Vogels
Graspieper
De graspieper (Anthus pratensis) is een zangvogel uit de familie piepers en kwikstaarten (Motacillidae).
Kenmerken
De graspieper lijkt veel op andere piepers zoals de waterpieper en de boompieper. Het is een kleine vogel van ongeveer 15 cm met een spanwijdte van 25 tot 27 cm. De graspieper weegt ongeveer 20 tot 25 gram.
Het bovenste deel van de rug is duidelijk gestreept grijsbruin met olijfbruin. Dit patroon zie je ook op de bovenkant van de kop. De vleugelveren op de rug en in de middellange staart zijn zwart tot donkerbruin met vaal witte randen. De stuit is ongetekend en oranjebruin. De buik is vuilwit en beige / geelachtig naar de flanken. Op de borst en flanken zitten gelijkmatige korte donkere strepen. De zijkant van de kop heeft een lichte wang- / mondstreep. De lichte wenkbrauwstreep is kort en vaag. De snavel is slank en heeft een donkere punt en bovenkant met een gele aanzet en onderkant. De dunne poten zijn licht oranjebruin met een zeer lange achtertenen.
Onderscheid tussen boompieper en graspieper
De graspieper en de boompieper zijn moeilijk te onderscheiden qua uiterlijk. De roep en habitat zijn verschillend, maar ze kunnen in dezelfde biotoop voorkomen.
De graspieper loopt met schokkende bewegingen, wat bij de boompieper minder opvallend is. De boompieper loopt soepeler en ‘stiekemer’ (meer gebukt).
De zangvlucht van de graspieper begint vaak vanaf een hoger plekje in het grasland. Je hoort de roep tijdens het opstijgen met korte snelle vleugelslagen en het al zwevende dalen met stijve vleugels. De boompieper start zijn zangvlucht meestal in een boomtop om vervolgens zingend op te stijgen en vervolgens als een parachute naar beneden te zweven.
Van een afstand heeft de graspieper een donkerder snavel zonder roze ondersnavelbasis, zoals de boompieper. Het koppatroon van de graspieper is minder duidelijk, de wenkbrauw- en wangstreep is vager en smaller. De smalle witte oogring is meestal het lichtste deel van de kop van de graspieper. Het streeppatroon op de bovendelen van de boompieper zijn zwaarder gestreept dan bij de graspieper. De nagel van de achterteen is bij de graspieper langer en minder krom dan bij de boompieper, die lichtroze gekleurde poten heeft.
Voorkomen
In Nederland en België is de graspieper het hele jaar te zien. In Nederland is het een talrijke broedvogel, doortrekker in grote aantallen en ook overwinteraar in vrij grote aantallen. SOVON constateert echter een voortdurende, maar kleine (<5%) achteruitgang sinds 1990. Daarom staat de soort nu als gevoelig op de Nederlandse rode lijst en als bedreigd op de Vlaamse rode lijst. Ook heeft de vogel sinds 2015 internationaal de status gevoelig op de Rode Lijst van de IUCN.
In Vlaanderen werd het aantal broedparen door het INBO op 3800 à 5500 geschat.
maandag, november 10th, 2025 at 20:34
slechtvalk
De slechtvalk (Falco peregrinus) behoort tot de grootste valken.
Geschiedenis
De soort werd in 1771 door de Engelse vogelkundige Marmaduke Tunstall in zijn Ornithologia britannica geldig beschreven. De wetenschappelijke naam peregrinus geeft aan dat het een reiziger ofwel trekker is. Het woorddeel ‘slecht’ in de Nederlandse naam wordt door etymologen beschouwd als een oude vorm van ‘gewoon, eenvoudig’. Andere etymologen brengen het in verband met ‘slechten’ in de betekenis van neerhalen of slaan.
Kenmerken
De slechtvalk is een forse valk met een gemiddelde grootte van 43 cm en heeft een lichte onderkant met dwarsbanden en een donkergrijze rug. Er is een brede, zwarte baardstreep. Bij de ondersoort F. peregrinus peregrinus is de rug donkergrijs en de onderdelen zijn crèmekleurig met donkere vlekken, wangen zijn wit en de donkere baardstreep (typisch voor alle valkachtigen) is duidelijk zichtbaar. De poten zijn geel, de snavel blauw-zwart en reeds vanaf de snavelbasis gekromd. De juvenielen zijn voor ze de kleuren van de volwassen vogels aannemen bruin. Verschillende lichte variaties kunnen optreden bij de 19 verschillende ondersoorten. Zoals bij de meeste roofvogels is het vrouwtje aanmerkelijk groter en zwaarder dan het mannetje, dit kan oplopen tot 30%.
