De waterral (Rallus aquaticus) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae).
Kenmerken
De waterral wordt ongeveer 22 tot 28 cm lang. Het verenkleed bestaat uit een kastanjebruine bovenzijde met zwarte strepen en een blauwgrijze onderzijde met gestreepte flanken en een witte onderstaart. Verder heeft de vogel een lange, dunne snavel, rode ogen en rozebruine poten. De waterral is een schaarse broedvogel in ons land die zich zelden laat zien, maar met een beetje geluk wel laat horen. Heeft u tijdens een wandeling door een moerassig terrein wel eens het gegil van een mager speenvarken gehoord, dan weet u vanaf nu dat dat afkomstig is van de waterral! Een deel van de waterrallen is standvogel en blijft dus het hele jaar in ons land. In de winter als het even gevroren heeft ziet u soms langs een bevroren rietrandje een waterral scharrelen. Ze zijn donker gekleurd met een rode lange snavel. Vliegen doen ze zelden, ze verdwijnen liever al lopend uit het gezichtsveld.
Leefwijze
Het voedsel bestaat uit insecten, spinnen, regenwormen, zoetwaterkreeftjes, plantenwortels, zaden, bessen, visjes en kikkers.
Voortplanting
Het legsel bestaat uit vijf tot twaalf vuilwitte tot licht geelbruine eieren met roodbruine vlekjes, die worden gelegd in een nest, gemaakt van riet.
Verspreiding en leefgebied
Waterrallen komen in bijna heel Europa het hele jaar voor. In delen van Polen, Rusland en Finland komt het dier echter alleen ’s zomers voor. De vogel leeft verborgen aan oevers en dichtbegroeide rietmoerassen.
Deze solitaire jagende vogel heeft een uitstekend gezichtsvermogen en jaagt voornamelijk in het donker. Hij wacht doodstil in of langs het water op zijn prooi. Overdag verschuilen ze zich in dicht struikgewas.
Volgens historische bronnen waren er in de veertiende eeuw grote kwakkenkolonies in Nederland. In de negentiende eeuw was hiervan nog één kolonie van ca. 100 paar over. In de twintigste eeuw waren er alleen nog broedende kwakken in de Biesbos en een enkele andere plaats in Nederland. Daarna werden incidenteel weer nesten gevonden. Niet altijd is duidelijk of het werkelijk wilde vogels betreft, want er zijn in de twintigste eeuw voortdurend pogingen gedaan om herintroductie te laten slagen met kwakken uit dierenparken. Tussen 1995 en 2007 was er een geleidelijke stijging van het aantal gevonden broedparen tot bijna 50 paar, daarna fluctueerde de aantal tussen de 30 en 40.
In Vlaanderen komt hij onder andere voor in de Zwinstreek en de omliggende polders. De soort is in 2004 als niet meer wild voorkomend op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als zeldzaam op de Vlaamse rode lijst. De kwak staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN, maar valt wel onder het AEWA-verdrag.
fluiter (Phylloscopus sibilatrix) zang is een zangvogel uit de familie Phylloscopidae. De vogel werd in 1793 door de Duitse natuuronderzoeker Johann Matthäus Bechstein geldig beschreven als Motacilla Sibillatrix (Laubvögelchen).
Kenmerken
De fluiter is 11 tot 12,5 cm lang, dit is iets groter dan de tjiftjaf. Kenmerkend zijn de mosgroene mantel, een duidelijke maar dunne donkergroene oogstreep en daarboven een citroengele wenkbrauwsteep. Ook de keel en de borst zijn geel, met daaronder een zuiver witte borst.
Nestbouw
Het ovenvormige, onbeklede nest wordt bijna geheel door het vrouwtje gebouwd, goed verborgen in laag struikgewas, rijshout of heide.
Verspreiding en leefgebied
De fluiter komt tijdens het broedseizoen in grote delen van West-, Noord- en Oost-Europavoor, waaronder in Nederland en België. Hij broedt vooral in hoogopgaand en schaduwrijk, open bos, vaak op hellingen.
Het is een uitgesproken trekvogel die broedt in Europa en in het najaar over de Sahara naar Midden-Afrika trekt om te overwinteren.
