Home

Buizerd

Buizerd
Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

Buizerd (Common Buzzard)

Na een morgen fotograferen reed ik naar huis door Someren, hierbij trof ik deze Buizerd aan. Deze buizerd probeerde een Haas die vast gereden was aan het asfalt mee te nemen. De buizerd is waarschijnlijk wel de bekendste Nederlandse roofvogel. Het is een stevige vogel, niet erg goed toegerust op het vangen van snel bewegende prooien zoals bijvoorbeeld valken dat kunnen. Buizerds moeten het dan ook meer hebben van muizen, zieke konijnen, wormen en aas. Dat aas werd hen helaas noodlottig; in het verleden (en nog steeds!) werden buizerds vergiftigd door mensen die de roofvogels als concurrenten beschouwen. Gelukkig zijn deze praktijken sterk afgenomen, waardoor het aantal buizerds sterk is toegenomen.

Poging 2. Onverschrokken blijft hij proberen de platgereden haas van de weg af mee te nemen. De auto’s moeten maar wachten of omrijden.

De buizerd (Buteo buteo) is een middelgrote tot grote roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De buizerd komt voor in het grootste gedeelte van Europa en delen van Azië. Hij is een standvogel die in hetzelfde gebied overwintert waar hij broedt, op de koudste gebieden en enkele ondersoorten na. De vogel jaagt gebruikelijk in open land, maar nestelt in bosranden. Normaal gesproken bestaat de prooi van een buizerd voornamelijk uit kleine zoogdieren, amfibieën (zoals kikkers) en kleine vogels, maar hij is bij gelegenheid ook aaseter.

Vanaf de laatste decennia van de 20e eeuw is het buizerdbestand in de Benelux verveelvoudigd ten opzichte van de jaren zestig, toen de vogel door gebruik van pesticiden aldaar bijna uitgestorven was. In Nederland komt hij anno 2010 weer algemeen voor, met een stabiele stand van ruim 10.000 broedparen.

Kenmerken

De roep van de buizerd klinkt als een gerekt klagend gemiauw. Wanneer men een nest nadert, beginnen de buizerds opgewonden en miauwend boven de boomkruinen te vliegen. Dit gedrag heet in vogelaarstaal ‘alarmeren’.

Bij buizerds bestaat een grote kleurvariatie, er zijn erg donker gekleurde exemplaren terwijl er ook zijn met een bijna witte onderkant. Het bovengedeelte is effen, terwijl aan de onderkant verschillende dwarsbanden getekend zijn. De staart van een volwassen buizerd heeft naast de donkere eindband nog 8-10 smalle donkere dwarsbanden. De spanwijdte van de vleugels is ongeveer 113 tot 128 cm. De totale lengte van kop tot staart is ongeveer 51 tot 57 centimeter.

Door de typische vlucht is de vogel gemakkelijk te herkennen; enkele vleugelslagen, kort zweven en dan weer een paar slagen. De buizerd is een uitgesproken langzame vlieger met zijn brede vleugels en de korte, brede staart. Vaak kan worden waargenomen dat een buizerd door een of meer kraaien, die in zekere zin zijn voedselconcurrenten zijn, wordt weggejaagd. De buizerd maakt ook graag gebruik van de thermiek. Op een mooie voorjaarsdag zijn vaak groepen buizerds te zien die zweven in de opstijgende warme lucht in een thermiekbel.[3]

Een cirkelende buizerd is te herkennen aan de lange en brede vleugels en aan de relatief korte, breed gespreide staart. Mannetjes en vrouwtjes zijn alleen naast elkaar, bijvoorbeeld wanneer ze samen rondcirkelen te onderscheiden, waarbij het vrouwtje in de regel iets groter is dan het mannetje.

De buizerd kan verward worden met de wespendief. Deze is van de buizerd te onderscheiden door de banden op de staart. De wespendief heeft 2 banden aan de basis en 1 bijna aan het einde. De buizerd heeft vele banden op regelmatige afstand. Daarnaast heeft de wespendief een andere roep (hoge fluittonen) en is hij in vlucht te herkennen aan de bijna vlak gehouden vleugels, daar waar de buizerd de vleugels tijdens het zweven meer in een ondiepe v-vorm houdt.

De ruigpootbuizerd is een verwante soort die de Benelux uitsluitend bezoekt om te overwinteren. De ruigpootbuizerd is onder andere te herkennen aan de veren op de poten. Vaak worden licht gekleurde buizerds voor ruigpootbuizerds aangezien.

Voedsel

Wat voedsel betreft is de buizerd een flexibele vogel en een opportunist; hij eet wat voorhanden is. Vandaar ook z’n brede verspreiding. Veldmuizen, mollen of konijnen vormen vaak het hoofdvoedsel samen met kikkers en kleine vogels. Een buizerd kan als het nodig is snel overschakelen op een ander voedingspatroon: ook dieren als eekhoorns, hazelwormen, waterhoentjes, insecten, verschillende amfibieën of vissen zijn dan niet veilig. Ook eet hij wel aas, meestal verkeersslachtoffers. Als hij een prooi ziet vanaf zijn uitkijkpost laat de buizerd zich er als een baksteen op vallen. In de winter zitten ze ook vaak op de grond; dan eten ze regenwormen. Mensen worden zelden of nooit door buizerds aangevallen, behalve een enkele keer joggers. Zij worden dan mogelijk instinctief geïnterpreteerd als een indringer op de vlucht.

Voortplanting

De buizerd bouwt hoog in een boom, in een gaffelvormige boomtak of tegen de stam aanleunend, een nest van dode takken, met daarop bijvoorbeeld dennen– of larikstakken. Een nest van een roofvogel zoals de buizerd noemt men een horst. De vogel zal gemakkelijk een horst uit vorige jaren weer opbouwen.

Het vrouwtje legt in mei twee tot vier eieren, maar meestal drie. Deze witachtige eieren hebben bruine vlekken en vegen. De broedtijd is 28 tot 31 dagen. Het jong dat als eerste uit het ei komt heeft de grootste kans te overleven. Bij gebrek aan voldoende voedsel sterft het zwakste kuiken en wordt uit het nest gegooid, of opgegeten door de rest. Buizerdjongen hebben een typisch witte bles op het achterhoofd. De kuikens houden het nest netjes, uitwerpselen verdwijnen met kracht over de rand. De jongen blijven zes tot zeven weken in het nest. Naar mate ze ouder worden verwijderen de jongen zich steeds verder van het nest.

Een buizerd is pas na 3 à 4 jaar geslachtsrijp. Dit betekent dat heel wat buizerds rondvliegen die niet broeden. De maximale leeftijd van het dier is 26 jaar in de vrije natuur en 30 jaar in gevangenschap.

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Grote Zilverreiger

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De grote zilverreiger (Ardea alba) is een witte vogel uit de familie der reigers. Voorheen stond de vogel ook bekend als Egretta alba (Linnaeus, 1758) of Casmerodius albus.

Uiterlijke kenmerken

Met zijn lengte van 85 – 100 cm is de grote zilverreiger even groot als de blauwe reiger. De spanwijdte is 1,45 tot 1,70 m, zijn gewicht 1 tot 1,5 kg.

Voortplanting

De grote zilverreiger nestelt in bomen, vaak in kolonies met andere in kolonies broedende watervogels.

Voedsel

Hij leeft van visamfibieën, kleine zoogdieren en soms ook reptielen en vogels. Hij foerageert meestal in ondiep water, maar ook op het land. Zijn jachttechniek is eenvoudig: langdurig roerloos staan tot een prooidier in de buurt komt, of heel rustig wadend zijn prooi achtervolgen. Eenmaal dichtbij, spiest (“rijgt”) hij zijn prooi aan zijn dolkvormige snavel.