Leefwijze
Prooidieren kunnen elk vliegend dier zijn, zoals vogels als leeuweriken, steltlopers en duiven, tot vleermuizen. Slechtvalken jagen vaak in paartjes. De ene slechtvalk is de achtervolger, terwijl de andere zich hoog in de lucht klaar houdt om zich op de prooi te storten. De prooi wordt in een snelle duikvlucht geslagen en is meestal op slag dood. Soms worden ook dieren die op de grond leven gegrepen. De valk komt voor over de hele wereld (zie kaartje) en er worden 19 ondersoorten onderscheiden.
Voortplanting
Eind maart worden er 3 tot 4 eieren met donkerbruine vlekken gelegd, of uitzonderlijk 5. Genesteld wordt in hoge naaldbomen, op rotsen, op hoge gebouwen en soms ook op de grond. Meestal broedt het wijfje de eieren uit, wanneer ze op zoek gaat naar eten lost het mannetje haar af. Na 32 dagen komen de eieren uit. Na 3 weken hebben de jongen een verenkleed en beginnen ze hun vliegspieren te oefenen. Zes weken na het uitkomen kunnen ze vliegen. Na 2 tot 3 maanden zijn de jongen volledig zelfstandig en trekken ze uit het leefgebied van hun ouders weg.
Snelheid
De slechtvalk is de snelst vliegende vogel met een snelheid van 349 km/u in een duikvlucht van 45°. Inmiddels zijn er metingen gedaan bij een afgerichte slechtvalk die wijzen op een nog hogere duiksnelheid, 389 km/u. Hiermee is de slechtvalk ook het snelste dier ter wereld.
Verspreiding en leefgebied
De slechtvalk bewoont vooral kliffen en ravijnen, maar ook hoge gebouwen. De soort is een bewoner van open, afwisselende landschappen, met relatief weinig bebossing. ’s Winters komt de vogel voor langs kusten en in moerassen, soms zelfs op kerktorens in dorpen en steden.
Voorkomen in Nederland en Vlaanderen
In de jaren 1960 nam de soort in West-Europa sterk af als gevolg van de verspreiding van het insecticide DDT in het leefmilieu. Sinds het verbod op gechloreerde koolwaterstoffen als insecticiden en een wettelijke bescherming in verschillende landen is de vogel aan een opmars bezig. Ook in Nederland en België is de soort een meer algemene verschijning geworden.
Tussen 1900 en 1990 waren er slechts 13 broedgevallen bekend in Nederland. Na 1990 steeg dit aantal snel, de vogel broedt dan onder andere in speciale nestkasten, hoog op elektriciteitscentrales. Volgens Sovon Vogelonderzoek Nederland nam het aantal broedparen in de periode 1990-2020 toe van 1 tot circa 200 en broeden dan in alle Nederlandse provincies slechtvalken. Sinds 2016 staat de soort daarom niet meer op de Nederlandse rode lijst. In 2021 nam het aantal toe tot 225 (±15). In 2023 was er een afname met 25% door toedoen van vogelgriep, wat bleek uit onderzoek aan 20 dode slechtvalken waarvan 15 positief testte op vogelgriep.
Sinds 1996 broedt de slechtvalk succesvol in Vlaanderen. In 2006 kwamen daar 26 paren tot broeden waarbij 21 paartjes in totaal 54 jongen grootbrachten.
maandag, november 10th, 2025 at 19:09
Paarse strandloper
De Paarse strandloper (Calidris maritima) is een vogel uit de familie Scolopacidae(Strandlopers en snippen).
Verspreiding en leefgebied
De vrij makke soort broedt op de toendra van Baffineiland, op IJsland en in Noorwegen en is ’s winters te gast langs de Atlantische kusten van zowel Noord-Amerika (zuidelijk tot North Carolina) als Europa (zuidelijk tot Normandië). Ook in Nederland is het een vrij algemene wintergast. Vooral langs pieren, zoals de pier van Hoek van Holland, de pier van IJmuiden, Den Helder en de haven van Lauwersoog kan ’s winters de paarse strandloper worden gezien.
Status
De grootte van de populatie is in 2015 geschat op 205-295 duizend vogels. Op de Rode lijst van de IUCN heeft deze soort de status niet bedreigd.
Buiten broedtijd
De Paarse Strandloper is gebonden aan zout water en is in het binnenland extreem zeldzaam. Hij is waar te nemen langs de volledige kuststrook in stenige biotopen zoals havenhoofden, strekdammen en pieren. Het gaat om hooguit enkele honderden vogels, waarvan de aantallen tussen oktober en april doorgaans weinig veranderen. In juni en juli is de soort vrijwel afwezig. De landelijk getelde aantallen nemen af sinds ongeveer 1995, met de duidelijkste afname in het Waddengebied. Het is onduidelijk of dit te maken heeft met een verschuiving binnen het Europese overwinteringsgebied.
