europa en delen van Azië. Hij is een standvogel die in hetzelfde gebied overwintert waar hij broedt, op de koudste gebieden en enkele ondersoorten na. De vogel jaagt gebruikelijk in open land, maar nestelt in bosranden. Normaal gesproken bestaat de prooi van een buizerd voornamelijk uit kleine zoogdieren, amfibieën (zoals kikkers) en kleine vogels, maar hij is bij gelegenheid ook aaseter.

Vanaf de laatste decennia van de 20e eeuw is het buizerdbestand in de Benelux verveelvoudigd ten opzichte van de jaren zestig, toen de vogel door gebruik van pesticiden aldaar bijna uitgestorven was. In Nederland komt hij anno 2010 weer algemeen voor, met een stabiele stand van ruim 10.000 broedparen.

Kenmerken

De roep van de buizerd klinkt als een gerekt klagend gemiauw. Wanneer men een nest nadert, beginnen de buizerds opgewonden en miauwend boven de boomkruinen te vliegen. Dit gedrag heet in vogelaarstaal ‘alarmeren’.

Bij buizerds bestaat een grote kleurvariatie, er zijn erg donker gekleurde exemplaren terwijl er ook zijn met een bijna witte onderkant. Het bovengedeelte is effen, terwijl aan de onderkant verschillende dwarsbanden getekend zijn. De staart van een volwassen buizerd heeft naast de donkere eindband nog 8-10 smalle donkere dwarsbanden. De spanwijdte van de vleugels is ongeveer 113 tot 128 cm. De totale lengte van kop tot staart is ongeveer 51 tot 57 centimeter.

Door de typische vlucht is de vogel gemakkelijk te herkennen; enkele vleugelslagen, kort zweven en dan weer een paar slagen. De buizerd is een uitgesproken langzame vlieger met zijn brede vleugels en de korte, brede staart. Vaak kan worden waargenomen dat een buizerd door een of meer kraaien, die in zekere zin zijn voedselconcurrenten zijn, wordt weggejaagd. De buizerd maakt ook graag gebruik van de thermiek. Op een mooie voorjaarsdag zijn vaak groepen buizerds te zien die zweven in de opstijgende warme lucht in een thermiekbel.[3]

Een cirkelende buizerd is te herkennen aan de lange en brede vleugels en aan de relatief korte, breed gespreide staart. Mannetjes en vrouwtjes zijn alleen naast elkaar, bijvoorbeeld wanneer ze samen rondcirkelen te onderscheiden, waarbij het vrouwtje in de regel iets groter is dan het mannetje.

De buizerd kan verward worden met de wespendief. Deze is van de buizerd te onderscheiden door de banden op de staart. De wespendief heeft 2 banden aan de basis en 1 bijna aan het einde. De buizerd heeft vele banden op regelmatige afstand. Daarnaast heeft de wespendief een andere roep (hoge fluittonen) en is hij in vlucht te herkennen aan de bijna vlak gehouden vleugels, daar waar de buizerd de vleugels tijdens het zweven meer in een ondiepe v-vorm houdt.

De ruigpootbuizerd is een verwante soort die de Benelux uitsluitend bezoekt om te overwinteren. De ruigpootbuizerd is onder andere te herkennen aan de veren op de poten. Vaak worden licht gekleurde buizerds voor ruigpootbuizerds aangezien.

Voedsel

Wat voedsel betreft is de buizerd een flexibele vogel en een opportunist; hij eet wat voorhanden is. Vandaar ook z’n brede verspreiding. Veldmuizen, mollen of konijnen vormen vaak het hoofdvoedsel samen met kikkers en kleine vogels. Een buizerd kan als het nodig is snel overschakelen op een ander voedingspatroon: ook dieren als eekhoorns, hazelwormen, waterhoentjes, insecten, verschillende amfibieën of vissen zijn dan niet veilig. Ook eet hij wel aas, meestal verkeersslachtoffers. Als hij een prooi ziet vanaf zijn uitkijkpost laat de buizerd zich er als een baksteen op vallen. In de winter zitten ze ook vaak op de grond; dan eten ze regenwormen. Mensen worden zelden of nooit door buizerds aangevallen, behalve een enkele keer joggers. Zij worden dan mogelijk instinctief geïnterpreteerd als een indringer op de vlucht.