Verspreiding en status

De reiger komt onder meer voor in Italië, op de Balkan en in Turkije. De grote zilverreiger is bezig aan een opmars in Europa. De vogel broedt nu ook in België, Nederland, DuitslandSlowakijePolenWit-Rusland en Litouwen. Het eerste broedgeval in Nederland vond plaats in 1978 (Oostvaardersplassen). Het aantal broedparen in Nederland steeg geleidelijk tussen 1978 en 2007 naar 150 per jaar. Omdat het in het begin niet duidelijk was dat deze vogel als broedvogel zich zou handhaven, werd hij in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet. Op de internationale IUCN-lijst (vermeld als Casmerodius albus) staat hij als niet bedreigdmaar hij valt wel onder het AEWA-verdrag.
Buiten de broedtijd wordt de grote zilverreiger in Nederland en België ook steeds vaker waargenomen.

Ondersoorten

Er zijn vier ondersoorten die van elkaar nauwelijks verschillen. Ardea alba modesta wordt door sommige taxonomen ook wel beschouwd als een soort (Oosterse grote zilverreiger).

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Kolibrievlinder

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Kolibrievlinder

De kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum) is een vlinder uit de familie pijlstaarten (Sphingidae).

De kolibrievlinder is te herkennen aan de grijze tot bruine voorvleugels met twee van elkaar af gelegen donkerbruine, dunne en enigszins grillige strepen aan de bovenzijde. De achtervleugels hebben een oranje kleur aan de bovenzijde. De spanwijdte (of vlucht) van de vleugels is ongeveer 5 centimeter.

De vlinder komt voor in Zuid-Europa en Noord-Afrika. Het is een zeer snelle soort, de kolibrievlinder is een van de bekendste trekvlinders. In de zomer vliegen grote aantallen kolibrievlinders naar het noorden en westen van Europa en ’s winters trekken de vlinders naar zuidelijkere delen van Afrika. De vlinder wordt jaarlijks ook in België en Nederland aangetroffen. Het verspreidingsgebied van de soort strekt zich uit tot in noordelijk Scandinavië. De vlinder wordt beschouwd als een algemeen voorkomende en talrijke soort die niet wordt bedreigd.

De waardplanten van de rupsen bestaan voornamelijk uit walstro (Galium) en meekrap (Rubia tinctorum), maar ook andere planten worden gegeten. De rupsen worden tot 4,5 centimeter lang en zijn groen met witte en gele lengtestrepen. De volwassen vlinders zuigen nectar uit bloemen van plantensoorten uit verschillende plantenfamilies. De kolibrievlinder is overdag actief maar kan ook in de schemering en ’s nachts vliegend worden aangetroffen.

Naam

De naam is te danken aan de op kolibries gelijkende vlucht, maar het uiterlijk is duidelijk dat van een vlinder

De kolibrievlinder werd benoemd door Carolus Linnaeus in 1758. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Sphinx stellatarum gebruikt. De vlinder werd vervolgens in het geslacht Macroglossum Scopoli, 1777 geplaatst, waarvoor lange tijd de naam Macroglossa Ochsenheimer, 1816, een ongefundeerde aanpassing, in zwang is geweest.

De huidige wetenschappelijke geslachtsnaam Macroglossum betekent lange (μακρός, makros) tong (γλώσσα, glōssa) en verwijst naar de lange tong. De soortnaam stellatarum verwijst naar een oude naam (Stellatae) voor de plantenfamilie sterbladigenfamilie (Rubiaceae), waartoe de belangrijkste voedselplant voor de rups toe behoort.

De vlinder beschikt over een lange tong en is in staat om stil te hangen in de lucht bij een bloem tijdens het opzuigen van nectar. Omdat de vlinder hierdoor doet denken aan een kolibrie heeft de soort de Nederlandstalige naam kolibrievlinder gekregen. In de Nederlandse taal wordt de kolibrievlinder ook wel meekrapvlinderonrustvlinder of onrust genoemd. De naam meekrapvlinder slaat op de plant waarvan de meeste rupsen leven; meekrap. De naam onrustvlinder is te danken aan het zeer snelle vlieggedrag.

In andere talen worden heel andere namen gebruikt, zoals het Duitse taubenschwänzchen, wat ‘duivenstaart’ betekent. In de Engelse taal wordt de vlinder wel hummingbird hawk-moth of hummingmoth genoemd, wat ‘kolibrie-vlinder’ respectievelijk ‘zoemende vlinder’ betekent. In het Frans wordt de naam Sphinx colibri gebruikt, dat ‘kolibrie- sfinx’ betekent. In de Franse taal worden overigens alle pijlstaartvlinders sfinx genoemd.

Verspreiding en habitat

Verspreidingsgebied van de kolibrievlinder.
Blauw: zomergastgroen: standvlindergeel: wintergast

Op de verspreidingskaart rechts is het leefgebied van de vlinder aangegeven. Het verspreidingsgebied bestaat uit drie delen, die op de kaart zijn gemarkeerd met verschillende kleuren. In het groene gebied overleeft de vlinder het hele jaar. In het blauwe gebied komt de kolibrievlinder ’s zomers voor en in het gele gebied kan de vlinder ’s winters voorkomen. Het leefgebied strekt zich uit van Noord-Afrika, Europa en via China tot in Japan.

In het blauwe gebied is de kolibrievlinder alleen als zomergast te vinden ten noorden van het natuurlijke verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied loopt van IJsland en Groot-Brittannië tot oostelijk via Azië tot het noorden van Japan. In Groot-Brittannië is de soort tot op de Shetlandeilanden aangetroffen, in het noorden van Schotland.[6] Meestal komt de vlinder hier en in Ierland voornamelijk in het zuiden voor. De vlinder komt als zomergast voor in de landen uiterst noordoostelijk ChinaEstlandFinlandGroot-Brittannië, oostelijk DuitslandHongarije, Ierland, noordelijk ItaliëIJsland, noordelijke eilanden van Japan, noordelijk KazachstanLetlandLitouwenMoldaviëMongoliëNoord-KoreaNoorwegenOekraïneOostenrijkPolen, noordelijk en centraal RoemeniëSlowakijeTsjechiëWit-Rusland, zuidelijk RuslandZweden en Zwitserland.

In het groene gebied is de vlinder het gehele jaar aan te treffen, het is hier een standvlinder. Het verspreidingsgebied loopt van noordelijk Afrika en zuidelijk Europa tot in Anatolië en noordelijk Zuidoost-Azië tot in Japan. De vlinder komt als standvlinder voor in de landen AfghanistanAlbaniëAlgerijeArmeniëAzerbeidzjanBelgiëBosnië en HerzegovinaBulgarije, centraal en zuidelijk ChinaCyprus, westelijk DuitslandEgypteFrankrijkGeorgiëGriekenlandHongarije, uiterst noordelijk IndiaIrakIranIsraëlItaliëJordanië, zuidelijk KazachstanKroatiëLibanonLibiëMacedoniëMarokkoMauritaniëNederlandOezbekistan, noordelijk Oman, grote delen van PakistanPortugal, zuidelijk RoemeniëSaoedi-ArabiëSenegalSloveniëSpanjeSyriëTaiwanTurkijeTurkmenistanVerenigde Arabische Emiraten en Zuid-Korea.

In het gele gebied komt de vlinder alleen voor als wintergast, ten zuiden van het natuurlijke verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied bestaat uit een brede strook van noordwestelijk Afrika en het andere deel van iets ten westen van India tot noordelijk Zuidoost-Azië. De vlinder komt als wintergast voor in de landen noordoostelijk Mali, zuidelijk Mauritanië, noordelijk NigerSenegal, zuidelijk Libië en uiterst noordelijk Tsjaad.

