Home
Draaihals
De draaihals (Jynx torquilla) vormt, samen met de roodkeeldraaihals (een Afrikaanse soort), een onderfamilie van de spechten.
Kenmerken
De draaihals is een vogel met een teruggetrokken manier van leven. De vogel heeft een uitstekende schutkleur van bruine, zwarte en grijzige strepen in het patroon van boomschors. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met dunne dwarsstrepen. Over de ogen loopt een donkere streep. De rechte snavel heeft een scherpe punt. De vogel heeft korte poten met relatief lange tenen voor een betere houvast op boomschors.
Zijn tong is lang en kleverig. Slangachtig kan hij zijn hals strekken en zijn kop zelfs 180 graden draaien in elke richting. De lichaamslengte bedraagt 16 cm[2] en het gewicht 30 tot 45 gram.
Leefwijze
Het voedsel van de draaihals bestaat uit larven en poppen van mieren, die hij met zijn kleverige tong uit opengebroken mierenhopen haalt. Hij zit vaak op de grond of op een horizontale tak en wordt daarom vaak over het hoofd gezien.
Voortplanting
Een legsel bevat 4 tot 6 eieren, soms 2 tot 7, maar maximaal 10. Het nest wordt gemaakt in vermolmde loofbomen.
Verspreiding en leefgebied
Hij broedt in een groot deel van Europa, Noordwest-Afrika en in Azië tot China en Japan. Hij is de enige trekvogel onder de spechten en overwintert in tropisch Afrika.
De soort telt 6 ondersoorten:
- J. t. torquilla: van westelijk Europa tot Bulgarije en de Kaukasus.
- J. t. sarudnyi: westelijk Siberië.
- J. t. chinensis: oostelijk Siberië en noordoostelijk en centraal China.
- J. t. himalayana: noordelijk Pakistan en de noordwestelijke Himalaya.
- J. t. tschusii: zuidelijk Europa.
- J. t. mauretanica: noordwestelijk Afrika.
Voorkomen en status in Nederland en België
De draaihals is een zeer schaarse broedvogel, vooral op de Veluwe en nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden. Het aantal broedparen rond het jaar 2000 is hoogstens 65. Er zijn (meestal indirecte) aanwijzingen dat de draaihals in de 20ste eeuw drastisch in aantal is achteruitgegaan. Daarom staat de vogel als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst en de Vlaamse rode lijst. Omdat de vogel voorkomt over een zeer groot gebied, is het internationaal gezien geen bedreigde diersoort en daarom staat hij als niet bedreigd op de IUCN-lijst.
Als trekvogel wordt de draaihals in kleine aantallen waargenomen. Vooral tijdens de voorjaarstrek in april en mei, maar er zijn ook vaak waarnemingen in de nazomer.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
maandag, juni 1st, 2020 at 13:20
Zwarte roodstaart
Kenmerken
De zwarte roodstaart is 14 cm lang en heeft een roestrode staart. De mannetjes zijn roetzwart met witte vlekken op de vleugels. Het vrouwtje is minder zwart en heeft geen witte vlekken. Zijn zang bestaat uit korte roepgeluidjes die karakteristiek met een krakend geluid beginnen.
Leefwijze
De zwarte roodstaart leeft van insecten en vruchten.
Voortplanting
De vogel bouwt zijn nest in holten en spleten in bomen, rotsen, of gebouwen, en broedt vanaf eind april. In Nederland en België wordt er veel in steden genesteld. Per legsel worden vijf tot zeven witte eitjes gelegd, die na veertien dagen uitkomen. De kuikens blijven twaalf tot zestien dagen in het nest. Jonge vogels hebben gevlekte veren.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt vijf ondersoorten:
- P. o. gibraltariensis (Gmelin, 1789): Europa en noordwestelijk Afrika.
- P. o. ochruros (Gmelin, 1774): van Turkije tot de Kaukasus en noordwestelijk Iran.
- P. o. semirufus (Hemprich & Ehrenberg, 1833): westelijk Syrië, Libanon en noordoostelijk Israël.
- P. o. phoenicuroides (Moore, 1854): noordoostelijk Iran en Turkmenistan tot noordwestelijk Pakistan, noordelijke naar zuidoostelijk Kazachstan, noordwestelijk China, het zuidelijke deel van Centraal-Siberië en westelijk Mongolië. Wel oostelijke zwarte roodstaart genoemd.
- P. o. rufiventris (Vieillot, 1818): van de centrale Himalaya tot centraal China.