Status
De fluiter heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie is in 2015 geschat op 17 tot 28 miljoen broedparen. De aantallen gaan achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de fluiter als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
In Nederland
In de jaren 1980 nam de fluiter in Nederland toe omdat door veranderd bosbeheer de bossen verouderden. In de jaren 1990 trad plotseling een enorme daling op, waarbij de populatie-aantallen halveerden. Sinds de eeuwwisseling stabiliseert het bestand en neemt het wellicht iets toe. Het aantal broedparen in de periode 2018-2020 is geschat op 1500 tot 2600.
De ijsvogel (Alcedo atthis) is een waterminnende vogel uit de familie ijsvogels (Alcedinidae). Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien. Alcedo atthis is de enige vogelsoort die tot in noordelijk Europa voorkomt inclusief Nederland en België, althans de ondersoort Alcedo atthis ispida. De meeste vogels leven in de tropen. De ijsvogel is een typische viseter (piscivoor), dus sterk aan water gebonden. Zijn voorkeur gaat uit naar stromende wateren. In het grootste deel van het verspreidingsgebied is de soort algemeen, maar in sommige gebieden wordt de ijsvogel met uitsterven bedreigd. De ijsvogel is een kleine vogel met een korte staart en pootjes, een korte nek, korte, afgeronde vleugels, een grote kop met grote ogen en een lange, dolkvormige snavel, geschikt om vissen mee te vangen en vast te houden. De poten zijn syndactiel; de voortenen zijn gedeeltelijk aan de basis met elkaar vergroeid. IJsvogels hebben een vrij uniforme, gedrongen bouw met een rechte, dolkachtige snavel. De kleuren verschillen wel sterk, sommige soorten hebben blauwe of rode kleuren, andere zijn zwart met wit van kleur. De ijsvogel heeft echter een overwegend blauwe kleur, waarbij de veren van de kop en vleugels iriserend blauwgroen zijn maar op het midden van de rug lichter tot kobaltblauw. De staartveren zijn echter weer wat donkerder. De veren aan de borst en buikzijde zijn warm oranje gekleurd en steken hiermee duidelijk af. Van de snavel tot achter het oog is op de wang een oranje oogstreep aanwezig, die abrupt overgaat in een heldere witte streep, ook de keel van de ijsvogel is wit. De poten zijn oranje tot rood van kleur. De mannetjes zijn enkel van de vrouwtjes te onderscheiden aan de kleur van de basis van de ondersnavel, die bij het vrouwtje dofrood is en bij het mannetje net zo zwart als de bovensnavel. Juvenielen onderscheiden zich van volwassen exemplaren door het valere verenkleed met donkergrijs gerande borstveren, gevlekte kruin, lichtere snavelpunt en donkerbruine poten.
Roep van een ijsvogel
De lichaamslengte bedraagt ongeveer 16 cm, de spanwijdte is 24 tot 26 cm en het lichaamsgewicht loopt uiteen van 34 tot 44 gram. De ijsvogel is in noordelijk Europa onmiskenbaar door zijn tekening, soorten uit andere werelddelen kunnen echter sprekend op de ijsvogel lijken. Het geluid van de ijsvogel is divers; er kunnen diverse kwetterende schelle, kwelende en fluitende geluiden worden geproduceerd. Het mannetje lokt het vrouwtje met een hoge, fluitende ‘tjieieiet’ of ‘tieietuu’, die hij vaak tijdens de vlucht laat horen. Bij opwinding worden korte, herhaalde ‘titi-titi’ geluiden geproduceerd.
De pijlstaarteend (Anas acuta) is een vogel uit de familie van de eendachtigen (Anatidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.