De kolibrievlinder kan in hooggebergten worden waargenomen tot een hoogte van 3000 meter boven zeeniveau. Ook in poolgebieden zoals de kuststreken van de noordelijke Noordelijke IJszee wordt de vlinder wel gevonden. De vlinders trekken het ene jaar massaal naar het noorden vanuit het Middellandse Zeegebied maar in andere jaren zijn ze juist zeldzaam. In westelijk en noordelijk Europa kan de vlinder echter niet overwinteren. In streken waar het vriest sterven de dieren vaak na de eerste nachtvorst. Er zijn wel waarnemingen bekend van overwinterende dieren maar deze trekken vaak naar het zuiden en vestigen zich niet permanent.

België en Nederland

De kolibrievlinder is als trekvlinder en als standvlinder in de Benelux het gehele jaar aan te treffen. In de hete en droge zomers van 2003 en 2006 is de soort hier massaal waargenomen. Veel trekvlinders, zoals de doodshoofdvlinder, komen pas aan het einde van de zomer aan in Nederland, maar de kolibrievlinder is soms al in het voorjaar te vinden. De eieren worden in Nederland van mei tot september afgezet. Van exemplaren die al in januari werden aangetroffen werd gedacht dat het overwinterende vlinders betrof maar het blijkt waarschijnlijk toch om immigrerende vlinders te gaan. De vlinder kan in Nederland vrijwel het gehele jaar worden waargenomen, maar vliegt vooral in de maanden augustus en september.

Ook in België is de vlinder de afgelopen jaren in het gehele land aangetroffen. De kolibrievlinder heeft de beschermingsstatus “Vrij Algemeen”.

Uiterlijke kenmerken

Belangrijkste lichaamsdelen van de vlinder.

Uitklappen

Legenda

De vleugels zijn bruin van kleur en hebben twee donkere dwarsstrepen.

Kop met duidelijk zichtbare ogen en antennes.

De kolibrievlinder heeft een typische pijlstaartachtige vorm, een gestroomlijnd lichaam en krachtige, gestroomlijnde vleugels. De voorvleugels zijn grijsbruin, de achtervleugels zijn oranjegeel. Aan de brede achterlijfspunt zijn zwarte en witte vlekken aanwezig.

Kop

De kop van de kolibrievlinder is duidelijk te onderscheiden van de rest van het lichaam. De kop is aan de achterzijde deels onder het borststuk gelegen maar door de duidelijke uitsteeksels is de kop toch duidelijk te zien. De ogen zijn rond en bolvormig, de ogen zijn in het zonlicht gezien groen van kleur. De antennes zijn aan de bovenzijde van de kop gelegen en zijn draadvormig of filiform, ze zijn iets verdikt aan het uiteinde. Aan de punt van de antenne is een klein lobje aanwezig, dat met het blote oog moeilijk te zien is.

De ogen bestaan uit vele kleine deeloogjes die de ommatidiën worden genoemd. Het geheel noemt men het samengesteld oog of facetoog. De voorzijde van het kop wordt beschermd door een verharde plaat die de clypeuswordt genoemd. Bij gave exemplaren is deze bedekt met haren en niet te zien. Bij beschadigde vlinders is de clypeus kaal, de kleur is bruinrood waardoor deze nogal opvalt.

De tong van de vlinder bereikt een lengte van ongeveer twee tot drie centimeter en is net zo lang als het lichaam. De tong wordt wel roltong of proboscis genoemd, omdat de tong in rust wordt opgerold. De tong bestaat uit twee uitsteeksels van de onderkaak, die samensmelten nadat de vlinder uit de pop is gekropen. De buisvormige roltong kan door de lengte diep in bloemen worden gestoken.

Borststuk

Het borststuk is het meest prominente deel van de vlinder. Het draagt aan de bovenzijde twee paar vleugels en aan de onderzijde drie paar poten.

De vleugels bestaan uit de voorvleugels aan de voorzijde en de achtervleugels aan de achterzijde van het borststuk. De voorvleugels zijn beduidend langer dan de achtervleugels en bovendien puntiger van vorm. De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 20 tot 24 millimeter en de spanwijdte of vlucht is ongeveer 4 tot 5 centimeter.

Tijdens het vliegen worden de vleugels zo snel heen- en weer bewogen dat ze met het blote oog niet te zien zijn. De vleugels worden in rust achterwaarts als een dakje over het achterlijf gevouwen. De voorvleugels worden hierbij boven op de achtervleugels gevouwen, zodat de voorvleugels aan de bovenzijde te zien zijn en de achtervleugels aan het oog worden onttrokken. De voorvleugels zijn grijsbruin, net als de rest van het borststuk. De bovenzijde van de voorvleugel heeft enkele golvende, lichtere en donkere strepen dwars op de vleugelas, waarvan twee dunne bruine strepen het duidelijkst zichtbaar zijn. Deze zijn aan weerszijden van het midden van de vleugel gelegen. De buitenste vlek, dus aan de zijde van de vleugelpunt, is sterker gekromd en soms is de band verkort en is alleen een V– vormige vlek te zien. De vleugelpunt wordt de apex genoemd en is altijd puntig en nooit afgerond of sikkelvormig zoals bij andere pijlstaartvlinders het geval is.

De bovenzijde van de achtervleugel echter is helder oranje gekleurd, verder zonder tekening. Deze felle kleur wordt een schrikkleur genoemd. Als de vlinder in rust wordt verstoord vliegt deze weg en hierbij komen plots de felle kleuren tevoorschijn. Sommige vijanden raken hierdoor verward waardoor de vlinder kan ontsnappen. De onderzijde van alle vier de vleugels is egaal bruingrijs gekleurd, de binnenzijde van de achtervleugel is lichter tot geel. De onderzijde van de vleugels heeft geen tekening, wel zijn de zwarte vleugeladers beter zichtbaar dan aan de bovenzijde van de vleugels.

Achterlijf

Aan het einde van het achterlijf zijn lange haren aanwezig welke lamellen vormen die enigszins lijken op de staartveren van vogels. Deze structuren dienen om het lichaam te stabiliseren tijdens de vlucht. Het achterlijf is zwart van kleur en heeft opvallende vierkante vlekken die iets weg hebben van een dambordtekening.

Onderscheid met andere soorten

De kolibrievlinder kan verward worden met verschillende andere soorten uit het geslacht Macroglossum. Veel andere soorten uit dit geslacht hebben andere kleuren en patronen aan de bovenzijde van de vleugels, vaak ontbreekt de oranje kleur op de achtervleugels. Een aantal soorten heeft een andere vleugelvorm, zoals een getande of gekartelde vleugelrand. Daarnaast kan de kolibrievlinder worden verward met soorten uit andere geslachten van de pijlstaartvlinders, zoals soorten uit het geslacht Hemaris. Van de Hemaris– soorten is de kolibrievlinder te onderscheiden aan de geheel beschubde vleugels, bij de Hemaris-soorten zijn de vleugels deels onbeschut en bevatten transparante delen, die vensters worden genoemd. Hierdoor lijken Hemaris– soorten meer op hommels dan op vlinders.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Raaf

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Raaf

De raaf (Corvus corax) is de grootste vogel uit de familie van de kraaien. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.

Herkenning

De raaf is beduidend groter dan de zwarte kraai en de roek. De kop-staartlengte is 65 centimeter, de spanwijdte 1,20 meter en het gewicht bedraagt gemiddeld 1250 gram. De snavel is in verhouding wat zwaarder en licht gekromd. In de vlucht is de vogel te herkennen aan het naar verhouding wat grotere kopprofiel en de breder uitwaaierende, ruitvormige staart. Ook vliegt hij hoger dan genoemde soorten en met tragere vleugelslag, hij zweeft geregeld even, terwijl een kraai meer doelgericht ergens naartoe vliegt. Het geluid is lager dan bij kraaien.