Sommige onderzoekers onderscheiden ook een Phoenicurus ochruros xerophilus binnen Phoenicurus ochruros rufiventris en een Phoenicurus ochruros aterrimus binnen Phoenicurus ochruros gibraltariensis. Die laatste ondersoort zou zich pas tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, hebben afgesplitst.
Naamgeving
De soort werd in 1774 benoemd door Samuel George Gottlieb Gmelin als Motacilla Ochruros. Beide delen van de huidige naam verwijzen naar de kleur van de staart. De geslachtsnaam is afgeleid van het Oudgrieks phoinix, “rood”, en ouros, “gestaart”. De soortaanduiding is afgeleid van ochros, “rode oker”.
Het holotype is specimen 94764 in de collectie van het Zoologisches Forschungsinstitut und Museum Alexander Koenig te Bonn.
Status
Deze roodstaart heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 4 tot 8,8 miljoen individuen. Men veronderstelt dat de soort in aantal stabiel is. Om deze redenen staat de zwarte roodstaart als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, mei 31st, 2020 at 12:51
Roodsterblauwborst
Luscinia svecica svecica · Red-spotted Bluethroat
Ondersoort van Blauwborst · Luscinia svecica · Bluethroat
Broedt van Scandinavië en Noord-Siberië oost tot in West-Alaska en tevens hier en daar in berggebieden van Midden-Europa; overwintert in Middellandse-Zeegebied, Afrika en Zuid-Azië.
Het eerste broedgeval was in 1999 in Veendam, Groningen; het eerste in België vond plaats in juni 2016 te Stabroek, Antwerpen (Natuur.oriolus 82: 132-136, 2016).
Tot 1 januari 1976 werden waarnemingen van dit taxon weliswaar geregistreerd maar niet beoordeeld door de CDNA (LM 52: 218, 1979). Daarom worden hier alleen gevallen van vóór 1976 genoemd van gevangen of verzamelde individuen; de meeste gevallen van vóór 1943 staan vermeld in Eykman et al (1936, 1949). Bovendien zijn alle vangsten en waarnemingen in het najaar vervallen omdat de CDNA in 1999 stelde dat blauwborsten over het algemeen slechts in het voorjaar met zekerheid te determineren zijn tenzij de vleugelmaat buiten het gebied van overlap valt (cf Svensson 1992, cf DB 22: 262, 2000). Zo was er van 22 najaarsvangsten in 1958-74 geen enkele voldoende gedocumenteerd om zekerheid over de determinatie te geven. Eén specimen uit augustus in ZMA en vijf uit september in NNM waren mannetjes met een vleugellengte van 78 mm of minder en konden bij herziening evenmin met zekerheid als Roodsterblauwborst worden gehandhaafd (daterend van 16 augustus 1909 te Amersfoort, Utrecht (ZMA), 7 september 1930 te Kampen Overijssel 5 september 1933 te Wassenaar, Zuid-Holland, 18 september 1936 te Westkapelle, Zeeland; 17 september 1939 te Wassenaar, Zuid-Holland; en september 1957 te Haamstede, Westerschouwen, Zeeland; cf van den Berg & Bosman 1999). Een gefotografeerd mannetje op 17-18 oktober te Westkapelle, Zeeland, werd afgewezen door de CDNA
(Tekst bron:DUTCHBIRDING.NL)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, mei 31st, 2020 at 12:51
Roodkeelduiker
De roodkeelduiker (Gavia stellata) is een vogel uit de familie van de duikers (Gaviidae).
Beschrijving
De Roodkeelduiker heeft een plomp lichaam en een slanke nek en wordt meestal 50 tot 60 cm groot met een gewicht van 1 tot 2,5 kg. ’s Zomers heeft een volwassen roodkeelduiker witte onderdelen en grijsbruine bovendelen met enkele lichte vlekken. De kop is grijsbruin, de hals wit met donkerbruine strepen. De centrale, donkerrode keelvlek lijkt soms wel zwart. Hij heeft een dolkvormige, opgewipte grijze snavel. ’s Winters is het adult grijs van boven, met fijne witte vlekken. Van onderen is hij wit. Het juveniel lijkt op het adult in de winter.
Leefwijze
In zijn vlucht lijkt deze soort slanker en lichter dan overige duikers, met langere, snellere vleugelslag. De roep is het broeiseizoen gutturaal kwakend en hoog gehuil. In de winter is deze soort zwijgzaam. Het voedsel bestaat uit waterdieren zoals kreeftachtigen, vissen, slakken, amfibieën, enz.