Veldkenmerken
De pijlstaart is een uitgesproken trekvogel die ’s winters ver naar het zuiden trekt, tot aan de evenaar. Buiten het broedseizoen komt de pijlstaart vaak voor in grote gemengde groepen met andere eenden. De mannetjes zijn in het broedseizoen duidelijk te herkennen. Hij heeft een bleekgrijs lichaam en een witte borst, een streep aan de zijkant van de nek en een donkerbruin hoofd. De achterkant is geel en zwart en heeft een lange puntige staart, waarnaar de eend vernoemd is. De vrouwtjes zijn lichtbruin met een wittere keel en een kortere staart en kunnen worden herkend aan hun vorm en lange nek. Buiten het broedseizoen lijkt het mannetje meer op het vrouwtje. De soort is relatief groot voor een eend, maar het is een lichte eend; mannetjes variëren van 65 tot 75 cm in lengte en vrouwtjes zijn kleiner en variëren van 50 tot 55 cm.
Leefwijze
Hun voedsel is voornamelijk plantaardig.
Voortplanting
Het nest bevindt zich niet in de nabijheid van water en is niet altijd goed verborgen. Het legsel bestaat uit zes tot tien groenachtig grijze eieren, die in ongeveer 23 dagen worden uitgebroed.
De pijlstaart is in Nederland het hele jaar te zien. Als broedvogel is hij echter uiterst schaars en bovendien is het een lastig te inventariseren eend. Een bekende broedlocatie in Nederland is het Verdronken Land van Saeftinghe. Veel vaker is de pijlstaart waar te nemen buiten de broedtijd en dan vooral in het Waddengebied en het deltagebied in Zuid-Holland en Zeeland. Er zijn wel grote jaar op jaar verschillen, maar een duidelijke trend ontbreekt.SOVON schat het aantal broedparen in de periode 1990–2007 op circa 25; ook hier is geen sprake van een duidelijke trend. Deze eend staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN,maar valt wel onder het AEWA-verdrag. De soort is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse Rode Lijst gezet, vanwege het geringe aantal broedvogels. De soort staat als zeldzaam op de Vlaamse Rode Lijst.
De mandarijneend (Aix galericulata) is een vogel uit de familie van de eendvogels (Anatidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 als Anas galericulata gepubliceerd door Carl Linnaeus.
Van oorsprong is de mandarijneend een Aziatische vogel die zijn nest maakt in verlaten spechtennesten op grote hoogte. Mandarijneenden worden al enige honderden jaren gehouden als sierwatervogel. Verwilderde populaties komen voor in West-Europa.
Veldkenmerken
De mandarijneend is een kleine eendensoort. Mannetjes van deze kleurrijke vogel hebben een donkerrode snavel, een lange, afhangende kuif, kastanjebruine bakkebaarden, een witte wenkbrauwstreep die loopt van het oog tot in de nek en hij heeft twee goudkleurige zeiltjes op de vleugels, die kunnen worden opgezet om vrouwtjes en andere mannetjes te imponeren. De vrouwtjes en jongen zijn bruinachtig grijs met lichte vlekjes op de borst en flanken. Ze hebben een opvallende witte vlek achter het oog en een witte kin. De mandarijneend is een stille vogel, alleen het mannetje maakt een fluitend geluid.
De lichaamslengte bedraagt 41 tot 49 cm en het gewicht is ongeveer 600 gram.
Leefwijze
Mandarijneenden rusten vaak in bomen. Ze kunnen in het donker goed zien. Hun voedsel, dat ze op het land zoeken, bestaat uit noten en zaden, maar ook insecten en slakken staan op het menu. Dit dier is deels een trekvogel.
Broedseizoen
De mandarijneend broedt in Europa van april tot juni en heeft in deze periode één legsel. Een nest bevat tussen de 8 en de 12 eieren. De mandarijneend broedt in (boom)holtes. De mandarijneend broedt in paren en voedt ook samen de jongen op, dit paartje blijft vaak hun hele leven samen. Na een broedduur van 28 tot 31 dagen komen de jongen uit. Na de eerste dag verlaten de jongen het nest en komen ze er niet meer terug. De ouders verzorgen hen op het water en in het gras. Na 60 dagen kunnen ze vliegen en verlaten ze de ouders. De jongen zijn als ze geboren worden, net zoals de moeder, grijsbruin van kleur.