Intelligentie

Raven worden beschouwd als intelligente dieren. Er wordt gezegd dat raven met wolven een pact kunnen vormen. Als een raaf een gewond dier ziet zou hij op zoek gaan naar een wolf en diens aandacht trekken. Nadat de wolf klaar is met de prooi zou de raaf die dan verder opeten. Het is ook bekend dat raven ‘gereedschap’ gebruiken; met stokjes peuteren ze voedsel uit holtes en met stenen kraken ze noten. De raaf kan geluiden uit zijn omgeving imiteren, zoals de menselijke stem.

Als een groep wilde raven een karkas claimt, nemen individuele raven stukken vlees en organen mee en verbergen dat, om het later in hun eentje op te eten. Een raaf onthoudt zo tientallen plekken waar hij eten heeft verstopt. Hij houdt bovendien in de gaten waar andere raven hun buit verstoppen, om later die voorraad te kunnen plunderen. Het is aangetoond dat raven weten wanneer een soortgenoot vanuit zijn positie iets niet kan zien en dat ze bij het plunderen van voedsel extra voorzichtig zijn als de soortgenoot die het voedsel verstopte (de ‘eigenaar’) in de buurt is.

Sociaal gedrag

Raven weten niet alleen wie hun vrienden en rivalen zijn, maar ze houden ook rekening met allianties tussen andere raven. Als twee raven vriendschap sluiten, kan een derde gaan stoken. Raven zouden een vorm van troostend gedrag vertonen: als ze zien dat een familielid verslagen wordt in een gevecht, troosten ze die door lichamelijk contact te zoeken of diens veren schoon te maken. Hierdoor kunnen ze vermoedelijk zelf ook op troost rekenen. Een verslagen raaf ervaart hierdoor minder stress, maar blijft een verhoogd risico lopen op aanvallen van het familielid.

Voedsel

De vogel is een alleseter maar leeft vooral van knaagdiereninsecten en larvenwormen, jonge vogelskadaversmosselen en aangespoelde vissen. Ook plantendelen als bessen en fruit en mest van onder andere wolven staan op het menu.

Raven leven deels van verkeersslachtoffers van (snel)wegverkeer. Het komt de ravenstand, en veel andere aasetende diersoorten, ten goede als kadavers van grotere dieren in het bos blijven liggen.

Voortplanting

Een nest jonge raven in gevangenschap

In de herfst en winter leven raven in grote groepen, maar zodra het broedseizoen begint eisen vaste koppeltjes een territorium op.

Het nest bouwt een raaf bij voorkeur in een hoge boom en gebruikt ditzelfde nest tientallen jaren lang waarbij het ieder jaar wat wordt uitgebreid. De vogel kan tientallen jaren oud worden, al is dat in de vrije natuur gewoonlijk veel minder.[7] Van tamme exemplaren in de Tower of London zijn leeftijden van 44 jaar geregistreerd. De raaf is monogaam en blijft zijn hele leven bij zijn partner.

Verspreiding

Een raaf in Zweden

De raaf is in feite onafhankelijk van het klimaat vrijwel op het hele noordelijk halfrond te vinden: van de Groenlandse ijsvelden tot de Mexicaanse zandwoestijnen. Toch is hij zeldzaam of uitgeroeid in Frankrijk, België, Nederland (1926), Duitsland en Denemarken.

De soort telt 11 ondersoorten:

Raven in Nederland

In Nederland leven nu weer raven na een geslaagde herintroductie op de Veluwe sinds midden jaren zeventig. In 2000 waren er ongeveer honderd broedparen in Nederland, merendeels op de Veluwe maar ook enkele op de Utrechtse heuvelrug, de Sallandse heuvelrugen in Zuidwest-Drenthe. Na een top van zo’n 130 broedparen eind jaren negentig is de stand weer wat ingezakt doordat een konijnenziekte (VHS) de konijnenstand flink heeft laten dalen, en doordat er in het natuurgebied niet meer bijgevoerd wordt met slachtafval waar ook de raven van profiteerden. Volgens SOVON schommelde het bestand tussen de 75 en 90 broedparen in 2007 en de trend was tot 2015 (125-145) constant (geen significante toe- of afname).[8] Geleidelijk lijkt de raaf zijn leefgebied in Nederland uit te breiden; er zijn ook waarnemingen uit Noord-Brabant gemeld. De raaf staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN,[1] maar werd in in 2004 als gevoelig op de Nederlandse Rode Lijst gezet.

Raven in Vlaanderen

De raaf staat niet op de Vlaamse rode lijst. Het dier was lang uitgestorven in Vlaanderen maar maakte begin 21e eeuw een comeback.[9]

Raven in het Verenigd Koninkrijk

Raven bij de Tower; Jubilee werd uitgebroed in Somerset in 2012 en draagt een gouden ring. Munin werd uitgebroed in North Uist in 1995 en draagt een lichtgroene ring, dit is de oudste raaf bij de Tower

In de Londense Tower zijn vanouds minstens zes raven aanwezig en ze vormen daar een toeristische attractie. Een legende zegt dat het Koninkrijk zal vallen als er minder dan zes raven aanwezig zijn in het historisch bouwwerk. In het wild komen raven nog voor in Schotland en Wales.

Mythologie

In de mythologie vervullen raven vaak een belangrijke rol.

  • De Germaanse god Wodan (Odin in het Scandinavisch) gebruikt twee raven, genaamd Huginn en Muninn, als boodschappers.
  • In het middeleeuwse dierdicht Van den vos Reynaerde komt de raaf Tiecelijn voor, hij brengt boodschappen over aan andere dieren.
  • De Kelten kenden goddelijke kracht aan het dier toe: waarzeggerskunst; overwinning in de strijd; vruchtbaarheid. Een totaal zwarte raaf is een boos teken, maar heeft hij een witte vlek, dan brengt hij geluk.
  • Bij de Grieken en Romeinen is de raaf het symbool voor een lang leven; hij is de boodschapper van de zonnegod Apollo.
  • Bij de Egyptenaren was de raaf juist symbool voor het kwaad.
  • Chinezen brengen hem in verband met de zon: een driebenige raaf verbeeldt de tijden van de zon: opkomst, zenit, ondergang.
  • Indianen zagen de vogel als een schelm.
  • Voor joden is de raaf onrein; symbool van boosheid en kwaad.
  • Ook voor de christenen was hij op de eerste plaats een vogel die op aas afkomt, die anderen de ogen uitpikt: zo staat hij voor het kwaad dat de mensen verblindt. Hij is symbool van de zonde in tegenstelling tot de witte duif die pure goedheid belichaamt.
  • Bij de moslims staat in de Koran (Soerat al-Maa’idah: 31): “Op dat moment stuurde God een vogel(raaf) die op de grond kraste om Qabil zoon van Adam en Hawa te laten zien hoe hij zijn broer moest begraven.”
  • De raaf is ook symbool voor het rusteloos zwerven (Noach stuurde een raaf die na vergeefse omzwervingen terugkeerde in de ark); daarom is hij ook symbool van de eenzaamheid, en als zodanig de kluizenaars en woestijnmonniken zeer vertrouwd. Velen van hen werden op wonderbare wijze door raven gevoed: Elia, Paulus de woestijnmonnik, Benedictus; daarnaast kwamen de twee trouwe raven van Meinrad wraak nemen toen de heilige door twee onverlaten was vermoord.
  • Daarnaast is de zwarte raaf een van de beschermers van de Karmapa.