Het zijn niet de makkelijkst te determineren vogels, maar toch – of misschien juist daarom – vallen ze goed in de smaak bij vogelaars. Het gaat hier om de strandlopers. Ze broeden op de arctische toendra in het noorden van Europa en maken gebruik van de East Atlantic Flyway. Maar wat is dat precies?
zondag, november 9th, 2025 at 09:41
IJsgors
De ijsgors (Calcarius lapponicus) is een vogel uit de familie Calcariidae die in toendragebieden broedt en zuidwaarts trekt om in gematigde klimaten te overwinteren.
Kenmerken
In alle verendelen zijn de bovendelen rijk kastanjebruin met zwarte en beige strepen. De goed gemarkeerde oorstreek, de lichte kruinstreep en het kastanjebruine achterhoofd zijn de duidelijkste determinatiegegevens. Het mannetje kan in de zomer onderscheiden worden door een zwart hoofd en een zwarte borst, onderbroken door een duidelijk witte wenkbrauwstreep.
Deze vogel wordt ongeveer 16 centimeter groot en weegt 19-20 gram.
Leefwijze
Hij voedt zich in de winter voornamelijk met zaden, maar ook insecten, zoals muggen, staan op het menu. Deze vogel leeft in groepsverband, soms met andere soorten.
Voortplanting
Het legsel van de ijsgors bestaat uit 5-6 roodgespikkelde, groene eieren in een kommetje op de grond, in 11-13 dagen door het vrouwtje uitgebroed. De hulpeloze, donzige jongen vliegen na 11-15 dagen.
Verspreiding
De ijsgors komt voor van Scandinavië tot de Beringstraat, Canada en Groenland. Ze overwintert in de steppen van Oekraïne en Siberië. IJsgorzen komen sporadisch voor in Nederland, wanneer ze op doortocht zijn[2].
De soort telt vijf ondersoorten:
- C. l. subcalcaratus: noordelijk Canada en Groenland.
- C. l. lapponicus: noordelijk Europa en noordelijk Azië.
- C. l. kamtschaticus: noordoostelijk Siberië.
- C. l. alascensis: uiterst oostelijk Siberië, Alaska en noordwestelijk Canada.
- C. l. coloratus: de Komandorski-eilanden.
Hij leeft in rotsachtige toendragebieden en hij overwintert in steppen, omgeploegde landen en moerassen aan de kust.
Video
zondag, november 9th, 2025 at 08:51
Drieteenstrandloper
De drieteenstrandloper (Calidris alba) is een vogel uit de familie van snipachtigen (Scolopacidae).
Kenmerken
De dieren worden ongeveer 20 centimeter groot. In de zomer zijn drieteenstrandlopers roestkleurig en hebben ze een witte buik. In de winter worden ze grijswit en hebben ze een zwarte vlek op de voorvleugel.
Leefwijze
Het voedsel van deze in groepen levende vogels bestaat uit insecten, kleine wormen, slakken, maar ook stukjes wier, mos en zaadjes staan op het menu.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voor in Noord-Amerika, Alaska, Groenland, Spitsbergen en het noordelijke deel van Siberië. Hij overwintert in Zuidwest-Europa, het westelijke Middellandse Zeegebied, Afrika, Zuid-Amerika en Australië.
De soort telt twee ondersoorten:
Voorkomen in Nederland
In Nederland en België komen drieteenstrandlopers in de winter voor. In de winter bevinden ze zich aan zandstranden, waar ze achter de afrollende golfjes aan rennen. Om te broeden trekt de soort naar de noordelijke toendra.
Video
Externe links
Bronnen, noten en/of referenties
zondag, november 9th, 2025 at 08:20
Sneeuwgors
De sneeuwgors (Plectrophenax nivalis) is een zangvogel uit de familie Calcariidae.
Kenmerken
Het mannetje heeft een sneeuwwitte kop en onderzijde, alsook grote vleugelvlekken en is in het zomerkleed markanter gekleed dan het vrouwtje. De lichaamslengte bedraagt 16 cm.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit zaden en insecten.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit vier tot zeven eieren.
Verspreiding en leefgebied
Zijn normale habitat is het palearctisch en het nearctisch gebied. Hij heeft een voorkeur voor de rotsachtige en schaars begroeide toendra’s langs de Noordelijke IJszee, Noord-Amerika, Scandinavië en de bergen van Schotland. Ze broeden in de korte zomerperiode in het poolgebied één, tot twee maal bij uitzondering.