Het eerste broedgeval in het wild werd vastgesteld in 1964, in de duinen bij Wassenaar (Meijendel). Nadien waren er meer broedgevallen in parken om Den Haag en later in de jaren 1960 ook in Gelderland aan de IJssel bij Heerde. In de loop van de jaren 1970 breidde de soort zich uit naar de buurt van Arnhem, Doorwerth, Renkum en Wageningen. Rond 1994 werd het aantal broedparen geschat op circa 100.[3] In het gebied om Arnhem is het aantal losse waarnemingen in een reeks van jaren goed bijgehouden. Hieruit blijkt dat rond het jaar 2000 dit aantal opliep tot meer dan 500. Na 2002 daalde dit aantal weer.[4] Volgens SOVON zijn er landelijk te weinig gegevens voor een betrouwbare trendberekening. In de periode 1998–2007 werd het aantal broedparen geschat op 200 tot 260.[5] Na een winter met een periode van strenge vorst, daalt het aantal meestal.
Ook in België broedt de mandarijneend. Het aantal broedgevallen wordt door het INBO geschat op tussen de 75 en de 100 paren.[6]
Status
De mandarijneend heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 65.000 tot 66.000 individuen. Deze aantallen lopen achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de mandarijneend als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.
Grutto’s zijn dè ambassadeurs van het Nederlandse polderlandschap. Nergens ter wereld is deze van oorsprong op riviergraslanden en hoogvenen broedende vogel zo talrijk als in de contreien van oer-vaderlandse dorpen als Broek-in-Waterland of St. Nicolaasga. Zelfs binnen de stadsgrenzen van Amsterdam broeden meer van deze vogels dan in heel Groot-Brittannië en Frankrijk tezamen! Nederlandse grutto’s broeden bij voorkeur op vochtige veengraslanden en leven van wormen en ander klein gedierte dat op of in de bodem leeft. De winter wordt doorgebracht in Westafrikaanse moerassen en rijstvelden. Oorspronkelijk broedden deze vogels op riviergraslanden en hoogvenen. Vandaag de dag zijn zij in die gebieden nauwelijks nog te vinden. Deze vogel heeft een, tot recentelijk, uitstekend habitat gevonden in graslanden in agrarisch gebruik. Nu verdwijnt de grutto ook daar bijzonder snel. Er is nog een gruttosoort, de Rosse Grutto (Limosa lapponica lapponica). Deze broedt niet in Nederland maar overwintert hier in vrij groot aantal. Deze vogel heeft ook een ondersoort, de ‘IJslandse grutto’ (Limosa limosa islandica), welke in klein aantal doortrekt. Enkele IJslandse soorten overwinteren in Nederland. meestal trekken ze terug naar hun geboorteplaats en zijn daar sterk trouw aan: meestal broeden ze hoogstens enkele honderden meters van hun geboorteplaats.
De zeearend (Haliaeetus albicilla), soms Europese zeearend of witstaartzeearend genoemd, is een roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Falco albicilla in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus in de tiende editie van Systema naturae. Het is de grootste roofvogel van Noord-Europa.
Uiterlijke kenmerken
De lengte van een volwassen zeearend bedraagt 70 tot 92 cm, de vleugelspanwijdte is 200 tot 250 cm en het gewicht 3,1 tot 7,5 kg. Een zeearend kan tot 20 jaar oud worden.
Vanwege de grote spanwijdte wordt de zeearend ook wel de ‘vliegende deur’ genoemd. Buiten zijn enorme spanwijdte vallen zijn grote gele snavel, de diep gevingerde vleugels en zijn witte staart op. Jonge exemplaren hebben die witte staart overigens niet.
Voedsel
Het voedsel van de zeearend bestaat uit vis, (water)vogels, kleine zoogdieren en aas. Soms stelen ze voedsel van andere roofvogels.
Vijanden
Volwassen zeearenden hebben eigenlijk geen natuurlijke vijanden, afgezien van de mens. Eieren en kuikens lopen echter het risico door roofdieren te worden buitgemaakt.
Voortplanting
Zeearenden zijn sociaal levende dieren zonder territorium. Ze kunnen rustig naast elkaar broeden. Eieren leggen ze in hoge nesten, meestal in bomen bij moerasgebieden of op een steile rotswand langs kustgebieden. Het legsel bestaat meestal uit twee of drie witte eieren.