Witte raaf

Incidenteel komen er ook bij de raaf deels tot geheel witte exemplaren voor. Hier is sprake van een recessieve mutatie die partieel of complete pigmentremming in huid, veren en oogpigmenten veroorzaakt. Witte raven hebben het moeilijk in het wild. Door hun opvallende verschijning worden ze door prooi eerder opgemerkt. Ze hebben door het ontbreken van pigmentlagen in de ogen een sterk verminderd gezichtsvermogen bij daglicht. Daardoor zijn ze ook minder goed in staat voedsel te vergaren. Het begrip witte raaf in het algemeen spraakgebruik staat voor een zeer zeldzame verschijning, wat refereert aan het uitzonderlijke voorkomen van de vogel.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Bunzing

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De bunzing (Mustela putorius) is een roofdier dat behoort tot de familie marterachtigen (Mustelidae). Het is een van de zeven inheemse soorten marterachtigen in België en Nederland. De bunzing komt voor in grote delen van Europa tot in westelijk Azië en uiterst noordoostelijk Afrika.

De bunzing is naaste familie van de wezel en de hermelijn. Over het algemeen zijn de drie soorten goed te onderscheiden, maar er komen soms kleurvariaties voor die de identificatie bemoeilijken. De bunzing is daarnaast de wilde voorvader van de fret (Mustela putorius furo), die als een ondersoort wordt beschouwd. Het is een echte bodembewoner die veel graaft en niet vaak klimt.

De bunzing werpt eenmaal per jaar jongen, dit zijn er ongeveer vijf per keer. Na vier maanden zijn ze zelfstandig en na zes maanden zijn ze volwassen. De bunzing wordt ongeveer vier jaar oud. De bunzing is een zeer actief roofdier dat leeft van prooien als kleine tot middelgrote gewervelde dieren zoals konijnen en vogels. Er worden voedselvoorraden aangelegd. Ook geleedpotige dieren en fruit worden soms gegeten.

Vijanden zijn andere roofdieren zoals slangen en vossen. De mens heeft een negatieve invloed op de bunzing, voornamelijk doordat vele dieren worden doodgereden door het verkeer. De bunzing wordt beschouwd als een algemeen voorkomende marterachtige die niet wordt gezien als bedreigd, in tegenstelling tot verwante soorten zoals de nerts. De bunzing wordt wel beschouwd als een nuttig dier vanwege de gewoonte om op knaagdieren te jagen. De bunzing kan echter ook ziektes dragen als hondsdolheid of de hondenziekte en deze ook overbrengen op mens en dier.

Verspreiding en habitat

De bunzing komt voornamelijk voor in Europa en verder in Turkije en een klein deel van het verspreidingsgebied is te vinden in noordelijk Afrika in Marokko. De oostelijke grens ligt bij de Oeral. Ze komen op bijna het gehele Europese vasteland voor. Op de Britse eilanden is de bunzing zeldzaam en op Ierland ontbreekt de soort. In Schotland kwam vroeger de ondersoort Mustela putorius caledoniae voor, maar deze wordt beschouwd als uitgestorven. De bunzing is hier onlangs herontdekt, maar uit genetische analyse bleken deze populaties te zijn uitgezet.

Het verspreidingsgebied van de bunzing beslaat (delen van) de landen AlbaniëAndorraBelgiëBosnië en HerzegovinaBulgarijeDenemarkenDuitslandEstlandFinlandFrankrijkGibraltarGriekenlandHongarijeItaliëKroatiëLetlandLiechtensteinLitouwenLuxemburgMacedoniëMarokkoMoldaviëMontenegroNederlandNieuw-ZeelandNoorwegenOekraïneOostenrijkPolenPortugalRoemeniëRuslandServiëSloveniëSlowakijeSpanjeTsjechiëTurkijeVerenigd KoninkrijkWit-RuslandZweden en Zwitserland.

De bunzing komt in Scandinavië alleen in het zuiden voor. In warme delen van zuidelijk Europa is de soort eveneens te vinden, zelfs op geïsoleerde eilanden zoals Corsica en Sicilië. De populaties in Marokko werden vroeger beschouwd als groepen ontsnapte fretten, maar in 2011 werden fossielen gevonden van de bunzing. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat de bunzing mogelijk al die tijd inheems is geweest in noordelijk Afrika.

In België komt de soort algemeen voor, hoewel de populatiedichtheden sterk kunnen verschillen. In de regio rond Antwerpen komt de bunzing veel meer voor dan in de provincie West-Vlaanderen. In de Belgische provincies Waals-BrabantHenegouwenLuikLuxemburg en Namen wordt de bunzing als zeldzaam beschouwd.In Nederland komt de bunzing verspreid over het land voor en heeft de status vrij algemeen.

Habitat

Doordat ze niet kieskeurig zijn wat betreft hun voedsel, komen bunzings voor in vele verschillende landschapstypen. Ze komen vooral voor in bebost laagland nabij water, waaronder rivieroevers en moerassen. In de winter worden bebouwde gebieden opgezocht en is de bunzing te vinden in de buurt van boerderijen.

Het verspreidingsgebied omvat echter ook uitgesproken droge streken zoals steppen en zandduinen. Bergstreken worden echter vermeden.

Uiterlijke kenmerken

De bunzing kan een totale lichaamslengte van 45 tot 65 centimeter bereiken.[6] Er is een sterke seksuele dimorfie: de mannetjes worden aanzienlijk groter en zwaarder dan de vrouwtjes. Een mannetje heeft een kop-romplengte van ongeveer 33 tot 45 cm en een staartlengte van 12 tot 18 centimeter. Een mannetje kan een gewicht bereiken van 500 gram tot 1,8 kilo. Het vrouwtje heeft een kop-romplengte van ongeveer 28 tot 38 cm en een staartlengte van 11 tot 15 centimeter. Het vrouwtje kan een gewicht bereiken van 300 tot 900 gram.[7]

De bunzing heeft een dikke vacht, die bruin tot zwart van kleur is. De zichtbare vacht aan de bovenzijde bestaat uit dikkere dekharen die een zwart uiteinde hebben of geheel zwart van kleur zijn.[6] De ondervacht is korter en is veel lichter tot geelbruin van kleur. In de winter echter overgroeit de dan dikkere ondervacht de zwarte dekharen.[7] De bunzing heeft hierdoor in de zomer een donkerbruine kleur en in de winter een lichtbruine kleur. Door deze wintervacht lijkt de bunzing veel dikker. De poten en de staart zijn wel altijd zwart behaard.

De kop van de bunzing is deels wit tot witgeel of grijs behaard. Zowel het voorhoofd, de randen van de oren en de kin hebben een afstekende lichte beharing. Op het midden van de voorzijde van de kop loopt een donkere band tussen de ogen, die het gezicht een duidelijk masker geeft. Bij sommige exemplaren zijn de lichtere delen aan de kop kleiner, en bestaan slechts uit twee lichte vlekken onder de ogen en een witte snuitpunt. De keel en buikzijde zijn niet wit gekleurd, zoals bij enkele gelijkende marterachtigen voorkomt. De neus is altijd donker gekleurd.

De schedel van de bunzing is in vergelijking met andere marterachtigen enigszins hondachtig van bouw. Bunzingachtigen zoals de bunzing en de nerts hebben een zeer krachtige beet en laten een prooi dan ook nooit los. Het jukbeen is ver uitgebogen en laat ruimte voor zeer grote kauwspieren (M.temporalis en M.masseter). Ook aan de welving van het kaakbeen is te zien dat de kauwspieren fors van afmeting zijn. De lange hefboom (Processus coronoideus), waar de M.temporalis aangrijpt, maakt een zeer krachtige beet mogelijk. Het gewricht zelf bestaat uit een kommetje aan de schedel waarin het scharnierdeel aan de onderkaak (Processus condyloideus) zeer precies past en opgesloten is. Een uitstekende kam maakt dit slot compleet. De onderkaak is alleen te verwijderen wanneer deze minstens 90° opengeklapt is. Bij planteneters bijvoorbeeld laat het gewricht wel een zijdelingse beweging toe.

De poten zijn relatief kort, maar zijn zeer krachtig. De nagels aan het uiteinde van de poten – de klauwen – zijn niet intrekbaar. De nagels spelen een rol bij het graven van holen.