Voortplanting

De buizerd bouwt hoog in een boom, in een gaffelvormige boomtak of tegen de stam aanleunend, een nest van dode takken, met daarop bijvoorbeeld dennen– of larikstakken. Een nest van een roofvogel zoals de buizerd noemt men een horst. De vogel zal gemakkelijk een horst uit vorige jaren weer opbouwen.

Het vrouwtje legt in mei twee tot vier eieren, maar meestal drie. Deze witachtige eieren hebben bruine vlekken en vegen. De broedtijd is 28 tot 31 dagen. Het jong dat als eerste uit het ei komt heeft de grootste kans te overleven. Bij gebrek aan voldoende voedsel sterft het zwakste kuiken en wordt uit het nest gegooid, of opgegeten door de rest. Buizerdjongen hebben een typisch witte bles op het achterhoofd. De kuikens houden het nest netjes, uitwerpselen verdwijnen met kracht over de rand. De jongen blijven zes tot zeven weken in het nest. Naar mate ze ouder worden verwijderen de jongen zich steeds verder van het nest.

Een buizerd is pas na 3 à 4 jaar geslachtsrijp. Dit betekent dat heel wat buizerds rondvliegen die niet broeden. De maximale leeftijd van het dier is 26 jaar in de vrije natuur en 30 jaar in gevangenschap.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Grote Zilverreiger

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De grote zilverreiger (Ardea alba) is een witte vogel uit de familie der reigers. Voorheen stond de vogel ook bekend als Egretta alba (Linnaeus, 1758) of Casmerodius albus.

Uiterlijke kenmerken

Met zijn lengte van 85 – 100 cm is de grote zilverreiger even groot als de blauwe reiger. De spanwijdte is 1,45 tot 1,70 m, zijn gewicht 1 tot 1,5 kg.

Voortplanting

De grote zilverreiger nestelt in bomen, vaak in kolonies met andere in kolonies broedende watervogels.

Voedsel

Hij leeft van visamfibieën, kleine zoogdieren en soms ook reptielen en vogels. Hij foerageert meestal in ondiep water, maar ook op het land. Zijn jachttechniek is eenvoudig: langdurig roerloos staan tot een prooidier in de buurt komt, of heel rustig wadend zijn prooi achtervolgen. Eenmaal dichtbij, spiest (“rijgt”) hij zijn prooi aan zijn dolkvormige snavel.

Verspreiding en status

De reiger komt onder meer voor in Italië, op de Balkan en in Turkije. De grote zilverreiger is bezig aan een opmars in Europa. De vogel broedt nu ook in België, Nederland, DuitslandSlowakijePolenWit-Rusland en Litouwen. Het eerste broedgeval in Nederland vond plaats in 1978 (Oostvaardersplassen). Het aantal broedparen in Nederland steeg geleidelijk tussen 1978 en 2007 naar 150 per jaar. Omdat het in het begin niet duidelijk was dat deze vogel als broedvogel zich zou handhaven, werd hij in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet. Op de internationale IUCN-lijst (vermeld als Casmerodius albus) staat hij als niet bedreigdmaar hij valt wel onder het AEWA-verdrag.
Buiten de broedtijd wordt de grote zilverreiger in Nederland en België ook steeds vaker waargenomen.

Ondersoorten

Er zijn vier ondersoorten die van elkaar nauwelijks verschillen. Ardea alba modesta wordt door sommige taxonomen ook wel beschouwd als een soort (Oosterse grote zilverreiger).

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Kolibrievlinder

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Kolibrievlinder

De kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum) is een vlinder uit de familie pijlstaarten (Sphingidae).

De kolibrievlinder is te herkennen aan de grijze tot bruine voorvleugels met twee van elkaar af gelegen donkerbruine, dunne en enigszins grillige strepen aan de bovenzijde. De achtervleugels hebben een oranje kleur aan de bovenzijde. De spanwijdte (of vlucht) van de vleugels is ongeveer 5 centimeter.

De vlinder komt voor in Zuid-Europa en Noord-Afrika. Het is een zeer snelle soort, de kolibrievlinder is een van de bekendste trekvlinders. In de zomer vliegen grote aantallen kolibrievlinders naar het noorden en westen van Europa en ’s winters trekken de vlinders naar zuidelijkere delen van Afrika. De vlinder wordt jaarlijks ook in België en Nederland aangetroffen. Het verspreidingsgebied van de soort strekt zich uit tot in noordelijk Scandinavië. De vlinder wordt beschouwd als een algemeen voorkomende en talrijke soort die niet wordt bedreigd.

De waardplanten van de rupsen bestaan voornamelijk uit walstro (Galium) en meekrap (Rubia tinctorum), maar ook andere planten worden gegeten. De rupsen worden tot 4,5 centimeter lang en zijn groen met witte en gele lengtestrepen. De volwassen vlinders zuigen nectar uit bloemen van plantensoorten uit verschillende plantenfamilies. De kolibrievlinder is overdag actief maar kan ook in de schemering en ’s nachts vliegend worden aangetroffen.

Naam

De naam is te danken aan de op kolibries gelijkende vlucht, maar het uiterlijk is duidelijk dat van een vlinder

De kolibrievlinder werd benoemd door Carolus Linnaeus in 1758. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Sphinx stellatarum gebruikt. De vlinder werd vervolgens in het geslacht Macroglossum Scopoli, 1777 geplaatst, waarvoor lange tijd de naam Macroglossa Ochsenheimer, 1816, een ongefundeerde aanpassing, in zwang is geweest.

De huidige wetenschappelijke geslachtsnaam Macroglossum betekent lange (μακρός, makros) tong (γλώσσα, glōssa) en verwijst naar de lange tong. De soortnaam stellatarum verwijst naar een oude naam (Stellatae) voor de plantenfamilie sterbladigenfamilie (Rubiaceae), waartoe de belangrijkste voedselplant voor de rups toe behoort.

De vlinder beschikt over een lange tong en is in staat om stil te hangen in de lucht bij een bloem tijdens het opzuigen van nectar. Omdat de vlinder hierdoor doet denken aan een kolibrie heeft de soort de Nederlandstalige naam kolibrievlinder gekregen. In de Nederlandse taal wordt de kolibrievlinder ook wel meekrapvlinderonrustvlinder of onrust genoemd. De naam meekrapvlinder slaat op de plant waarvan de meeste rupsen leven; meekrap. De naam onrustvlinder is te danken aan het zeer snelle vlieggedrag.

In andere talen worden heel andere namen gebruikt, zoals het Duitse taubenschwänzchen, wat ‘duivenstaart’ betekent. In de Engelse taal wordt de vlinder wel hummingbird hawk-moth of hummingmoth genoemd, wat ‘kolibrie-vlinder’ respectievelijk ‘zoemende vlinder’ betekent. In het Frans wordt de naam Sphinx colibri gebruikt, dat ‘kolibrie- sfinx’ betekent. In de Franse taal worden overigens alle pijlstaartvlinders sfinx genoemd.

Verspreiding en habitat

Verspreidingsgebied van de kolibrievlinder.
Blauw: zomergastgroen: standvlindergeel: wintergast

Op de verspreidingskaart rechts is het leefgebied van de vlinder aangegeven. Het verspreidingsgebied bestaat uit drie delen, die op de kaart zijn gemarkeerd met verschillende kleuren. In het groene gebied overleeft de vlinder het hele jaar. In het blauwe gebied komt de kolibrievlinder ’s zomers voor en in het gele gebied kan de vlinder ’s winters voorkomen. Het leefgebied strekt zich uit van Noord-Afrika, Europa en via China tot in Japan.

In het blauwe gebied is de kolibrievlinder alleen als zomergast te vinden ten noorden van het natuurlijke verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied loopt van IJsland en Groot-Brittannië tot oostelijk via Azië tot het noorden van Japan. In Groot-Brittannië is de soort tot op de Shetlandeilanden aangetroffen, in het noorden van Schotland.[6] Meestal komt de vlinder hier en in Ierland voornamelijk in het zuiden voor. De vlinder komt als zomergast voor in de landen uiterst noordoostelijk ChinaEstlandFinlandGroot-Brittannië, oostelijk DuitslandHongarije, Ierland, noordelijk ItaliëIJsland, noordelijke eilanden van Japan, noordelijk KazachstanLetlandLitouwenMoldaviëMongoliëNoord-KoreaNoorwegenOekraïneOostenrijkPolen, noordelijk en centraal RoemeniëSlowakijeTsjechiëWit-Rusland, zuidelijk RuslandZweden en Zwitserland.

In het groene gebied is de vlinder het gehele jaar aan te treffen, het is hier een standvlinder. Het verspreidingsgebied loopt van noordelijk Afrika en zuidelijk Europa tot in Anatolië en noordelijk Zuidoost-Azië tot in Japan. De vlinder komt als standvlinder voor in de landen AfghanistanAlbaniëAlgerijeArmeniëAzerbeidzjanBelgiëBosnië en HerzegovinaBulgarije, centraal en zuidelijk ChinaCyprus, westelijk DuitslandEgypteFrankrijkGeorgiëGriekenlandHongarije, uiterst noordelijk IndiaIrakIranIsraëlItaliëJordanië, zuidelijk KazachstanKroatiëLibanonLibiëMacedoniëMarokkoMauritaniëNederlandOezbekistan, noordelijk Oman, grote delen van PakistanPortugal, zuidelijk RoemeniëSaoedi-ArabiëSenegalSloveniëSpanjeSyriëTaiwanTurkijeTurkmenistanVerenigde Arabische Emiraten en Zuid-Korea.

In het gele gebied komt de vlinder alleen voor als wintergast, ten zuiden van het natuurlijke verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied bestaat uit een brede strook van noordwestelijk Afrika en het andere deel van iets ten westen van India tot noordelijk Zuidoost-Azië. De vlinder komt als wintergast voor in de landen noordoostelijk Mali, zuidelijk Mauritanië, noordelijk NigerSenegal, zuidelijk Libië en uiterst noordelijk Tsjaad.

De kolibrievlinder kan in hooggebergten worden waargenomen tot een hoogte van 3000 meter boven zeeniveau. Ook in poolgebieden zoals de kuststreken van de noordelijke Noordelijke IJszee wordt de vlinder wel gevonden. De vlinders trekken het ene jaar massaal naar het noorden vanuit het Middellandse Zeegebied maar in andere jaren zijn ze juist zeldzaam. In westelijk en noordelijk Europa kan de vlinder echter niet overwinteren. In streken waar het vriest sterven de dieren vaak na de eerste nachtvorst. Er zijn wel waarnemingen bekend van overwinterende dieren maar deze trekken vaak naar het zuiden en vestigen zich niet permanent.

België en Nederland

De kolibrievlinder is als trekvlinder en als standvlinder in de Benelux het gehele jaar aan te treffen. In de hete en droge zomers van 2003 en 2006 is de soort hier massaal waargenomen. Veel trekvlinders, zoals de doodshoofdvlinder, komen pas aan het einde van de zomer aan in Nederland, maar de kolibrievlinder is soms al in het voorjaar te vinden. De eieren worden in Nederland van mei tot september afgezet. Van exemplaren die al in januari werden aangetroffen werd gedacht dat het overwinterende vlinders betrof maar het blijkt waarschijnlijk toch om immigrerende vlinders te gaan. De vlinder kan in Nederland vrijwel het gehele jaar worden waargenomen, maar vliegt vooral in de maanden augustus en september.

Ook in België is de vlinder de afgelopen jaren in het gehele land aangetroffen. De kolibrievlinder heeft de beschermingsstatus “Vrij Algemeen”.

Uiterlijke kenmerken

Belangrijkste lichaamsdelen van de vlinder.

Uitklappen

Legenda

De vleugels zijn bruin van kleur en hebben twee donkere dwarsstrepen.

Kop met duidelijk zichtbare ogen en antennes.

De kolibrievlinder heeft een typische pijlstaartachtige vorm, een gestroomlijnd lichaam en krachtige, gestroomlijnde vleugels. De voorvleugels zijn grijsbruin, de achtervleugels zijn oranjegeel. Aan de brede achterlijfspunt zijn zwarte en witte vlekken aanwezig.

Kop

De kop van de kolibrievlinder is duidelijk te onderscheiden van de rest van het lichaam. De kop is aan de achterzijde deels onder het borststuk gelegen maar door de duidelijke uitsteeksels is de kop toch duidelijk te zien. De ogen zijn rond en bolvormig, de ogen zijn in het zonlicht gezien groen van kleur. De antennes zijn aan de bovenzijde van de kop gelegen en zijn draadvormig of filiform, ze zijn iets verdikt aan het uiteinde. Aan de punt van de antenne is een klein lobje aanwezig, dat met het blote oog moeilijk te zien is.