De soort telt vier ondersoorten:
Tijdens de wintermaanden kan de Sneeuwgors langs de Nederlandse en Belgische kust gezien worden. De vaste overwinteringsgebieden zijn echter de steppen van Oost-Europa en Noord-Amerika
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
maandag, oktober 27th, 2025 at 12:39
visarend
De visarend (Pandion haliaetus) is een roofvogel uit de familie van de visarenden (Pandionidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Falco haliaetus in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De soort werd in 1809 door Marie Jules César Savigny in het geslacht Pandion geplaatst. Daarin was het lang de enige soort, en daarmee ook de enige soort die in de familie werd geplaatst. Inmiddels is echter de voorheen als ondersoort opgevatte Australische visarend P. h. cristatus opgewaardeerd tot een aparte soort, waarmee de visarend in het geslacht en in de familie dus gezelschap heeft gekregen.
Uiterlijke kenmerken
De visarend is een vrij kleine arend die graag boven water stilstaand ‘bidt’ en dan met uitgestoken klauwen op een vis duikt. Hij is relatief sterk gezien zijn grootte en kan prooien pakken bijna even zwaar als hijzelf. De visarend is in vlucht goed te herkennen door zijn geheel witte onderkant, zijn chocoladebruine bovenkant en zijn enigszins ‘geknikte’ vleugels. Door het oog loopt een donkere streep. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. Andere arenden hebben meestal rechte vleugels. De lichaamslengte is zo’n 55 cm en de spanwijdte bedraagt 150 tot 170 cm en het gewicht 1,5 tot 2 kg. De vrouwtjes zijn iets groter en zwaarder.
Voedsel
Het dier eet vrijwel uitsluitend vis en is vooral bij beboste meren, rivieren of de zeekust te vinden. Visarenden vliegen over het wateroppervlak op zoek naar prooi die zich vlak onder het wateroppervlak bevindt. Wanneer er een vis wordt gezien, duikt de arend met zijn kop vooruit naar beneden, en op het laatste moment gooit hij zijn poten naar voren om de vis te pakken. Zijn klauwen zijn vlijmscherp en op de poten zitten kleine stekels, zodat de visarend zijn glibberige prooi beter kan vastpakken.
Verspreiding en leefgebied
De visarend stelt betrekkelijk weinig eisen aan zijn leefgebied. Belangrijk is visrijk water; dat kunnen langzaam stromende rivieren, heldere meren of zeekusten zijn. Verder moet er een plek zijn om te nestelen, zoals hoge bomen, rotswanden, onbewoonde eilandjes of door mensen gemaakte palen met platforms.
Met uitzondering van Australië en Antarctica komt de visarend verspreid in alle continenten voor. Er worden drie ondersoorten onderscheiden:
Populatie en beschermingsstatus
Tot halverwege de jaren 1950 was de visarend uit grote delen van Europa (en Noord-Amerika) verdwenen door vervolging. Daarna, in de periode van de jaren 1960 en 1970 had de vogel bovendien te lijden van het insecticide DDT, dat zich via de voedselketen ophoopte in vissen, het voornaamste voedsel van de visarend. Sinds het verbod op deze middelen neemt de visarend weer in aantal toe. In 1954 kwam de visarend terug in Schotland, sinds 1985 broedt de vogel weer in Midden-Frankrijk. In Duitsland is het bestand tussen 1975 en 2004 toegenomen van 75 naar 470.
De visarend gaat bijna overal in aantal vooruit. Om deze reden staat deze roofvogel als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN. Deze status geldt ook voor de Australische visarend. Omdat dit taxon door BirdLife International niet wordt erkend, heeft de Australische (onder)soort dezelfde status.
De soort komt in kleine maar toenemende aantallen voor als doortrekker. Deze worden vooral in de maanden april en september gezien.
De visarend was in Nederland aanvankelijk geen broedvogel. In 2016 werd echter gebroed door een eerste paartje in het Nationaal Park De Biesbosch (dat een jong kreeg) en in juni 2017 daar door twee broedparen met zes jongen.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: https://wmnatuurfotografie.nl)
vrijdag, september 26th, 2025 at 22:51
Waterral
De waterral (Rallus aquaticus) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae).
Kenmerken
De waterral wordt ongeveer 22 tot 28 cm lang. Het verenkleed bestaat uit een kastanjebruine bovenzijde met zwarte strepen en een blauwgrijze onderzijde met gestreepte flanken en een witte onderstaart. Verder heeft de vogel een lange, dunne snavel, rode ogen en rozebruine poten. De waterral is een schaarse broedvogel in ons land die zich zelden laat zien, maar met een beetje geluk wel laat horen. Heeft u tijdens een wandeling door een moerassig terrein wel eens het gegil van een mager speenvarken gehoord, dan weet u vanaf nu dat dat afkomstig is van de waterral! Een deel van de waterrallen is standvogel en blijft dus het hele jaar in ons land. In de winter als het even gevroren heeft ziet u soms langs een bevroren rietrandje een waterral scharrelen. Ze zijn donker gekleurd met een rode lange snavel. Vliegen doen ze zelden, ze verdwijnen liever al lopend uit het gezichtsveld.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit insecten, spinnen, regenwormen, zoetwaterkreeftjes, plantenwortels, zaden, bessen, visjes en kikkers.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit vijf tot twaalf vuilwitte tot licht geelbruine eieren met roodbruine vlekjes, die worden gelegd in een nest, gemaakt van riet.
Verspreiding en leefgebied
Waterrallen komen in bijna heel Europa het hele jaar voor. In delen van Polen, Rusland en Finland komt het dier echter alleen ’s zomers voor. De vogel leeft verborgen aan oevers en dichtbegroeide rietmoerassen.
De soort telt 3 ondersoorten:
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: http://wmnatuurfotografie.nl)
donderdag, oktober 24th, 2024 at 11:00
Leefwijze
Deze solitaire jagende vogel heeft een uitstekend gezichtsvermogen en jaagt voornamelijk in het donker. Hij wacht doodstil in of langs het water op zijn prooi. Overdag verschuilen ze zich in dicht struikgewas.
Volgens historische bronnen waren er in de veertiende eeuw grote kwakkenkolonies in Nederland. In de negentiende eeuw was hiervan nog één kolonie van ca. 100 paar over. In de twintigste eeuw waren er alleen nog broedende kwakken in de Biesbos en een enkele andere plaats in Nederland. Daarna werden incidenteel weer nesten gevonden. Niet altijd is duidelijk of het werkelijk wilde vogels betreft, want er zijn in de twintigste eeuw voortdurend pogingen gedaan om herintroductie te laten slagen met kwakken uit dierenparken. Tussen 1995 en 2007 was er een geleidelijke stijging van het aantal gevonden broedparen tot bijna 50 paar, daarna fluctueerde de aantal tussen de 30 en 40.
In Vlaanderen komt hij onder andere voor in de Zwinstreek en de omliggende polders. De soort is in 2004 als niet meer wild voorkomend op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als zeldzaam op de Vlaamse rode lijst. De kwak staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN, maar valt wel onder het AEWA-verdrag.
(Tekst bron: nl.wikipedia.org)
(bron: wmnatuurfotografie.nl)
donderdag, augustus 1st, 2024 at 21:38
Fluiter
fluiter (Phylloscopus sibilatrix) zang is een zangvogel uit de familie Phylloscopidae. De vogel werd in 1793 door de Duitse natuuronderzoeker Johann Matthäus Bechstein geldig beschreven als Motacilla Sibillatrix (Laubvögelchen).
Kenmerken
De fluiter is 11 tot 12,5 cm lang, dit is iets groter dan de tjiftjaf. Kenmerkend zijn de mosgroene mantel, een duidelijke maar dunne donkergroene oogstreep en daarboven een citroengele wenkbrauwsteep. Ook de keel en de borst zijn geel, met daaronder een zuiver witte borst.
Nestbouw
Het ovenvormige, onbeklede nest wordt bijna geheel door het vrouwtje gebouwd, goed verborgen in laag struikgewas, rijshout of heide.
Verspreiding en leefgebied
De fluiter komt tijdens het broedseizoen in grote delen van West-, Noord- en Oost-Europavoor, waaronder in Nederland en België. Hij broedt vooral in hoogopgaand en schaduwrijk, open bos, vaak op hellingen.
Het is een uitgesproken trekvogel die broedt in Europa en in het najaar over de Sahara naar Midden-Afrika trekt om te overwinteren.
Status
De fluiter heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie is in 2015 geschat op 17 tot 28 miljoen broedparen. De aantallen gaan achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de fluiter als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
In Nederland
In de jaren 1980 nam de fluiter in Nederland toe omdat door veranderd bosbeheer de bossen verouderden. In de jaren 1990 trad plotseling een enorme daling op, waarbij de populatie-aantallen halveerden. Sinds de eeuwwisseling stabiliseert het bestand en neemt het wellicht iets toe. Het aantal broedparen in de periode 2018-2020 is geschat op 1500 tot 2600.
zondag, juli 7th, 2024 at 13:59