Onderscheid met andere soorten

De bunzing is een van de zeven soorten marterachtigen in Nederland. Een achtste soort, de Europese nerts is door menselijk toedoen verdwenen. Ook de Amerikaanse nerts (Mustela vison) komt voor, maar dit is een exoot. Het is de grootste familie van rovende landzoogdieren in de Lage Landen.

Levenswijze

De bunzing is een bodembewoner die zelden klimt, ook zwemmen doet het dier niet graag. De bunzing is minder behendig dan zijn verwanten zoals de hermelijn en de wezel. De bunzing beweegt zich door afwisselend te lopen en te springen en nu en dan stil te staan op de achterpoten. De voortbeweging van de bunzing is opmerkelijk snel en lijkt van de zijkant bezien meer op een zwemmende beweging. Dit komt omdat de bunzing de voor- en achterpoten beide tegelijk gebruikt bij de voortbeweging. Het lichaam wordt dicht bij de grond gehouden en de kop en nek worden vooruit gestoken. De rennende bunzing heeft hierdoor van de bovenzijde af gezien wel iets weg van een slang.

Het dier is nachtactief, overdag wordt gescholen in holen. De bunzing kan zelf holen graven, maar gebruikt ook wel bestaande holen van andere dieren zoals vossen en konijnen. Meestal wordt tijdens de avondschemering gejaagd. Van vrouwtjes die hun jongen leren jagen is bekend dat ze zich overdag laten zien. Ook in de winter is de bunzing meer overdag actief dan in de zomer.

De bunzing kent een vorm van vocale communicatie. Er worden verschillende geluiden gemaakt afhankelijk van de gemoedstoestand. De zeer jonge dieren brengen een gepiep voort dat lijkt op het tjirpen van krekels. Volwassen dieren maken zacht grommende, piepende of klok-klok achtige geluiden en als ze boos of opgewonden zijn kunnen harde geluiden worden geproduceerd. Bij een confrontatie met een vijand of een concurrerende soortgenoot worden blazende en gillende geluiden gemaakt.

Voedsel

De bunzing is een felle rover die naast muizenratten en kikkers ook een (veel groter) konijn niet uit de weg gaat. Konijnen worden tot in hun hol achtervolgd. Ook vogels worden gegeten, zoals weidevogels, en de bunzing kan met gemak een veel grotere kip aan. De bunzing maakte vroeger voornamelijk konijnen buit, maar door de ziekte myxomatose zijn konijnen in delen van het areaal vrijwel uitgeroeid. Tegenwoordig eet de bunzing daarom vooral andere knaagdieren en kikkers, maar ook vogels, vissenregenwormeninsectenhagedissen en aas. Ondanks het voornamelijk carnivore dieet worden ook wel vruchten gegeten. De bunzing heeft een voorkeur voor knaagdieren. Alleen als deze schaars zijn wordt overgeschakeld op het eten van andere dieren en fruit. Het spijsverteringsstelsel van sommige andere roofdieren zoals beren is aangepast op een dergelijke omschakeling, maar bij de bunzing ontbreekt een dergelijk vermogen.[10] Het menu van de bunzing is deels afhankelijk van de geografische omstandigheden. In graslanden worden vooral konijnen gegeten, in moerassen worden meer kikkers buitgemaakt.

De bunzing spoort zijn prooi op met behulp van het goed ontwikkelde reukvermogen en niet zozeer op zicht. Een prooidier wordt meestal in de nek gebeten en vervolgens heen en weer geschud om het te doden.[6] Jonge exemplaren oefenen hierop door elkaar tijdens het spelen zachtjes in de nek te bijten. Bij grotere prooien zoals fazanten wordt de nek geheel afgebeten.

De bunzing legt voedselvoorraden aan. Soms kunnen enkele tientallen dode of verlamde kikkers en padden worden aangetroffen vlak bij het hol van een bunzing. Ook het massaal doden van kippen komt voor als het dier de kans krijgt.

Vijanden en verdediging

Belangrijke vijanden van de bunzing zijn hondenvossen en slangen. Bij een confrontatie met een roofdier wordt een blazend geluid gemaakt. De bunzing is zeer wendbaar en kan zowel voor- als achteruit lopen om aan vijanden te ontkomen. De huid van de bunzing is voorzien van een elastisch bindweefsel dat niet makkelijk te doorboren is. De huid biedt hierdoor enige bescherming tegen de tanden van roofdieren.

Als het dier in het nauw wordt gebracht richt het de achterzijde op de vijand en spuit het een melkachtig vocht uit de erwtgrote geurklieren aan de staartbasis. Deze straal kan ongeveer 50 centimeter ver reiken. De geur ervan verspreidt zich echter veel verder en staat bekend als verschrikkelijk stinkend. Deze afscheiding wordt ook gebruikt om het territorium te markeren. De wetenschappelijke naam Mustela putorius verwijst hiernaar en betekent vrij vertaald stinkende wezel.

Voortplanting en ontwikkeling

Al vroeg in het voorjaar begint voor de bunzing de paartijd, ook wel roltijd genoemd. Deze duurt van maart tot juni. Het mannetje is geslachtsrijp tussen maart en mei, het vrouwtje eind maart, begin april. Gedurende deze tijd zijn de mannetjes agressief tegen elkaar en achtervolgen elkaar al schreeuwend. Dit kan ook op klaarlichte dag gebeuren, waarbij de ze zich niets aantrekken van andere dieren.

Het mannetje is zeer dominant voorafgaand aan de paring. Hij grijpt het vrouwtje in de nek en sleept haar net zo lang mee tot ze volkomen verslapt is. De copulatie zelf kan tot meer dan een uur in beslag nemen.

De draagtijd varieert van 40 tot 45 dagen, deze kan oplopen tot 65 dagen. Ook het aantal jongen verschilt, gemiddeld worden drie tot acht jongen geboren per worp en meestal zijn het er vijf tot zes. Een vrouwtje produceert in de regel één nest per jaar. Als het nest verloren gaat kan ze wel nog een tweede keer jongen werpen. De vroegste nestjes komen eind april, begin mei.

De jongen worden geboren in een verlaten konijnenhol of een vossenburcht dat is bekleed met gras en mos. Ook holle bomen of rotsspleten worden wel gebruikt. Bij de geboorte zijn de jongen volkomen weerloos en zijn kaal en blind. Ze hebben een lichaamsgewicht van ongeveer 9 tot maximaal 10 gram. De jongen zijn al snel in staat om zich te weren tegen koude en warmte. Ze kruipen bij elkaar als het koud is en verwijderen zich van elkaar bij warm weer. Van een moederbunzing in gevangenschap is waargenomen dat ze haar jongen verkoelde door haar vacht nat te maken en op de juvenielen te kruipen.  Ze krijgen na ongeveer 20 dagen een laagje zacht donsachtig wit haar en openen ook de ogen. Na drie tot vier weken ontwikkelt zich een donkere vacht. Ze worden een maand lang gezoogd. Na ongeveer twee maanden verkennen ze de omgeving van het nest en gaan later met de moeder mee op jacht. Vader bunzing is niet welkom bij het nest en wordt door de moeder weggejaagd als hij in de buurt komt.

Na ongeveer vier maanden gaan de jongen hun eigen weg en zijn dan zeer kwetsbaar voor roofdieren en het verkeer. De jonge vrouwtjes blijven vaak in de buurt van hun moeder wonen, maar de mannetjes trekken verder weg. Vijf tot zes maanden na de geboorte zijn de jongen volwassen.

In het wild worden bunzings maximaal vier tot vijf jaar oud. Veel exemplaren vinden vroegtijdig de dood door predatie of menselijke activiteiten. In gevangenschap zou de bunzing tot 14 jaar kunnen worden, maar dit is nooit officieel vastgesteld. Het oudste in gevangenschap gehouden exemplaar werd iets ouder dan 11 jaar.[11]

Interactie met andere dieren

De bunzing en met name de ondersoort fret wordt al eeuwenlang gebruikt bij de jacht op konijnen. De bunzing wordt gezien als een nuttige soort vanwege het dieet van knaagdieren. Vroeger werden ze echter beschouwd als ongedierte en genadeloos afgeslacht. Tegenwoordig zijn belangrijke menselijke bedreigingen het onopzettelijk vangen in klemmen en vergiftiging door stoffen die bedoeld zijn om knaagdieren te doden.

De bunzing werd vroeger wel bejaagd om zijn vacht te verwerken als bont in exclusieve kleding. De soort is echter nooit zo populair geweest als andere marterachtigen zoals de nerts, die hierdoor bijna werd uitgeroeid. Tegenwoordig wordt de bunzing beschermd in veel landen en is het verboden om de dieren te doden.

Vroeger leefden ze soms ook in boerderijen en boerenschuren, waar ze getolereerd werden, omdat ze niet jagen in de naaste omgeving van hun nest en andere roofdieren op een afstand hielden. De bunzing staat wel bekend als een plaagsoort voor kippenfokkerijen. Dit komt doordat ze voedselvoorraden aanleggen en veel meer kippen doden dan ze op kunnen eten en de rest van de prooien wegslepen. Voorts is de bunzing een mogelijke drager van hondsdolheid. Dit virus is gevaarlijk voor mensen en huisdieren. Ten slotte kan de hondenziekte worden overgebracht op honden en kan de bunzing verkoudheid verspreiden.

De bunzing is berucht vanwege de stank die kan worden verspreid via de anaalklieren. Het dier duikt op in het gezegde stinken als een bunzing, wat betekent dat iets of iemand een ergerlijke stank verspreidt.

Naamgeving en taxonomie

De wetenschappelijke naam Mustela putorius van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.[13]

De bunzing wordt ook wel gewone- of Europese bunzing genoemd. Daarnaast wordt de oudere naam fis soms gebruikt.[14]

In de Achterhoek wordt het dier wel ulk genoemd, en in Zuid-Nederland ook wel ulling. Het woord ulling wordt lokaal ook wel gebruikt als vriendelijke scheldnaam. Dan refereert het aan het stinkdier. In het Wijchense boek: Wanne Proat en Allenig op een benkske, staat de ulling verder vernoemd als oud Wijchens woord. In het oud-Vlaams vindt men het woord fissauw of fiesjow terug als benaming voor de bunzing. Andere in onbruik geraakte namen zijn bontsemstinkrat, en stinkende wezel.[15]

De bunzing werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carolus Linnaeus in 1758. Later werd de soort in het ondergeslacht Putorius geplaatst. De verwante steppebunzing (Mustela eversmanii) werd door sommigen als een variatie beschouwd waaruit de gedomesticeerde fret is ontstaan. De verouderde naam van de fret is dan ook Mustela eversmanii furo.[6] Dit wordt echter beschouwd als achterhaald en de steppebunzing wordt niet meer als oudersoort gezien.[1] De fret wordt soms wel als een aparte soort beschouwd, waarvoor de correcte naam dan Mustela furo is.

De bunzing behoort tot de orde van de roofdieren (Carnivora) en de familie marterachtigen (Mustelidae). Het is een van de soorten kleine marters uit het geslacht Mustela.

Er worden zeven ondersoorten erkend, waarvan er één is uitgestorven. Dit is de ondersoort Mustela putorius caledoniae, die voorkwam in Schotland.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)

Geelgroene toornslang

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Geelgroene toornslang

De geelgroene toornslang (Hierophis viridiflavus) is een slang uit de familie gladde slangen (Colubridae). De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Bernard Germain de Lacépède in 1789. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Couleuvre verte et jaune gebruikt.

Uiterlijke kenmerken

De lichaamskleur is donker tot zwart, de wetenschappelijke naam viridi-flavus betekent groen-geel wat slaat op de vlekjes die meestal geel zijn maar ook naar groen kunnen neigen. Sommige exemplaren zijn geheel zwart of blauwzwart tot bruin, de juvenielen zijn witgeel met zeer brede gele banden en een opvallende zwarte kop met landkaarttekening of kleine vlekjes. De maximale lengte is 1,7 meter maar gemiddeld blijft deze slang meestal onder de 1,5 meter, vrouwtjes zijn kleiner dan mannetjes.

Leefwijze

Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine zoogdieren zoals knaagdieren, maar ook hagedissen worden gegeten. De slang is erg snel tijdens de jacht. Deze beweeglijke, terristrische slang heeft een erg agressief karakter maar is totaal ongevaarlijk voor de mens en een beet veroorzaakt slechts lichte schrammen.

Voortplanting

De eieren worden afgezet onder boomstronken of grote stenen. Het zijn er meestal 5 tot 7 en de jongen komen na ongeveer twee maanden uit.

Verspreiding en leefgebied

De geelgroene toornslang komt voor in zuidelijk en centraal Frankrijk, noordelijk SpanjeItaliëSiciliëMaltaCorsica en vele kleinere omliggende eilanden. De noordelijkste verspreiding van het dier is redelijk versnipperd: enkele vindplaatsen in Luxemburg en in zuid-centraal Duitsland. Hellingbos, rotsformaties, mergelgroeves en kalkstenen regio’s vormen vanwege de vegetatie een ideale biotoop voor rustplaatsen. De habitat bestaat uit met struiken begroeide open plekken zoals afgravingen, verstuivingen en andere drogere, warmere gebieden.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Nachtegaal

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

Nachtegaal

De nachtegaal (in dichterlijke taal ook filomeelLuscinia megarhynchos) is een zangvogel uit de onderfamilie Saxicolinae, vroeger ingedeeld bij de familie Turdidae (lijsters) maar nu onderdeel van de familie Muscicapidae. De naam is afgeleid van het Germaanse “galan”: (galmend) zingen.

Kenmerken

De bovenzijde is egaal bruin van kleur, terwijl de stuit en de bovenzijde van de staart roodbruin zijn. De onderzijde is lichtgrijs. Het oog is opvallend groot en zwart en de poten zijn licht van kleur. Zijn zang is verklinkend, veelzijdig, erg karakteristiek en vaak ’s nachts hoorbaar. De lichaamslengte bedraagt 16,5 cm.

Leefwijze

Verder is het een vogel die zich onopvallend ophoudt in dicht struikgewas, vaak met brandnetels, van waaruit hij ook zingt. Het voedsel bestaat uit wormen, insecten, larven, poppen en eieren.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit 4 tot 5 olijfbruine eieren in een nest, dicht bij de grond, in de dichte ondergroei.

Verspreiding en leefgebied

De nachtegaal is een trekvogel die alleen van april tot oktober in West-, Zuid- en Midden-Europa en tot in Midden-Azië onder de 50ste breedtegraad voorkomt om te broeden. Hij overwintert in Zuidelijk Afrika.

De soort telt drie ondersoorten:

  • L. m. megarhynchos: van westelijk en centraal Europa tot centraal Turkije en zuidelijk naar Jordanië.
  • L. m. africana: oostelijk Turkije, de Kaukasus en noordelijk en zuidwestelijk Iran.
  • L. m. golzii: van oostelijk Iran tot Kazachstan, zuidwestelijk Mongolië en noordwestelijk China.

Voorkomen in Nederland en Vlaanderen

Nachtegalen zijn nog steeds vrij talrijke broedvogels in Nederland. Vooral in de duinstreek en op de Waddeneilanden zijn er nachtegalen. Ook Flevoland werd vlot gekoloniseerd. In Oost- en Zuid-Nederland ging het echter minder goed met de nachtegaal. Sinds de jaren 1970 is sprake van een sterke achteruitgang. Dit is de reden dat de nachtegaal in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst is gezet. De soort staat ook als kwetsbaarop de Vlaamse rode lijst. Volgens SOVON is de trend (landelijk gezien) tussen 1990 en 2007 niet geheel duidelijk.

Symbolen

In de volksvertellingen kondigt de nachtegaal de lente aan. Het is de vogel van mei, maar hij is eveneens en vooral het symbool van de liefde, die al eeuwenlang dichters en componisten heeft beziggehouden. Zijn zang bestaat uit herhaalde motiefjes en een crescendo.

Trivia

In de traditionele muziek uit de omgeving van de stad Nice speelt de nachtegaal een belangrijke rol. Tsjaikovski heeft het thema van deze muziek gebruikt in zijn Humoresque opus 10-2.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Westelijke smaragdhagedis

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De westelijke smaragdhagedis (Lacerta bilineata) is een hagedis uit de familie echte hagedissen (Lacertidae). De soort werd lange tijd als een ondersoort gezien van de oostelijke smaragdhagedis (Lacerta viridis).

Verspreiding en habitat

De westelijke smaragdhagedis komt voor in het westelijke deel van zuidelijk Europa, rond het Middellandse Zeegebied en via Frankrijk en Spanje tot de Atlantische kust. De hagedis komt voor in de landen: DuitslandFrankrijkItaliëKroatiëMonacoPortugalSan MarinoSpanje en Zwitserland.[2]In Zwitserland komt de hagedis alleen in het zuiden voor. In Duitsland is de soort alleen te vinden in een klein aantal sterk geïsoleerde populaties rond rivierdalen van de rivieren de Rijn, de Moezel en de Nahe. Ook in het Verenigd Koninkrijk komt de soort voor maar alleen op de Kanaaleilanden.
De westelijke smaragdhagedis is geïntroduceerd in de Verenigde Staten in de centraal gelegen staat Kansas.

Uiterlijke kenmerken

De hagedis heeft net als vele smaragdhagedissen een smaragdgroene kleur, de vrouwtjes zijn vaak wat minder felgekleurd. Mannetjes hebben een blauwe keel in de paartijd. De hagedis wordt ongeveer 30 tot 40 centimeter lang inclusief staart, die bijna twee derde van de totale lichaamlengte beslaat. Wat betreft voortplanting en levenswijze is de soort vergelijkbaar met de oostelijke smaragdhagedis.

Ondersoorten

Er worden vijf ondersoorten erkend, die verschillen in het uiterlijk en het verspreidingsgebied.

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Woudaap

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

De woudaap (Ixobrychus minutus), ook bekend als wouwaap en vroeger woudaapje genaamd, is een vogelsoort die behoort tot de reigers (Ardeidae). Het is met 31 tot 36 cm de kleinste reigersoort in de Lage Landen.

Kenmerken

Het verenkleed van het mannetje bevat een zwartgroene bovenzijde en kruin en een geelroze onderzijde en vleugels, die een opvallende vlek vertonen. Het verenkleed van het vrouwtje is aan de bovenzijde donkerbruin gestreept en aan de onderzijde licht gestreept. Verder heeft ze een zwarte kruin en nek en minder opvallende vleugelvlekken. De lichaamslengte bedraagt 36 cm. Verder heeft de vogel korte, groene poten, een dikke hals en een gele snavel.

Leefwijze

Het voedsel bestaat uit insecten, vis, kikkers en salamanders. De vogel leidt een verborgen bestaan en klimt in riet en struiken.

Voortplanting

Het legsel bestaat uit vier tot zes witte eieren met een blauwgroene tint.

Verspreiding en leefgebied

De woudaap broedt in Europa, West- en zuidelijk Azië, Afrika en Madagaskar in rietmoerassen en zoetwateroevers. Vogels die in de gematigde klimaatzone van Europa en Azië broeden, trekken ’s winters naar het zuiden. Vogels die in de tropen broeden, zijn standvogel.

De soort telt 3 ondersoorten:

  • I. m. minutus: van centraal en zuidelijk Europa tot centraal Azië en noordwestelijk India.
  • I. m. payesii: Afrika bezuiden de Sahara.
  • I. m. podicepsMadagaskar.

De naam

De naam woudaap is een voorbeeld van hypercorrectie. De vogel vertoont zich zelden aan de mens, is klein, ’s nachts actief en leeft verborgen in het riet. ’s Nachts is echter wel zijn roep te horen, die wel lijkt op die van een aapje dat wouw-wouw roept. De oorspronkelijke naam is dan ook wouwaapje. Ten onrechte werd verondersteld dat wouw een dialectvorm moest zijn van woud, hoewel het dier niet in het bos leeft. De naam werd daarom ‘verbeterd’ tot woudaapje.

Status in Nederland en Vlaanderen

De woudaap was vóór 1950 nog een plaatselijk talrijke broedvogel van o.a. de rietmoerassen en plassengebieden in Zuid-Holland en Utrecht. In de periode 1961-67 werd het aantal broedvogels op 250 paar geschat. Dit aantal daalde gestaag, in 1973-77 was het al gehalveerd en in 1978-83 schatte men het op nog maar 50 paar. In de periode 1988-89 volgde weer een halvering. Volgens SOVON is sinds 1990 geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 10-30 paar in Nederland. De oorzaak van deze achteruitgang is niet geheel duidelijk. De uitgestrekte rietmoerassen die in Flevoland na het droogvallen beschikbaar kwamen, hebben niet tot een toename geleid. In Vlaanderen broedden slechts enkele woudaapjes, tussen 1994 en 2001 steeg dit aantal naar 19 paar, maar daarna zette een daling in.
De woudaap is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse Rode Lijst gezet en staat ook als zodanig op de Vlaamse Rode Lijst. Overigens staat de woudaap nog steeds als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar valt wel onder het internationale natuurbeschermingsverdrag over bedreigde trekvogels: het AEWA-verdrag (Afrikaans-Euraziatische overeenkomst over watervogels).

 

(Tekst bron: wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)

Purperreiger

Arrow
Arrow
PlayPause
Slider

 

 

 

 

De purperreiger (Ardea purpurea) is een lid van de reigerfamilie (Ardeidae).

Kenmerken

De purperreiger is een sierlijke reiger met een fraai uiterlijk. De purperreiger is donkerder, kleiner en vooral slanker dan de bekende blauwe reiger. In vlucht vallen vooral de ver uitstekende poten met lange tenen op.

Leefwijze

Het voedsel bestaat vooral uit vis en amfibieën, welke in ondiep open water gevangen worden.

Status in Nederland

Deze reiger broedt in kolonies in oud riet, in laag struweel en in moerasbos (elzen en wilgen). Hij vist in helder water vanuit begroeide oevers en laat zich makkelijk verstoren. In de winters trekken deze purperreigers naar West-Afrika zuidelijk van de Sahara.
Vanaf zeker 1800, maar mogelijk eerder, broeden er purperreigers in Nederland. Het aantal zal in de loop van de 19de eeuw zijn gedaald door het droogleggen en ontginnen van moerasgebieden. De eerste tellingen zijn van 1971 en 1977, toen waren er 900 broedparen. Dit aantal daalde naar 300 in 1984, na een korte opleving werd rond 1990 een dieptepunt onder de 250 broedparen bereikt. Sindsdien stijgt het aantal weer. Volgens SOVON waren er in 2007 523 broedparen in Nederland. De soort staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN maar valt wel onder de AEWA. De soort is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat niet op de Vlaamse rode lijst.
Dankzij de beschermde status van de purperreiger verklaarde de Raad van State een besluit tot het plaatsen van windmolens bij natuurreservaten in Overijssel nietig (uitspraak 1 april 2009 Afdeling Bestuursrechtspraak).

 

(Tekst bron: nl.wikipedia.org)

(bron: wmnatuurfotografie.nl)