Voortplanting
In het broedseizoen is hun luide, klagende roep dikwijls te horen. De balts gaat gepaard met veel gespetter en onderdompeling en gezwaai van de snavel. Ook racen beide partners zij aan zij over het water. Het eenvoudige nest is samengesteld met riet, grassen en ander groen en wordt dicht bij het water gebouwd. Het legsel bestaat uit twee bruinachtige, gevlekte eieren, die in ongeveer 32 dagen worden uitgebroed.
Verspreiding en leefgebied
Roodkeelduikers zijn trekvogels en leven in baaien en lagunes aan de zeekust, maar ze broedden naast kleine meren in moerasgebieden van Noord-Europa in de taigabossen en op de arctische toendra. Ze vliegen vaak naar zee om te foerageren. ’s Winters en op trek langs kustwateren van West-Europa is hij soms ook te vinden op binnenwateren. Roodkeelduikers overwinteren langs de Europese kusten van de Noordzee en de Atlantische Oceaan en langs de kusten van Zuid-Frankrijk en Noord-Italië. ’s Zomers trekken ze naar Scandinavië, IJsland en het noorden van Rusland. In Noord-Engeland en langs de Scandinavische kusten kunnen ze het hele jaar door gezien worden.
Voorkomen in Nederland
De roodkeelduiker komt evenals de parelduiker tussen oktober en mei voor in het zuidoostelijk gedeelte van de Noordzee en in Nederlandse kustwateren. De soort is aanzienlijk talrijker dan de parelduiker. Bij tellingen vanaf schepen in de maanden december en januari wordt dit aantal geschat op 10.000 exemplaren in het Nederlandse kustwater. Het is een doortrekker en wintergast in vrij klein tot vrij groot aantal. Er zijn ook waarnemingen in het zoete water van het IJsselmeer en de grote rivieren. In de winter zijn parelduiker en roodkeelduiker lastig van elkaar te onderscheiden door waarnemers zonder specifieke ervaring.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, januari 5th, 2020 at 11:11
Een natuurgebied is een gebied met opvallende eigenschappen als het gaat om flora, fauna, geologische of landschappelijke gesteldheid, zoals dit tot uiting komt in een grote uitgestrektheid of biodiversiteit. Natuurgebieden worden gekenmerkt door soorten en levensgemeenschappen waarvoor in agrarische, stedelijke en industriële cultuurlandschappen nog maar weinig plaats is overgebleven.
Betekenissen
Grosso modo zijn er de volgende betekenissen:
- een gebied dat niet of weinig door mensen gebruikt wordt. Vroeger werd in Nederland de term “woeste grond” wel gebruikt. Dat wil dus zeggen: een (al dan niet beschermd) onontgonnen, nooit of extensief landbouwkundig gebruikt gebied. Veelal betreft dat heidevelden, maar ook wel kwelders, plassen of duinen.
- een gebied dat vanwege bepaalde kwaliteiten op het gebied van flora, fauna, geologische gesteldheid of esthetische argumenten gewaardeerd wordt (vaak natuurwaarde genoemd).
- een gebied dat wordt beheerd vanwege haar natuurwaarde of -kwaliteiten en in eigendom of beheer wordt genomen met het oogmerk deze kwaliteit te handhaven of vergroten. Eigenaar kan bijvoorbeeld een natuurbeschermingsorganisatie als Natuurmonumenten zijn.
- een gebied dat als “natuurgebied” aangewezen is en een bepaalde mate van wettelijke bescherming krijgt, meestal vanwege haar kwaliteiten of potentie. Het is in Nederland gebruikelijk om in een gemeentelijk bestemmingsplan voor het “buitengebied” een categorie “natuurgebied” op te nemen. Onder de door gemeenten bepaalde categorie natuurgebied kunnen zich zowel goed beschermde gebieden volgens de Natuurbeschermingswet bevinden als nauwelijks beschermde bospercelen. Ook gebieden die dankzij menselijk ingrijpen ontstaan zijn kunnen als natuurgebied aangemerkt worden, zoals productiebossen, landschappelijk belangrijke cultuurlandschappen, recreatiegebieden of door ontgronding ontstane plassen. Ook via de Natuurbeschermingswet worden in Nederland gebieden aangewezen voor bescherming.
Onderverdeling
Om de bescherming van natuurgebieden nauwkeuriger aan te duiden zijn of waren verschillende andere termen in gebruik.