Verspreiding
Oorspronkelijk kwam de zeearend in geheel Europa voor, maar op veel plaatsen zijn de aantallen sterk teruggelopen of is de soort verdwenen, vooral in Midden-en Zuid-Europa. Wel nemen de aantallen in veel landen in de eenentwintigste eeuw weer sterk toe. Zo is in Denemarken het aantal broedparen toegenomen van een broedpaar in 1995 tot 152 in 2021. In Nederland waren er volgens SOVON in 2022 dertig broedparen. De zeearend komt voor in een band over Rusland naar Azië, waar hij van de Golf van Anadyr tot het noordoosten van China leeft.
Er worden twee ondersoorten onderscheiden:
Haliaeetus albicilla albicilla: van Europa en noordelijk Azië tot India en China,
Na een afwezigheid van verscheidene eeuwen in Nederland werd in 2006 weer een succesvolle broedpoging geconstateerd, in de Oostvaardersplassen.[5] Het zeearendenpaar lijkt zich blijvend in dit gebied te hebben gevestigd, en daarmee in Nederland; sinds 2006 wordt er ieder jaar succesvol gebroed.[6] Na mislukte broedpogingen elders in 2010, onder meer in het Lauwersmeergebied, nam het aantal geslaagde broedpogingen toe en nestelden zeearenden op verschillende plaatsen in Noord-Nederland en de Zeeuws-Zuid-Hollandse delta, zoals in de Biesbosch, de Slikken van de Heen, De Oude Venen en het Zuidlaardermeer. Daarnaast wordt de zeearend waargenomen op andere plaatsen, bijvoorbeeld op Tiengemeten[15] en in de Gelderse Poort.[16] In 2019 werden ten minste veertien zeearenden op Nederlandse bodem geboren. Tussen 2006 en 2020 groeide de Nederlandse populatie tot twintig broedparen, deze brachten in totaal circa 100 nakomelingen voort.
België
De zeearend werd tot 2022 niet nestelend aangetroffen in België. Wel wordt er sinds 2019 met regelmaat een adult paar in de Scheldevallei waargenomen. In 2023 was een koppel een nest aan het bouwen in De Blankaart, een eerste nestpaar sinds vermoedelijk eeuwen.
Duitsland
In Duitsland telde men in 2019 ruim 700 broedparen. Tussen 2002 en 2019 werden er 158 zeearenden het slachtoffer van windturbines.
Status wereldwijd
De grootte van de totale populatie wordt geschat op 20-60 duizend volwassen vogels. Op de Rode lijst van de IUCN heeft deze soort de status niet bedreigd.
De velduil (Asio flammeus) is een uil uit de familie van de ‘echte’ uilen Strigidae. De uilen uit het geslacht Asio hebben veertjes op de kop die lijken op de oren bij zoogdieren.
Uiterlijke kenmerken
De rug is donker met talrijke vaalwitte vlekken. Doordat ook de buik en de onderzijde vaalwit zijn, maakt de vogel met name in de vlucht een lichte indruk. De grote kop bevat een opvallende, ronde gezichtssluier, felgele ogen en twee korte oorpluimpjes. De velduil is ongeveer 38 cm groot en 200 tot 500 gram zwaar.
Leefwijze
Het zoeken naar prooi gebeurt wel overdag vanuit de lucht en de velduil is gespecialiseerd in de jacht op kleine knaagdieren zoals muizen. De vlucht is enigszins vlinderachtig. Het is een grondbewoner. De verwante gestreepte uil (Asio clamator of Pseudoscops clamator) uit centraal Amerika is nachtactief en een bewoner van bosgebieden.
Voortplanting
Om de drie jaar bereikt de muizenstand een hoogtepunt, alleen in deze jaren broedt de velduil. Het nest wordt op de grond gebouwd in een ondiepe kuil, waarin het vrouwtje 4 tot 7 witte eieren legt.
Verspreiding en leefgebied
De velduil leeft in Europa, Azië en Amerika. Het leefgebied van dit dier bestaat uit moerassen, graslanden en agrarisch cultuurland.