De ogen bestaan uit vele kleine deeloogjes die de ommatidiën worden genoemd. Het geheel noemt men het samengesteld oog of facetoog. De voorzijde van het kop wordt beschermd door een verharde plaat die de clypeuswordt genoemd. Bij gave exemplaren is deze bedekt met haren en niet te zien. Bij beschadigde vlinders is de clypeus kaal, de kleur is bruinrood waardoor deze nogal opvalt.

De tong van de vlinder bereikt een lengte van ongeveer twee tot drie centimeter en is net zo lang als het lichaam. De tong wordt wel roltong of proboscis genoemd, omdat de tong in rust wordt opgerold. De tong bestaat uit twee uitsteeksels van de onderkaak, die samensmelten nadat de vlinder uit de pop is gekropen. De buisvormige roltong kan door de lengte diep in bloemen worden gestoken.

Borststuk

Het borststuk is het meest prominente deel van de vlinder. Het draagt aan de bovenzijde twee paar vleugels en aan de onderzijde drie paar poten.

De vleugels bestaan uit de voorvleugels aan de voorzijde en de achtervleugels aan de achterzijde van het borststuk. De voorvleugels zijn beduidend langer dan de achtervleugels en bovendien puntiger van vorm. De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 20 tot 24 millimeter en de spanwijdte of vlucht is ongeveer 4 tot 5 centimeter.

Tijdens het vliegen worden de vleugels zo snel heen- en weer bewogen dat ze met het blote oog niet te zien zijn. De vleugels worden in rust achterwaarts als een dakje over het achterlijf gevouwen. De voorvleugels worden hierbij boven op de achtervleugels gevouwen, zodat de voorvleugels aan de bovenzijde te zien zijn en de achtervleugels aan het oog worden onttrokken. De voorvleugels zijn grijsbruin, net als de rest van het borststuk. De bovenzijde van de voorvleugel heeft enkele golvende, lichtere en donkere strepen dwars op de vleugelas, waarvan twee dunne bruine strepen het duidelijkst zichtbaar zijn. Deze zijn aan weerszijden van het midden van de vleugel gelegen. De buitenste vlek, dus aan de zijde van de vleugelpunt, is sterker gekromd en soms is de band verkort en is alleen een V– vormige vlek te zien. De vleugelpunt wordt de apex genoemd en is altijd puntig en nooit afgerond of sikkelvormig zoals bij andere pijlstaartvlinders het geval is.

De bovenzijde van de achtervleugel echter is helder oranje gekleurd, verder zonder tekening. Deze felle kleur wordt een schrikkleur genoemd. Als de vlinder in rust wordt verstoord vliegt deze weg en hierbij komen plots de felle kleuren tevoorschijn. Sommige vijanden raken hierdoor verward waardoor de vlinder kan ontsnappen. De onderzijde van alle vier de vleugels is egaal bruingrijs gekleurd, de binnenzijde van de achtervleugel is lichter tot geel. De onderzijde van de vleugels heeft geen tekening, wel zijn de zwarte vleugeladers beter zichtbaar dan aan de bovenzijde van de vleugels.

Achterlijf

Aan het einde van het achterlijf zijn lange haren aanwezig welke lamellen vormen die enigszins lijken op de staartveren van vogels. Deze structuren dienen om het lichaam te stabiliseren tijdens de vlucht. Het achterlijf is zwart van kleur en heeft opvallende vierkante vlekken die iets weg hebben van een dambordtekening.

Onderscheid met andere soorten

De kolibrievlinder kan verward worden met verschillende andere soorten uit het geslacht Macroglossum. Veel andere soorten uit dit geslacht hebben andere kleuren en patronen aan de bovenzijde van de vleugels, vaak ontbreekt de oranje kleur op de achtervleugels. Een aantal soorten heeft een andere vleugelvorm, zoals een getande of gekartelde vleugelrand. Daarnaast kan de kolibrievlinder worden verward met soorten uit andere geslachten van de pijlstaartvlinders, zoals soorten uit het geslacht Hemaris. Van de Hemaris– soorten is de kolibrievlinder te onderscheiden aan de geheel beschubde vleugels, bij de Hemaris-soorten zijn de vleugels deels onbeschut en bevatten transparante delen, die vensters worden genoemd. Hierdoor lijken Hemaris– soorten meer op hommels dan op vlinders.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)