- “natuurreservaat” is vroeger veel gebruikte term voor een bepaald gebied waaraan het Rijk (eigenlijk: een betreffend ministerie zoals in Nederland destijds CRM) een specifieke natuurfunctie toekende met een daarop geënt beheer. Voor behoud van het gebied bleek dat echter niet altijd voldoende. Het natuurreservaat De Beer is bijvoorbeeld zonder meer opgedoekt om plaats te maken voor de havens van Europoort.
- “natuurmonument” is een term die opgenomen is in de Nederlandse Natuurbeschermingswet. Gebieden kunnen worden aangewezen als beschermd natuurmonument en krijgen zo wettelijke bescherming. Sinds de invoering van de Europese Habitatrichtlijn en/of de Vogelrichtlijn wordt wettelijke bescherming van natuurmonumenten in Nederland op deze Europese richtlijnen afgestemd.
- “natuurschoon” is de traditionele term om de kwaliteit van natuur en landschap van een bepaald gebied aan te geven. Oorspronkelijk ging het daarbij vaak om klassieke landgoederen. Deze bestaan vaak uit een afwisseling van bos, heide en landbouwgrond. Nederland kent de Natuurschoonwet 1928, die onder voorwaarden belastingfaciliteiten biedt voor landgoedeigenaren als deze het natuurschoon veilig stellen.
- “Nationaal park” is in gebruik voor bepaalde, doorgaans omvangrijke gebieden, die behalve voor natuurbescherming ook voor recreatie van groot belang zijn. In Nederland wordt natuur in het betreffende gebied ten opzichte van andere beschermde natuurgebieden niet extra goed beschermd.
- “Nationaal landschap“, “landschapsreservaat” en “landschapspark” zijn termen die in het beleid wel worden of werden gebruikt om bepaalde relatief grote gebieden een vorm van bescherming te geven vanwege hun cultuurhistorische, esthetische of ecologische kwaliteit. Menselijk gebruik is er toegestaan en meestal voor de instandhouding gewenst.
- “Natuurpark” wordt in België, de Nederlandse Antillen en bijvoorbeeld ook in Duitsland gebruikt als aanduiding van een wettelijke beschermd gebied van enige omvang. Soms fungeert het als synoniem voor nationaal park, soms gaat het meer om wat wel landschapspark wordt genoemd.
- bepaalde planologische zone die in de ruimtelijke ordening als een gebied met de hoofdfunctie natuur is aangewezen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, januari 1st, 2020 at 11:10
Grote zaagbek
De grote zaagbek (Mergus merganser) is een vogel uit de familie Anatidae (Zwanen, ganzen en eenden). Het dier komt voor in zowel het Palearctisch als het Nearctisch gebied.
Kenmerken
Deze dieren hebben een slank, gestroomlijnd lichaam. Ze kunnen uitstekend vliegen, ondanks hun kleine vleugels en zwaar lichaam. De lange smalle snavel heeft gezaagde randen, vandaar de naam. Vrouwtjes zijn grijs met bruin, met een roodbruine kop, mannetjes bleekroze met een zwarte rug en een groene kop. De lichaamslengte bedraagt 58 tot 66 cm en het gewicht 1,5 tot 2 kg. De vogel kan een snelheid halen van 100 km/uur.
LEEFWIJZE
BROEDEN
Start eind maart – april met broeden, tot uiterlijk augustus. Is vrij plaatstrouw en keert terug naar een goede broedplaats aan meren en traag stromende rivieren in bosrijke gebieden. Heeft één legsel van 8 tot 12 eieren, maar grotere aantallen komen voor, vermoedelijk door het dumpen van eieren door anderen. Broedt in paartjes of losse groepen.
LEEFGEBIED
Overwintert op grote niet bevroren meren, rivieren en lagunes, waar genoeg vis te vinden is. De grote zaagbek heeft een voorkeur voor zoet water en komt slechts zelden op zout water voor. In het broedseizoen zoekt de grote zaagbek brede, langzaam stromende rivieren en meren op, omgeven door uitgestrekte bossen met oude bomen.
VOEDSEL
De grote zaagbek eet puur dierlijk materiaal. Met zijn smalle spitse snavel richt hij zich geheel op de vangst van vis, ongewervelden en soms een amfibie of jong zoogdier of vogeltje.
VOGELTREK
Noordelijke populaties van deze soort trekken in februari – maart naar de broedgronden in Scandinavië en Rusland, waar ze omstreeks maart aankomen. In oktober vliegen ze vervolgens naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden. Bepaalde andere populaties zijn standvogels of trekken slechts over kleine afstanden, op zoek naar een aangenaam klimaat om te overwinteren.
Verspreiding
Deze soort komt voor in de meest uiteenlopende habitats in Noord-Amerika, Europa en Azië. Dit dier is deels trekvogel.
De soort telt 3 ondersoorten:
HERKENNING
Grote langwerpige eend met een opvallend lange, dunne snavel. Volwassen mannetjes zijn grotendeels wit met een zwart- groene kop en bovenhals. De bovenkant van het lijf is zwart. In de vlucht heeft de man veel wit op de vleugels. In de winter en het vroege voorjaar en lichtroze gloed. Vrouwtjes hebben een overwegend grijs lichaam met een lichtere borst die scherp is afgesneden door de donker roodbruine hals en kop. Vrouwtjes hebben een volle kuif, terwijl mannetjes een apart ‘bol’ achterhoofd hebben.
Zie ook
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
woensdag, januari 1st, 2020 at 10:20
De roodkopklauwier (Lanius senator) is een zangvogel uit de familie van klauwieren (Laniidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.
Kenmerken
Het volwassen mannetje heeft een roodbruine kap tot op het achterhoofd. Hij heeft een zwarte band door de ogen. Zijn buik is wit en de mantel is zwart. De opvallende witte vlek op de vleugel is goed te zien in de vlucht. In vlucht is er op de staart een zwarte vlek te zien met witte randen. Er is een oranje vleem onder de vleugel. Het vrouwtje ziet er hetzelfde uit als het mannetje alleen heeft zij een iets lichtere kap.
- Lengte: 17-19 cm
- Gewicht: 25-35 g
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit (grote) insecten, jonge muizen, hagedissen en zelfs kleine vogels.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit vijf tot zes lichtgroene tot geelbruine eieren met grijze ondervlekken en grijsbruine of bruingroene vlekjes, die in een nest hoog in de bomen worden gelegd.
Verspreiding en leefgebied
De vogel komt voor als broedvogel in Zuid-Europa, het Midden-Oosten en Noordwest Afrika en overwintert in tropisch Afrika. De roodkopklauwier is een trekvogel, de broedvogels uit Europa trekken in het najaar naar Afrika. De roodkopklauwier komt voor bij boomgaarden en in open terrein met hier en daar verspreide bosjes.
Er worden 4 ondersoorten onderscheiden:
- L. s. senator – centraal en zuidelijk Europa en noordelijk Afrika
- L. s. rutilans Lefranc & Worfolk, 1997 – het Iberisch Schiereiland en noordwestelijk Afrika; wordt vaak bij de nominaatvorm inbegrepen
- L. s. badius Hartlaub, 1854 – de westelijke mediterrane eilanden
- L. s. niloticus (Bonaparte, 1853) – van Cyprus en zuidelijk Turkije tot Iran
Status
De roodkopklauwier heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 2 tot 7,2 miljoen individuen. Deze klauwier gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de roodkopklauwier als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Status in Nederland en België
De roodkopklauwier was tot 1957 een zeer zeldzame broedvogel in Nederland. De laatste broedgevallen waren in Zuid-Limburg. In België was deze klauwier nog broedvogel tot in 1997 (18 broedgevallen tussen 1967 en 1997). Daarnaast zijn er 81 losse waarnemingen in Nederland tussen 1957 en 1996. Volgens SOVON is het nu een zeldzame vogel die vooral in april tot juni wordt gezien. De roodkopklauwier is in 2004 als verdwenen als broedvogel op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als zeldzaam op de Vlaamse rode lijst.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zondag, september 15th, 2019 at 10:19
Kuifleeuwerik
De kuifleeuwerik (Galerida cristata) is een vogel uit de familie van leeuweriken (Alaudidae). De naam danken ze aan de grote kuif.
Kenmerken
Deze vogel heeft een bruine gevlekte borst. Op de kop prijkt een goed zichtbare kuif, waarvan de veren achter de kop uitsteken.
Leefwijze en voortplanting
Het voedsel bestaat uit rupsen, sprinkhanen en regenwormen. Soms eet de kuifleeuwerik ook zaden. Het nest wordt gebouwd in de luwte van struiken of een kluit aarde. Het legsel bestaat uit drie tot vijf eieren, die door het vrouwtje 11 tot 13 dagen worden bebroed. Beide ouders zorgen voor de jongen.
Verspreiding en leefgebied
De Kuifleeuwerik is van oorsprong een bewoner van steppen en woestijnachtige gebieden. Hij komt voor in Afrika, Azië en vrijwel geheel Europa met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Scandinavië en Noord-Rusland. De soort neemt in West-Europa snel in aantal af. Hij was in de Lage Landen vooral te vinden in de zeereep, aan stads- en dorpsranden, op braak liggende terreinen, vuilnisbelten en dergelijke.
Voorkomen in Nederland en Vlaanderen
De kuifleeuwerik vestigde zich pas in de 19de eeuw in Nederland, nam toen toe tot in de jaren 1950 en 1960; toen broedden er naar schatting 5.000 tot 10.000 paar. In de jaren 1970 begon een snelle daling. In 1995-1997 waren er nog maar 100 – 300 paar. Volgens SOVON waren er in 1998-2000 nog ca 70 paar. De soort is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De vooralsnog laatste maal dat een territorium van de kuifleeuwerik in Nederland werd vastgesteld was in 2015 bij Den Bosch. De meest waarschijnlijke oorzaak voor het verdwijnen van de vogel vormt de veranderde stedenbouw: een compactere bouw, geen verwaarloosde veldjes meer met onkruid maar netjes onderhouden groen. De soort staat ook in Vlaanderen op de Rode Lijst als ernstig bedreigd. In 2013 werden er nog slechts enkele broedparen geteld.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
dinsdag, juli 16th, 2019 at 15:42
Ralreiger
De ralreiger (Ardeola ralloides) is een vogel uit de familie der reigers.
Kenmerken
De ralreiger is een vrij kleine reiger, 40 tot 49 cm lang met een spanwijdte van 71 tot 86 cm. De vogel is als hij zit of staat overwegend geelbruin. De hals is grijs gestreept. In het zomerkleed hebben volwassen ralreigers rode poten en sierveren. In winterkleed zijn de poten geelgroen. Als de vogel opvliegt lijkt hij overwegend wit, want de bovenkant van de uitgeslagen vleugels en de staart zijn wit.
Verspreidingsgebied
De vogel heeft een vrij groot, maar zeer verbrokkeld verspreidingsgebied in Zuid-Europa, Turkije en het Nabije Oosten tot in het dal van de Nijl. Het is een vogel van drasland zoals rivierdalen, meren, irrigatiekanalen, sloten en rijstvelden maar met een voorkeur voor rijk begroeide zoetwatermoerassen. De vogel broedt in kleine kolonies in bomen en struikgewas in moerasgebieden, vaak samen met andere reigers. De ralreiger is een trekvogel die overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara. In het Nijldal is de vogel standvogel.
Voorkomen in Nederland
De ralreiger was in de 19de eeuw broedvogel. Sindsdien is hij een dwaalgast. Er zijn 35 bevestigde waarnemingen gedaan tussen 2000 en 2012.
Voorkomen in België
De eerste bekende Belgische waarneming van een ralreiger gebeurde in Zoutleeuw in 1905. Tot in de jaren 90 werd hij slechts zelden waargenomen, maar sindsdien is hij bijna elk jaar gespot.
Status
De ralreiger heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) klein. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd, maar de aantallen broedvogels gaan achteruit door aantasting van de leefgebieden. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de ralreiger als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, juli 13th, 2019 at 09:38
Blonde tapuit
De blonde tapuit (Oenanthe hispanica) is een zangvogel uit de onderfamilie Saxicolinae, vroeger (en in betrekkelijk recente veldgidsen) de kleine lijsterachtigen of lijsters en tapuiten genaamd. Deze onderfamilie is nu ondergebracht bij de familie van de vliegenvangers.
Kenmerken
De vogel is 13,5 tot 15,5 cm lang, het is een relatief kleine tapuit met een lange staart. Kenmerkend is de okergele rug. Het mannetje heeft in de broedtijd een brede, zwarte oogstreep bij de oostelijke ondersoort soms doorlopend in een donkere keel, terwijl de westelijke ondersoort een lichte keel heeft. Het vrouwtje is vrij egaal geelbruin.
Verspreiding en leefgebied
De soort telt twee ondersoorten:
Het leefgebied bestaat uit open landschap, ruig beweid gebied met her en der struiken en soms wat bomen, vaak met een stenige ondergrond. Ook in heuvelland, maar meestal lager dan 600 m boven zeeniveau. De blonde tapuit is een trekvogel die overwintert in het Sahelgebied.
Status
De grootte van de populatie werd in 2004 geschat op 5,68 tot 19,8 miljoen individuen. Deze tapuit gaat in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de blonde tapuit als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
zaterdag, juli 13th, 2019 at 09:26