Voorkomen in Nederland
De velduil is in Nederland een zeer schaarse broedvogel van open gebieden met een graslandbegroeiing of van open moerassen. De nesten worden op de grond gemaakt.
In de jaren 1950 moeten er in Nederland honderden paren velduilen hebben gebroed. In de jaren 1960 en 1970, toen het systematisch inventariseren een grote vlucht nam, werd het aantal broedparen geschat op 60 tot 200. Strenge winters en goede muizenjaren zorgden voor schommelingen. Op de Waddeneilanden en in de droogvallende Flevopolders broedden toen tientallen velduilen.
Status in Nederland en Vlaanderen
In de periode 1992-1993 schommelde in Nederland het aantal tussen de 90 en 100. Het aantal broedparen van de velduil is dus achteruitgegaan. Volgens SOVON daalde ook in de periode 1990-2007 het aantal broedparen gestaag. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 40 paar in Nederland. De verruiging van het landschap en de intensivering van de landbouw zijn de voornaamste oorzaken van deze achteruitgang. De velduil is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. Deze mooie uil staat ook op de Vlaamse rode lijst als zeldzaam. De soort staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.
De
velduil overwintert ook in Nederland. Het zijn vooral broedvogels uit Scandinavië die in Nederland overwinteren. Ook deze aantallen trekvogels en overwinteraars nemen in aantal af.
De buidelmees (Remiz pendulinus) is een zangvogel. Anders dan zijn naam doet vermoeden, behoort de buidelmees niet tot de echte mezen (Paridae), maar tot een aparte familie van de buidelmezen (Remizidae).
Kenmerken
De rug is gedeeltelijk roodbruin, terwijl de onderzijde vaalwit is. De kop is lichtgrijs met een opvallend zwart gezichtsmasker. De poten zijn zwart. De snavel is dun en spits. De lichaamslengte bedraagt 11 cm.
Leefwijze
De vogel houdt zich op in loofbossen en struikgewas in de buurt van rivieren, plassen en meren, met een voorkeur voor bomen met lange afhangende takken zoals wilg en berk. Men kan de vogel, als men geluk heeft, behendig door de struiken en langs boomstammen zien buitelen. Zijn voedsel bestaat uit insecten, larven en eitjes.
Voortplanting
De buidelmees dankt zijn naam aan het soort nest dat hij bouwt. Het nest heeft namelijk veel weg van een buidel en heeft aan de zijkant een buisvormige ingang. Het bevindt zich vaak aan een tak boven het water. Het nest van de buidelmees bevat vijf tot acht eieren die gedurende twee weken bebroed moeten worden. Na drie weken vliegen de jongen uit.
Verspreiding en leefgebied
Deze soort komt voornamelijk voor in rietwouden en struiken langs rivieren en telt 4 ondersoorten:
R. p. pendulinus: van Europa tot het Oeralgebergte, de Kaukasus en westelijk Turkije. De Europese ondersoort overwintert voornamelijk in het zuiden en zuidoosten van het continent, maar bijvoorbeeld ook in België is dat soms het geval.
R. p. menzbieri: van zuidelijk en oostelijk Turkije en Syrië tot Armenië en noordwestelijk Iran.
R. p. caspius (Kaspische buidelmees): zuidwestelijk Rusland en noordwestelijk Kazachstan. In 2015 werd de ondersoort ook in West-Europa, meer bepaald België, waargenomen.
R. p. jaxarticus: van het oostelijk Oeralgebergte tot westelijk Siberië en noordelijk Kazachstan.
Status in Nederland en Vlaanderen
In 1962 werd in Nederland voor het eerst een nest van deze vogel gevonden in de Biesbosch. Pas drie jaar later volgde een echte zichtwaarneming. Daarna bleek de vogel te broeden op diverse locaties in Friesland, Noordwest Overijssel, Flevoland en het rivierengebied. De populatie bereikte in de periode 1991-1993 haar hoogtepunt, met rond de 225 paar. Volgens SOVON daalde daarna het aantal broedparen in snel tempo. De buidelmees is in 2004 niét op de Nederlandse Rode Lijst gezet. Deze zangvogel staat wél op de Vlaamse Rode Lijst als zeldzaam. De buidelmees staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN.